Algemeen Weekblad
voor WALCHEREN
IJsco „WALCHERIA"
HAAR LIEFDE
31e Jaargang
VRIJDAG 15 MEI 1925
No. 19
EERSTE BLAD
WALCHERSCHE ARKADIA
Bureaux van Uitgave i
DRUKKERIJ H. WEGELINQ VLISSINQEN
Noordstraat 44 Telefoon 130 Postrekening 61407
DRUKKERIJ DE LANGE JAN - MIDDELBURG
Lange Dell
Advertentieprijs 15 oent per regel. Ingezonden Mede-
deellngen 60 oent per regel (dubbele kolom).
BIJ oontraot aanmerkelijk verminderd tarief.
Abonnementsprijs 40 oent per 3 maanden,
franoo per post 56 oent. Losse nummers 6 oent.
aan alle adverteerders, om voor ons volgend nummer
de advertentie-opgaven zoo vroeg mogelijk in te zenden.
In ieder geval minstens één dag vroeger, daar wij, met
het oog op den Hemelvaartsdag, na Woensdagmiddag
4 uur a.s. geen advertentiën meer kunnen aannemen.
geschreven in 1715 door -
- MATTHEUS GARGON -
predikant en rector te vlissingen
(in hedendaagsch Nederlandsch overgezet)
XVII
Opmsrking. Adolf tracht nu, met een rijken woorden
vloed, aan te toonen, dat kaapvaart heel wat anders
is dan zeerooverij. Volgens hem staat het laatste
gelijk met struikrooverij, terwijl de kaapvaart tot de
„Oorlogskunst" gerekend dient te worden. Ewoud
stemt dit volkomen toe, op grond dat de overheid
de onbetwistbare macht heeft om een wettigen oor
log te voeren en dientengevolge, ook door „krijgslis-
ten"den vijanden afbreuk mag doen. Nadat beiden
hun gevoelens over deze kwesties gezegd hebben,
valt Ewouds oog op het Zeeuwschs wapen. Hij ver
volgt dan
Maar wat zegt die worstelende leeuw, die in de holle
baren, zal ik zeggen, zwemt of zinkt en. tot onderschrift
draagt: „Luctor et emergo ,,'t Is het wapen en de leuze
van Zeeland en ik moet lachen," antwoordde Herman,
„als ik er aan denk, hoe aardig en gunstig iemand dit
aan zekeren landman verklaarde, die hakkelende „Luc,
luc lucter et emergo" las en vroeg wat dit beduidde. „Lukt
het vandaag niet, dan jukt het mergen" antwoordde de
uitlegger met een stemmig gezicht. De landman zei,, Dat
had ik ook gedacht" en ging heen, terwijl de andef al
lachende zich eveneens uit de voeten maakte.
De beteekenis dier spreuk is evenwel niet om te lachen
zij is door eenigen zeer meesterlijk op rijm omgezet. De
leeuw toont, dat wij, een leeuwenhart in 't lijf droegen,
om vijanden en golven te bestrijden en te overwinnen.
Voorts strekt het Zeeuwsche waterrecht zich als een
leeuw ver uit en loopt van Bergen op zoom tot Greve-
lingen toe. De aangrenzende volken voeren hierover geen
heerschappij, doch alleen de Waterbaljuw van Middel
burg. Verder rekenen de meesten dat ook Hulst, Axel,
Assenede en Katzand tot Zeeland behoort. Eertijds was
dit met het overige Zeeland vast aaneen gesloten, eer
de Ottogracht door den keizer, van de Honte Wes-
terschelde) tot aan de Zee, dwars door de duinen, ge
graven werd. Deze gracht werd ook Fossa O toniana
genoemd, doch hoe men daaruit Honte smeden kan,
weet ik niet. Want ofschoon de Zeeuwen Hotto voor
Otto zeggen, zie ik nog niet hoe van Hotto, het woord
Hont of Honte afgeleid kan zijn. Bovendien wordt reeds
in den tijd van Karei den Grooten (die dus vóór keizer
Otto leefde) van de Honte gesproken, waaruit sommi
gen opmaken dat Otto die gracht alleen heeft laten
zuiveren en uitdiepen en niet laten graven. De Fossa
Ottoniana is da-n waarschijnlijk de z.g. Spleet, die nu
reeds ver in zee ligt. Docht dit zij, zoo het zij. Vast
staat evenwel dat Zeeland altijd een zelfstandig land ge
weest is, onafhankelijk van Vlaanderen en Holland, met
eigene en bijzondere voorrechten, keuren en gewoonten.
Alle vorsten en landvoogden moesten bij hun inhuldi
ging plechtig „heiliglijk" zweren deze voorrechten te
zullen onderhouden en handhaven in 't algemeen en
voor elke plaats in 't bijzonder. Zelfs mochten ze geen
landen of plaatsen van Zeeland scheiden, verminderen
of vervreemden. En dit was een der redenen, waar
om de toeleg van Spanje om al de 17 Nederlandsche
gewesten tot één koninkrijk te vereenigen, op een in
storting moest uitloopen. Evenzoo verging het dq Spaan-
sche ziels- en lichaamsdwang. Maar zoo gehaat als dit
en de overige geweldenarijen den hertog van Alva maak
ten, zoo geacht, zoo geëerd, zoo geliefd maakte de be
scherming van vrijheid, godsdienst en voorrechten den
nooit volprezen vorst Willem van Oranje, die als «en
ware Vader des Vaderlands, goed en bloed opofferde en
naast God, het gezegend werktuig der bevochte zege en
erkenden vrijstaat geworden is. Inzonderheid hebben onze
Zeeuwen hem, nadat het staatsbestuur door wisselvallig
heden des oorlogs aanmerkelijk veranderd was, gëeerd
en hem in onze Raadsvergaderingen de eerste plaats
als „Eerste Edele" doen bekleeden. Hij schonk Vlissingen
en Veere (als markies) groote voorrechten en verhief
Arnemuiden, dat nu zoo jammerlijk vervallen en als in
rook der zoutketen verdwenen is, tot een stad waar
groote handel met alle wereldoorden gedreven werd,"
„Zoo verloopt het getij der aardsche dingen en er is
niets standvastig dan alleen de onstandvastigheid," merk
te Hildegonda op. „Hij kreeg een onsterfelijke naam bij
vrienden en vijanden en ter eere van |hem", vervolgde
Herman, „werden verscheidene penningen geslagen.
Nooit moet ons Vaderland die kommervolle tijden ver
geten, toen de vijanden zoo machtig en de middelen
zoo schaars waren, zoodat we genoodzaakt waren om
Vlissingen, Den Briel en Rammekens aan de Engelschen
te verpanden, om zoodoende geld voor oorlogvoeren
te kunnen krijgen. In den uitersten nood kwam voor ons
gelukkig de muiterij van het Spaansche krijgsvolk en
namen de zaken een anderen keer. Onze wapenen wer
den bekroond met roemruchtige overwinningen."
„t ls ongelooflijk, dat het geld hier oudtijds zoo
schaarsch is geweest, dat men voor een braspenning
een brasmaal K) kon doen", merkte Hildegonda op, „en
dat men de zwaarste gebouwen voor een geringe som
kon stichten",
,,'t Is niet ongelooflijk doch vast en zeker waar", ant
woordde Herman, „maar of wij nu gelukkiger leven, nu
alles hier overvloedig is, weet ik niet Nu hebben we
de schatten van Oost en West, die ons jaarlijks door
de schepen der beide compagnieën worden in den schoot
gebracht en 't is onbegrijpelijk, wat een gewoel, wat een
vreugde, wat een leven het aankomen dier schepen
medebrengt. Gansch Middelburg vliegt dan met wagens
naar Vlissingen, waar 't groote Horfd, de Westdijk en
de Leugenaar opgepropt staan met menschen ,om de
vloot te zien passeeren, terwijl kanonnen het welkom
«IE versnapering
toeroepen. De Leugenaar draagt niet tevergeefs dien naam,
want ieder ziet daar, wat hij niet ziet. Zoodra het vlag-
geschip voor de stad komt, geeft dit onder een hart-
doordringend vreugd-gejuich, vuur. Dit wordt vanuit de
stad met grof geschut beantwoord en teven door het
„Oostindisch jacht" en de heeren bewinhebbers begroet.
De léètste geleiden de vloot tot op het z.g. Vlakke, bij
Rammekens, alwaar de matrozen afgemonsterd worden.
Hier staat de dijk eveneens vol met menschen en paarden
en wagens en slechte vrouwen, „die nog groo/er
beesten zijn els paarden en dikwijls in een dag en oogen
blik den eenvoudigen Oosfindie-Vaarders ontroven daar zij
jaaren lang om geslaoff en duizend dooden om geitden
hebbenMaar die wijzer zijn weten die vuile vleiende Si'
reenen af te wijzen,Straks worden de klokken te Mid
delburg geluid, tpt blijk van vrome dankbaarheid en de
schatten door sjouwers en verzekerde arbeide s in het
Oostindisch huis opgelegd en naderhand verkocht. De
„Maatschappij van 't Westen" is zoo gelukkig niet ala
de Oostinaische Compagnie 6) en tevergeefs heeft men
getracht deze beide maatschappijen ineen te doen smel
ten. Sedert Brazilië ons ontwrongen isWij zullen
misschien zoo ver in Oost en West verzeilen, dat we
vannacht niet meer thuis geraken," zeide Isabella met
een zedig lachje. „Wordt het geen tijd, om te scheiden
en onzen weldoener te bedanken voor zooveel beleefd
heden en vermakelijkheden als wij genoten hebben
„Zou Isabella weer liever alleen met Floris als hier zijn
't is immers nog zoo laat niet", antwoordde Herman.
„Doeh indien het u zoo vergun mij ten minste, dat ik
u en Floris allen zegen met dit glas toewensch". „Zegen
heeft men altijd en in alles van noode", zeide Isabella,
„maar wat kan het glas hier toedoen of zou onze zegen
zoo broos zijn als glas „Dat zij verre't geschiedt om
de toegenegenheid uit te drukken", antwoordde Herman.
„En om eens te drinken", voegde Hildegonda daar zoet-
lachende bij. „Maar welaan, „we zullen meteen Herman
bedanken en afscheid nemen." „Neen," zeide Ewoud,
„ik heb daar iets tegen. Niet tegen het dankbewijs, maar
het scheiden en ik verzoek een oogenblik geduld en ge
hoor, om een vers, dat ik onder 't praten over dit eiland,
bij mijzelf maakte en dat ik dit zoet gezelschap graag
mee zou willen deelen." Dit z ggende, zweeg ieder aan
dachtig en hij begon aldus
Groot speelhof, kort begrip van weelde,
Waar 't oog zich weidt en nooit verraadt,
Vast bolwerk van den vrijen Staat
Dat Nereus uit de golven teelde,
Vanwaar begin ik uwen lof?
Ik dwaal door overvloed van stof,
Zal ik uw hooge duinen prijzen,
Waarop de zee haar woede breekt?
Zandbakens, die uw rug opsteekt
Een Uitroeper in de krant WÊ
Helpt U uit den brandI
Maar waar heen te gaan? Zij speelde alle avonden,
repeteerde den ganschen dag in den schouwburg en te
weten dat zij zich zonder hem in dat slijk rond wentel
de, ten prooi aan eiken gril, o, het was om gek te worden.
Maar ook zij wenschte, dat hij daar steeds zou zijn
schoon "zij veel ouder was dan hij, was zij niettemin ja-
loersch en te midden van storm en noodweer hadden
zij zoo elkander bemind. Dat was nog het beste van hun
g.msche verbintenis, ja, die ellendige scènes, die hef
tige woede, die slagen zelfs, alles was nog beter dan
de vernedering van de laatste jaren, dan dat afdalen tot
in de zwartste modder, wat zij gedaan had.
De comedianten hadden hem heel familaar den klei
nen Francois genoemd, de controleurs „Mijnheer de mar
kies". Allen zagen in hem reeds de echtgenoot van Fe
dora, de groote biljetten-kooper, de commanditair. Dat
was de weg, dien hij opging, dien hij langzaam afgleed,
zonder hartstocht, zonder vreugde, door de blinde macht,
der gewoontetoen op een dag, in (iet salon van zijn
moeder, zij hem was verschenen, die hem leerde zien
welk een innigheid er in het samenzijn van twee men
schen kan zijn, op haar klein ChSteau-Frayé 1
IV.
Toen hij den trein verliet om, daar men hem niet ver
wachtte, de twee of drie kilometers, die hem van huis
scheiden, te voet af te [leggen, |stond du Bréau voor
de donkere wegen en onder een wolkenloozen hemel,
waarin het licht langzaam wegstierf, terwijl van tijd tot
tijd de bliksemschichten der rustigen horizont verscheur
den en het einde van het onweêr aanduidden.
In zijn haast om thuis te komen was hij dwars door
'tveld gegaan, dwars door de modder, de doornen en
het wild opschietend gras, dat nog nat was van den
rege i. Zoo gleed hij letterlijk voort, zijn laarzen kletsend
door het water en tastend voor zich uit, tot eensklaps
de groote' fabrieksschoorsteen voor hem oprees.
Wat geurden de citroenboomen. in den hof en wat
straalden de lichten in het oude onder Lodewijk XV ge
bouwde huis
Hoe heerlijk was na de donkerheid van daarbuiten
de zoete intimiteit van zijn thuis
Toen hij de stoep opging, werd een jaloezie opge
trokken op de ee ste verdieping en een zachtte stem zei
Kom gauw bovenIk ben bij het kind.
Is ze ziek
Neen ze; scheelt niets.
In de zachte stem der moeder was een klank van ge
luk, welke hem dadelijk gerust stelde.
Zich in de vestibule even ophoudende.om zijn door
weekte kleeren uit te trekken en zijn loóden schoenen,
zag hij door een kier der deur een hoekje van de hei'
der verlichte huiskamer, waar voor twee personen ge
dekt stond op het schitterend witte en kleurige tafellaken.
Nu vlug de trap opeen groote kamer, een andere
veel kleinere, waarin het blauwachtig schemerlicht van
een nachtlampje drijft.
En in dit droomerig licht, dat zoo'n geheimzinnig ca
chet geeft aan alle omringende voorwerpen, snelt hij
voort naar een klein mousselinen bedje, waarnaast recht
op zijn vrouw staat, hem met een teedere beweging roe
pende. Hartstochtelijk slaat hij den arm om haaf heen
en hij moet met geweld zijn snikken bedwingen. D«
wijze, waarop zij hem troost, doet zien, dat zij innig
medelijden met hem heeftWat heeft haar lieve man
een onaangenamen dag achter den rug 1Het is zoo
droevig om heen te zien gaan, wat men zoo goed heeft
gekend 1 't Is of er iets van ons zelf wordt weggenomen
Ook voor haar was deze namiddag niet vroolijk. De kleine
schreide en haar lijfje gloeide tegen den avond is de
koorts verdwenen de wangen zijn weer geworden
als voorheen en nu slaapt zij weer kalm, als een roosje
Kijk eens, kijk 1
De moeder slaat het kleed terzij en onderwijl zij daar
beiden gebogen staan over dat lieve kind, dat daar neer-
ligt met haar zacht rozig gezichtje en rustig slaapt, on
derwijl hun adem zich vermengt met de siddering van
dat kleine halfgeopende mondje, valt het kleed dicht,
hen alle drie omsluitende.
Wat is alles heerlijk en goed wanneer men in innige
rust de wereld kan vergetenEINDE.
Wegeling's Vraag en Aanbod
Uitgever 4- 1
10