We ge ling s Hieuwsblad
Bijblad van
De Avonturen
an Dikke Dorus
WLGEUNCs NIEUWSBLAD VAN 25 SEPT. 1925.
I van de legpuzzle „Violist"
uit het vorig nummer.
IIVJ G:R
NIEUWE LEGPUZZLE C.
Oplossing in het vo'gend nummer
Ze brengen een frisschen luchtstroom en een afschijn
sel van het heerlijke zonlicht mede, binnen de vier mu
il en de vreugde die in de verrukkelijke vrije natuur
m deel was, straalt velen nog lang uit de oogen.
Zóó moet 't ook zijn, wanneer men het geluk ded-
is geweest, uit te vliegen in God's mooie groote
«Als men verre reizen doet, dan kan men veel ver
werd eens gezegd door der. ouden Matthias
den gemoedelijken aartsvadeiiqken dichter, die
honderd jaren vanuit Wandsbeck bij Hamburg
tfn gedichten de wereld inzond.
Vogel stud ie van Oom Theo.
Zilvermeeuw.
31e JAARGANG
VRIJDAG 25 SEPTEMBER 1952
No. 38
274 OOngeluksvogelDaar moet ze hem net
bij het pruikje pakken. Dorus holde weg.
De straat op!
276 „Gut, gut". Had je dat nou ooit kunnen
denken, dat ons meisje een jongen was
Zoo was onze held voor de tweede maal
gesnapt en buiten holde hij voort
ALS IEMAND VE^RE REZEN DOET...
De zomer en de heerlijke vacantieweken, die bij het
begin ons zoo eindeloos lang schenen, loopen ten einde.
Veel spoediger dan we dachten; de menschelijke trek
en zwerm vogels komen in troepjes uit de bergen en van
zee in het eigen nest terug.
in zqn tijd behoorde het reizen nog toi de zeldzaam
heden Wanneer destijds iemand een reis naar Zwitser-
aken, kwam daarvoor heel wat kijken, en
goed, vóór zijn vertrek orde op z'n zaken te
op alle gebeurlijkheden te zqn voorbereid
Kwnrr? men echter weer heelhuids thuis, dan was er
a zoo'n reis inderdaad „veel te vartenen". Vrienden en
geburen kwamen op bezoek om te hooren verhalen van
zijn wederwaardigheden in vreemde landen en steden en
men had stof tè over om door interessante gesprekken
de lan^e winteravonden te korten.
Zóó was het in den tijd der postkoetsen.
In onze dagen, nu stoom en electriciteit het reizen
vergemakkelijken en niet alleen enkele bevoorrechten,
maar zeer vele menschen het schoons en merkwaardigs
m de wereld te zien krijgen, wordt er niet meer zooveel
gesproken over de wederwaardigheden der huiswaarts
gekeerden. Men vraagt even kort naar hun welstand,
naar het weer, of het mooi is geweest en dan praat
men alweer over de gewone dingen. De eerste dagen
na de thuiskomst wordt er misschien nog met geest
drift gespróken over al het genotene, maar over 't al
gemeen zijn zij, die thuis komen, niet al te mededeel
zaam en de achtergeblevenen niet al te begeerig om
veel te hooren.
Zou het misschien ook voor een deel daaraan liggen,
dat niet ieder die een reis doet, de kunst verstaat daar
van goed en prettig te vertellen. Want het is een bij
zondere gave om op aangename wijze anderen met zul
ke verhalen bezig te houden en ze niet te vervelen met
langdradige oninteressante beschrijvingen, maar hun iets
mee te deelen van de frissche indrukken, die men zelf
in den laatsten tijd heeft opgedaan. Daardoor moet men
in de eerste plaats zelf zulke indrukken hebben verza
meld d.w z. met open oogen en ooren het nieuwe en
interessante in zich hebben opgenomen.
Menigeen neemt nu een camera mee en heeft aan
die gemaakte kiekjes aardige herinneringen. Bij het ma
ken daarvan moet men zorgen voor passende belichting
en juiste grootte. Wanneer we met opmeikzame oogen
rondzien kunnen we allen ook zonder camera die her
inneringen mee naar huis nemen en wanneer we dan
daarvan vertellen staan ze ons weer in volle frischheid
voor oogen en dankbaar beleven we nog eens al het
goede en schoone wat we hebben genoten.
Als kind heb ik in mijn geboortestad twee oude heeren
gekend, die ieder jaar in de zomermaanden samen een
groote reis maakten. Dat hadden ze van hun jeugd af
gedaan en ze vonden die gezamenlijke tochten hoogst
gewichtig. Men zeide, dat als ze weer thuis waren, ze
tot het nieuwe jaar de reis weer bespreken en van het
nieuwe jaar af zich weer bezighielden met het maken
van plannen voor een nieuwen tocht, die tot in de
kleinste bijzonderheden werden uitgewerkt.
Dat was nu wel een beetje overdreven en menigeen
lachte er om, maar ik moet nu toch dikwijls aan die
twee oude heeren denken, wanneer ik bemerk, hoe wei
nig den menschen tegenwoordig van hun reis bijblijft en
hoe ze na een paar weken daaraan heelemaal niet mee
denken.
*t Is toch veel mooier en prettiger die herinneringen
levendig te houden en met het genotene onzen innerlijr
ken mensch zooveel rijker te maken.
Voor Song en Oud
-
273 „Wacht jou leelijke rakker riep Mevrouw
Goedhart en stormde Doris achterna. En
ze kon hard loopen
275 Maar mevrouw Goedhart s ond daar even
raar te kijken Manriep ze naar de
andere kamer.