wm IS DE ZOON
ZOEKPL
TEEKENLESSEN
WEGELING'S NIEUWSBLAD VAN 14 AUG. 1925.
VROOLIJK HOEKJE.
Een kandidaat trad in een
Vergadering van kiezers op. Het
was er buitengewoon rumoerig
en voortdurend werd den kan
didaat het spreken onmogelijk
gemaakt door gefluit en gejoel.
Van een oogenblik van betrek
kelijke rust maakte deze gebruik
om liet volgende te zeggen
„Ik merk, dat de geachte aan
wezigen niet van de politiek ge
diend zijn. Misschien willen de
dames en heeren liever iets over
de Jiteratuur hooren. Welnu
Lafontaine was een groot man,
hij liet de dieren spreken. Rostand
was ook een groot man. In zijn
„Chanteclair" zeggen hanen, kip
pen en kalkoenen de .mooiste
verzen. Toch meen ik mijzelf te
mogen vleien met ^de gedachte,
Jat ik deze beide eminente man
nen heb overtroffen, want ik ben
er in geslaagd ezelsr aan het
fluiten te brengén".
Na deze woorden werd het
merkwaardig stil in de verga
dering en de kandidaat kon on
gestoord verder spreken.
„Waarom vraag jij je nieu
we patiënten altijd welken wijn zij
drinken en welk merk sigaren
ze rooken Heb je die gegevens
noodig voor je diagnose
„Voor mijn diagnose niet. Wèl
voor mijn rekeningen".
Een beambte; berucht om
zijn lompheid, had de brutaliteit
onlangs in het bijzijn van een
boer te zeggen: „Alle. boeren
zijn vlegels".
„Zbo antwoordde ons boertje
gevat. „Maar niet alle vlegels
zijn boeren."
Mijnheer B. kamt met zijn
vrouw uit den schouwburg en
het regent dat het giet. Mevrouw
beklaagt zich over haar niéuwen
hoed.
„Wacht jij maar even in de
koffiekamer", zegt haar man,
neemt een rijtuig en rijdt naar
huis om een parapluie te halen.
„Kind, ik straf je alleen
omdat ik van je houd".
„Het spijt mij vader, dat ik
nog niet sterk genoeg ben om
uw liefde te vergelden".
Jonge dame „Mijnheer, wat
zou u mij geven, als ik de groo-
te aria .uit de nieuwe opera
voordraag
Officier van justitie (een wei
nig van het ^>verige gezelschap
afgezonderd, in gedachten ver
zonken) „Honderd gulden boete
of, bij wanbetaling, acht dagen,
gevangenisstraf".
fc-i: II
WEGELINC.'s NIEUWSBLAD VAN 14 AUG.
Hij gaf 't zwart op wit
(Geschiedenis z» u». woc -en.)
Een kop die men aan twee kanten
kan bekijken.
Vroolijk Hoekje.
Fransje en Ansje
komen de badkamer
b nnen, juist als vader
zich staat te scheren.
Allebei staan zij ver
wonderd te kijken.
„Wat heb je op je
gezicht? vraagt Ansje
„Zeep"'
„Heb je je dan nog
niet gewassch'en
Vader wil zch niet
laten storen en zwijgt
Eri Eransje, in 't volle
bewustzijn van zijn
meerderheid,, legt zijn
zusje uit„Domkop
Als hij geen zeep op
zijn gezicht smeert,
kan hij toch niet zien
waar hij al met zijn
mes geweest is en
waar niet!"
|an kan bij de taaloefening hét-woord „stof" niet
vinden.^ De onderwijzer wil hem op weg helpen. Vertel
maar eens, waaruit wordt jouw pak gemaakt
„Uit vaders' oude colbeilje".
Gevangenisdirecteur„Maar man, zie ik je nu al
weer hier Ik dacht dat je laatste straf je verbeterd liad".
„Dat is ook zoo. Maar ik wil graag nog een beetje
beter worden."
Jonge dichter: „Den redacteur van de Lynsche
Avondklokken" hebben ze naar het gekkenhuis mot-ten
brengen „Is dat niet dezelfde, die nog kortgeleden
een gedicht van jou heeft opgenomen
r— Dichter: „Zat er in de epigrammen, die ik u toe-
z »nd, geen'gang?"
Redacteur„Of erZe zijn met een vaartje de
pap.erfnand ingevlogen."
m