KERSTSPROOKJE DOOR LIEN EGMOND-PLUIM Niet ver van een groote stad ligt een uitge strekt bosch. Je kunt er uren in rondloopen, zonder iemand te ontmoeten. Alleen zou jé dan wèl veel haasjes en konijntjes zien, of eekhorentjes, die van tak op tak wipten of misschien ook vlindertjes en vogeltjes, maar menschen, neen, 'k geloof dat je die er niet tegen zoudt komen. De boomen staan er heel dicht op elkaar, op som mige plaatsen zelfs zóó, dat je er niet doorheen kunt kijken. 'k Heb dan ook meermalen hooren beweren, dat in dit bosch nog kabouters wonen, je weet wel, van die kleine, oude mannetjes met hun lange, witte baarden en hun puntmutsjes op 't grappig kleine hoofdje. Maar niemand heeft ze ooit gezien, hoe zach tjes hij ook liep, hoe speurend hij mocht rondzien. Wel kom je langs een lief huisje, maar daarin wonen geen kabouters, hoor, al zijn de ruitjes ook erg klein en al is het deurtje heel laag. Neen, daarin woont de boschwachter Van Zanten met zijn vrouw en twee dochtertjes. Het oudste meisje Leni, is negen jaar. Ze helpt Moeder al flink in het huishouden en past bovendien steeds lief op haar jongere zusje Mieke, die nog maar vier jaar oud is. En weet je, wat ze heerlijk vindt? Als ze Moeder mag helpen bij het koken. Laatst, op Vaders verjaardag, hebben ze saampjes een tulband gebakken, en omdat het morgen Kerst mis is, zullen ze vanavond een Kerstbrood klaar maken. Moeder zei zooeven nog tegen haar, dat ze na het eten maar vast de rozijnen en krentjes' in de stad moest gaan koopen. Leni haast zich nu al om haar bordje vlug leeg te krijgen, ze vindt het wat gewichtig, zoo geheel alleen naar de stad te gaan. Het beursje met geld zal ze onder in het boodschappen-mandje stoppen. Ze mocht het anders eens verliezen. „Weet je het nu goed, Leni?" vraagt Moeder nog eens. „Twee ons rozijnen en een half pond kren ten. Dan nog één pond meel en één pond suiker. Zal je het goed onthouden, of zal ik het op een briefje schrijven." „Dat hoeft niet, Moeke," zegt Leni. Ze heeft geen geduld meer om nog langer te wachten en gaat dapper op weg. „Niet te lang uitblijven, hoor," zegt Moeder, „dan worden we ongerust." Zij kijkt haar dochtertje na, wat is 't toch een vroolijk ding, die Leni, denkt Moeder. Ze is zoo gauw gelukkig. Een Kerstboom kunnen we haar niet eens geven, maar ze is al blij met het Kerstgebak. Leni loopt flink door. Ze weet den weg precies en ze verlangt naar de mooie winkels, waarin je zooveel prachtige Kerstboomen ziet uitgestald. jammer, dat Mieke niet mee mocht, maar dat vertrouwde Moeder niet recht. Nu mocht ze uit haar spaarpot wat voor haar zusje koopen in de stad. Dat had Leni zelf zoo bedacht. Ze vond, dat Mieke dit wel als vergoeding mocht hebben voor het thuis blijven. Ze was het er echter nog lang niet met zichzelf over eens wat het zijn zou. Misschien vond Mieke zoo'n klein Kerstmannetje wel mooi; een rood pa pieren Kerstklok zou ook wel aardig zijn, dacht ze verder. Ja, dat zou het worden, dan kon zusje die aan de lamp hangen en dan hadden ze er allen ple zier van. Ze zong van pret, dat was een geschikt cadeautje, hoor! „Er is een kindje geboren op aard," 't was het Kerstliedje dat ze pas op school geleerd had, ze be gon het al luider en luider te zingen. Plotseling hield ze verschrikt op. Hoorde ze daar praten? Ja, al weer; hoor, wat een fijn stemmetje: „Meisje, wat zing jij mooi." Leni kijkt om zich heen en ach, wat aardig, daar staat een kaboutertje vóór haar. Ze ziet het duide lijk aan zijn roode muts en aan zijn langen baard; 't lijkt precies het kaboutertje dat in haar prenten boek staat afgebeeld. 't Lijkt precies het kaboutertje dat in haar prentenboek staat afgebeeld. „Wat zing jij prachtig", zegt hij nog eens weer. „Wil je met mij meegaan om voor ons te zingen? Ik ben kabouter Puntbaard en wil je bij onzen Ko ning brengen, die zal het zeker erg mooi vinden." Hij zet 't mutsje af, nu hij over den Koning spreekt. ,,'t Is zeker een Kerstlied, dat je daar aan 't zin gen was, hé?" zegt het zachte stemmetje weer. „Zou je dat soms bij onzen Kerstboom kunnen zingen?" 14

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch Nieuwsblad/Wegeling’s Nieuwsblad | 1925 | | pagina 26