9 s i KNUTSEL-CURSUS POPPENHUIS (slot). (kr g O VVO C 5" e o li l^| Ssse VAN ALLES WAT. Het lachen. WIE ZOU DAT GEDACHT HEBBEN. WEGLLING's NitUWSBLAD VAM 12 EEBR. 1926. Meisjes en Jongens, V /fn nu zoover gekomen, dal we het poppenhuis in elkaar gaan zetten. Onderstaande teekening geeft du ucJijk weer hoe een en ander moet gebeuren We maken het geheele geraamte eerst van dik carton vol gens figuur 1. De maten die overal bij aangegeven zijn d e en we nauwkeurig in acht te nemen. Daarna plak ken we de verschillende zijwanden en achtergronden ter bestemder plaatse. De meubeltjes worden uitgeknipt en in elkaar geplakt, en de diverse kamers gemeubi leerd. De buitenkanten van het huis kunnen jelui ook nog beplakken met steentjespapier. En nu maar aan de gang, voorloupig kunnen jelui vooruit Oom Theo. r CS „J -j cc ÖOy Itf X \p i UI r> Ui Toen de werkliedenafgevaardigde John Burns in het ministerie werd opgenomen, zef men, dat hij waar schijnlijk bij de feesten aan het Hof niet in gala zou willen verschijnen. De koning vroeg hem hierover. Burns antwoordde dadelijkIk heb al wel eens een uniform van uwe majesteit gedragen. Waar dan, vroeg de koning verwonderd. Te Pantouville, sire, waar ik drie maanden gevan gen heb gezeten, na de opstootjes te Trafalquar Square. Een al te ondernemend drukker werd onder koning George II gerechtelijk vervolgd, omdat hij even vóór de opening van het Parlement een gefingeerde troonrede had openbaar gemaakt De koning, blijkbaar weinig ingenomen met de troon rede, die alleen in naam de zijne was, zeiIk hoop, dat die man slechts een lichte straf zal krijgen. Waut ik heb de echte en de valsche troonrede met elkander vetgeleken en voor zoover ik ze begrijp, bevalt me die van den diukker beter, dan die van mij. Een kolengraver kwam eens, terwijl hij over net huid, dat aan lord Derby toebehoorde, den eigenaar te- Sm. De graaf vroeg of de man wel wist dat hij op zijn nd liep. Uw land f Ik heb zelf geen land. was het ant woord en moet wel op dat van iemand anders loopen. H oe kwam u eraan O, riep zijn lordschap, ik kreeg het van mijn voor ouders En hoe kwamen die eraan vroeg de kolengraver. Zij kregen het van hun voorouders. En waar kregen die het vandaan? Zij vochten ervoor. Wel, zei de kolengraver, op den lord toestappend, laten wij er nu ook eens voor vechten. In de oudheid heeft men zich meermalen bezig ge houden met de vraag, hoe het komt dat de mensch lacht. De oud-Romeinsche dichter Anderisus voerde over het lachen 't volgende aan „Wie oprecht en vol vertrouwen is, lacht a, de ver velende brasem een e of een korte i, wie a met o ver bindt is tot op het onbeschaamde af vrijpostig. Wie een volle o lacht is vrijgevig en hartelijk, een u echter doet dadelijk den gierigaard o' een huichelaer kennen. Tusschen menschen, van wie de een a en o en de ander a en i lacht, bestaat sympathie als het man en vrouw zijn, kunt ge er van verzekerd wezen, dat ze het samen best zullen uithouden in het-huwelijksbootje. Dikke, vette menschen lachen harder dan magere. Gevaarlijk is hij, die nooit lacht. Onderdrukt lachen be- teekent boosheid en verbetenheid, ten "minste wanneer het als een onderaardsch vuur in iemands binnenste oplaait". WEGEUNG's NIEUWSBLAD VAN 12 FEhk. 1926 -* HET „HOEPLASPcL". De schijven moeten op dik carton geplakt worden, terwijl de prisma op dunner carton geplakt moet worden. Daarna wordt een en ander uitge knipt en de prisma in de vereischte vorm gevouwen en vastgeplakt De prisma wordt'op een tafel gezet, en van eenige afstand probeeren we nu de ringen om den punt heen tew. - pen. Het cijfer dat het pijltje op d» ring dan aanwijst woidt als gewonne n punten genoteerd. De grootste schijf telt voor eenmaal het getal, de mid delste voor tweemaal en de kleinste voor driema tl. Dengene die het eerst 50 gewon nen punten heeft is winnaar van het spel. oo* Theo. Het was even over vieren en de school was uitgegaan. „Waarom ga je niet naar huis, Ineke? vroeg juffrouw Van Geuns, de jufffouw uit lneke's klas. „Ik ik kan mijn hoepelstok niet vinden, juffronw", antwoordde het kind. „Heb je hem dan meegebracht?". „Ja, maar nu is hij weg". Juffrouw Van Geuns keek tusschen de leege kasstok- ken, maar nergens zag zij een hoepelstok. „Weet je zeker, dat je'm meegebracht hebt?" Ineke schudde haar krullen naar achter, keek haar onderwijzeres aan en zei: „Ja juffrouw, heel zeker, want toen we al dicht bij school waren, vroeg Wim, of hij 'm hebben mocht, ptaar ik heb 'm niet gegeven. Hij had den zqne onderweg gebroken". Juffrouw Van Geuns wist niet wat zf er van denken moest. Misschien heeft hij 'm van je geleend", zeide zij. „We zullen er hem morgen eens naar vragen. Ga nu maar naar huis". Den volgenden morgen vroeg de juffrouw wie van de kinderen een hoepel hadden, rieel wat vingers werden opgestoken „Heeft één van jullie lneke's stok so is meegenomen vroeg zij verder. Geen antwoord. «Sta eens op, Wim de Bruin". Wim gehoorzaamde. „Heb jij een hoepelstok T' „Ik heb vanmorgen een nieuwen gekregen", luidde het antwoord. „En heb je gisteren dien van Ineke geleend Wim schudde het hoofd. „Maar hij kan toch niet wegloopenzei juffrouw Van Geuns nu. „Kinderen, ga allemaal eens in je jas- en mantelzakken kijken". De kinderen stonden op, gingen naar de kapstokken in de gang en lieten hun zakken zien. Alleen Wim deed dit laatste niet. Hij kreeg een kleur en wilde Ineke niet laten zien, wat er in zijn zak zat Zij zei niets, maar voelde zich erg ongelukkig. „Je mag mijn stok wel leenen", zei Wim na school tijd, maar Ineke bedankte daarvoor en wilde ook niet met hem tn Kazan zoo heette zijn hond naar huis gaan. De hond liep van den een naar den ander. Hf be greep er niets van, waarom zij niet samen naar huis gingen, zooals gewoonlijk. Ze woo.iden nog wel naast elkaar I Hij blafte en trachtte met ieder apart te speLn, maar Ineke bleef alleen ioopen en op het laatst g-r gen Wim en Kazaa samen naar binnen. Juffrouw Van Geuns hoopte nog de waarheid te ont dekken, maar de stok was weg en bleef weg. Zij be greep er niets van. De één voor en de ander nu tx gon W;m er van te verdenken. Hf bemerkte het en had er veel verdriet var. Kazan was nu z^n eenige vriend, want geen van zijn schoolkameraadjes speelde meer met hem. De hond bracht hem naar school en kwam hem weer halen Op een middag speelde hf niet hem in den tuin, oen Bert, die van den anderen kant als Ineke van oem woonde, over het lage hek keek. „Zeg eens, wat je in je zak hebt'riep hij Wim werd boos. „Kom het maar uitvechten!** riep hf terug. Bot liet zich dit geen tweemaal zeggen, en I lom over het hek. Kazan dacht, dat het een spelletje was en wilde meedoen. Wim zag, dat Ineke met versch ïkte oogen stond bf het geopende hekje, dat hun twee tui nen scheidde. „Hou if Kuan eens vast, terwijl ik Bert af ran: et," riep hf haar toe. „Vechten jullie toch alsjeblieft met!" nep Ineke nog op smeekenden toon. „Hou Kazan vast!" was alles wat Wm antwoordde. Ineke beefde over al haar.ledematen. Toch sla; gde zf er in Kazan vast te houden, die allerlei pogir gen aanwendde om te ontsnappen. Wim en Bert waren tegen elkaar opgewassen, li ek hoopte, dat Whn het winnen zou en keek met inge houden adem toe In het volgend oogenWik lag Bert or dei „Zeg, dat ik den hoepelstok niet weggenomen 1* b!" voegde Wim hem toe. „Dat zeg ik niet want je hebt het wel gedaan P* ant woordde Bert Indoe was werkelijk wanhopend. Wat gaf het, of de jongens er al om vochten Toen Kazan zag, dat zfn baasje zich diep ongelukkig gevoelde, ging hf naar een hoekje van den tuin, begon te graven en haalde wel dra een langwerpig voorwerp te voorschijn. „Kijk eens, daar js mijn stok f riep Ineke nu u:t Kazan's tanden staan er mHf heeft hem zeker voor een bot aangezien Wim danste van pleizier. Bert liep weg om aan allen, die het hooren wikten, te vertellen, dat Kazan den stok verstopt had. Wim liet Ineke nu zien, wat hf in zfn zak had twee mooie glazen knikkers voor haar!

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch Nieuwsblad/Wegeling’s Nieuwsblad | 1926 | | pagina 10