best. Had ze den moed niet om er een eind aan te
maken welnu, een stuk brood en een bed om op
te slapen, zouden er altijd nog wel wezen De rest
was haar zonder belang of gewicht
Zóó had Laurens haar, dien middag, gevonden.
Hij liep, met onrustig-driftige haastpassen, in de
kamer rond. Hij kon 't niet verkroppen, dat ook de
laatste acht- of tienduizend gulden, die zijn zuster
persoonlijk toebehoorden, door dien schoft zouden
worden verbrast of in een zinkput van financieele
waaghalzerij; geworpen. Telkens stond hij even stil.
Z'n zuster aankijkend Aarzelde hij. Kon er, blijk
baar, niet toe komen om te zeggen, wat 'm op de
lippen brandde
„Dus als-ie je weer vraagt om te teekenen, 'in te
helpen, dan zul-jij, zonder boe of ba te zeggen, de
pen nemen, en
Zij haalde de schouders op. Zag hem aan, d'r
broer, met haar uitgeleefde oogen van afgemarteld
mensch.
„Misschien wel!"
Met van woede trillende hand smeet hij 't over
schot van zijn sigarette in de kachel. Worstelde nog
- zag men met wat-ie doen wou
„Als je maar wèl weet, dat jij bij mij: en bij Julia
niet hoeft aan te kloppen, wanneer er geen rooie
duit meer isMenschen, die hun eigen graf del
ven, willens en wetens, moeten maar hebben wat er
op staat!"
Maar hij zag, dat 't niet baatte, niet insloeg.
Slechts was er iets om rust-smeekends, nu, in den
blik, waarmee z'n zuster hem aankeek.
Hij stelde 't zich reeds voor, alsof-ie erbij stond....
Hoe zij weer bij Leo zou worden geroepen, grif
en gehoorzaam d'r naam zou zetten onder de mach
tiging Hij zag de portefeuille, dik van laatste
bankpapier, die z'n zwager lachend bij: zich stak
Hij dacht aan dat avond-tafereeltje bij den visch-
salon, in het centrum van de stad, toen-ie Leo uit
'n auto had zien stappen, gevolgd door geparfu
meerde juffer met statig-wapperende veeren en
vorstelijke pelsboaHij dacht aan het sobere, stil-
deftige kantoor, waar z'n vader jaren-achtereen, in
getogen en slechts denkend aan, zorgend voor z'n
kinderen, het eerlijk-verdiende geld trouw bewaard,
vermeerderd had
't Geld, dat nu verbrast werd door juffertje met
geschminkte lippen en geverfde ooghaartjes, die
ehampie slurpte en oestertjes zoog, terwijl lichte-
geëmotioneerde zwager haar met oogjes van glin-
sterend-sensueele adoratie zat te begluren Dacht
aan vunzige figuurtjes van Beurs-zwendelarij; aan
kerels met verloopen boeven-tronies en smerige
handen, die familiaar in-en-uit liepen bij al-maar
dalende zwager, en óók zouden meegrabbelen van
de bankjes, die Anna straks zou verschaffen
Toen liep broer plotseling naar de deur en keek
in de gang of er iemand luisterde.
Zij met angstig voorgevoel volgde wei-ver
wonderd zijn bewegingen.
Inii stona hij, bij haar. Zóó dicht, dat een punt van
i knevel haar wang schier raakte, inu sprak hij
Vuurrood van de opwinding, die zijn eigen oaad
hein berokkendewant toen hield-ie wei van zijn
zuster. Wist hij, besefte diep, wat hij haar zou aan
doen door dat vertellen van de vrouw, die Leo on
derhield ergens in een van de nieuwe buurten
Van zijn inaitresse En en van 't kind, dat
daar was! Van het meisje, niet zoo heel veel in leef
tijd verschillend met haar eigen, arme, kleine Liesje,
haar gestorven baby, wier portretje was in het gou
den medaillon aan de zwartfluweelen'band om haar
hals
„Je liegt...!' schreeuwde ze. Ze zag haar broer
aan, met oogen, die wilden boren, wilden vorschen
tot in t allerdiepste van zijn ziel
Nog even weifelde Laurens... Toen greep hij in
zijn binnenzak en haalde er een stuk karton uit
Een portret was 't: van eene jonge vrouw met dartel
kroeshaar en lachende oogenVrouw met zwie
rig zomertoiletdie een meisje van vier, vijf jaar
tegen zich aanklemdeAardig kind, met weelde
van heerlijke krullen Ln achter die vrouw stond
hij, Leo, de hand beschermend gedrukt op 't hoofdje
van de kleine
En 't was de wilde, radelooze smart, die krijschte
uit haar stem, toen zij 't zag
„Drink nou maar Kom, drink nou maar eens!"
zei Laurens, haar het glas water voorhoudend, want
de vale, lijkkleurige bleekheid maakte 'm bang
Toen wachtte hij nog even. Voelde, dat langer
blijven haar nog meer zou folteren Ging hij heen,
voordat hij de kamerdeur sloot, met groote deernis
en terwijl de felle haat tegen den zwager in hem
oplaaide, ziende, nog even, naar de vrouw, die daar
sprakeloos, roerloos, met de handen tusschen de
knieën saamgevouwen, in radeloozen weedom, neer
zat, op de rustbank.
Want hoe goed wist en begreep hij, dat de geraf
fineerde ploert van de „Kerststemming" misbruik
zou maken om haar te verteederen
Nadat hij ongeduldig had opgekeken bij haar
komst, schoof Leo haar een stuk toe. Tevens reikte
hij Anna een pen aan, ingedoopt-en-wel
„Och, teeken dat even, wil-je," zei hij, alweer
terug-kijkend naar den brief, waar hij aan bezig
was.
Maar de pen werd niet aangenomen.
't Gedweeë was wèg uit haar wezen. Dat zag hij
dadelijk. En hij schrikte ervan. Maar wat hem nog
3