Algemeen Weekblad voor WALCHEREN HAAR LIEFDE 31e Jaargang VRIJDAG 24 APRIL 1925 No. 16 EERSTE BLAD WALCHERSCHE AR KADI A Een Uitroeper in de krant H Helpt U uit den brand 11 H S m o rn r c/T m 2 Bureaux van Uitgave: DRUKKERIJ H. WEGELING VLISSINGEN Noordstraat 44 Telefoon 130 Postrekening 51407 DRUKKERIJ DE LANGE JAN MIDDELBURG Lange Delft B 144 j?' Advertentieprijs 15 cent per regel. Ingezonden Mede- deelingen 60 cent per regel (dubbele kolom). BIJ contract aanmerkelijk verminderd tarief. Abonnementsprijs 40 cent per 3 maanden, franco per post 55 oent. Losse nummers 5 cent. to - MATTHEUS GARGON - (in hedendaagsch Nederlandsch overgezet) XIV Aldus pratende, naderden zij een mosselraper, die lang, mager, bruin en niet zeer bevallig van aangezicht was. Hij had een smokende pijp in den mond en blies een on- aangenamen rook door zwarte, uitgevreten tanden uit. Zijn rood, ongekamd haar overdekte zijn gezicht en toonde het vinnig steken der zonnestralen weinig te vreezen. Zijn schrale, ruigharige beenen, die uit een vuil getaande broek staken, schenen geschapen om tusschen de paalhoofden en in drijfzand vast te staan. Uit een blauw gescheurden mouw stak een lang-gevingerde hand, die behendig tusschen de steenen gleed om de mosse len zekerder te vatten. Bij hem stond een jonge, geel, verouderde vrouw, met een rood slecht keursje en oud modische vischmuts op. In oogopslag en grofledige ge stalte, geleek zij sprekend op den mosselraper. Hilde- gonda dit paar ziende, zeide: „Ziet, twee rechtschapen zeelieden en naneefs van de oude Wilten l) Reuzen en Batavieren, die het beruchte „Woud zonder genade" be woonden en de trotsche Romeinen meer dan eens deden beven. Zou men niet zeggen, dat deze kloeke vrouw maagschap van Graaf Willem of van den heer van Arkel4) moet zijn? Wel maat", vervolgde ze, „is de vangst goed en zfjn de mosselen nu tijdig?" „Nooit beter", antwoordde de Westkappelaar, ,,'t Is nu volle maan en in 't heetste van den *omer en in- 't koudste van den winter heeft men de beste mosselen. Ziet het zelf 1" Met deze woorden wierp hij eenige mosselen over en slorpte er zelf een tiental van de grootsten op, waarin Floris hem gretig navolgde, „'t Kan zijn, dat ze goed en vol zijn, maar bewijst niet dat daar de maan de oor zaak van is," sprak Hildegonda. „Laat ons echter hier een speldje bij steken en de mosselen voor de liefheb bers overlaten, want ik hoor den voerman reeds met de zweep klappen." Straks waren ze weer bij den speelwagen en reden, na eerst eenige verfrissching te hebben genoten, langs den duinkant, vanwaar ze een ruim en aangenaam ver gezicht over het eiland hadden. „Wat een prachtig ge zicht", riep Ewoud uit, dat is heel wat anders dan de Meierij bij ons." „Dat is 't zeker", antwoordde Herman, „de beknoptheid van dit land maakt het volkrijk en dierbaar en is de reden, waarom de wegen hier door gaans zoo eng en krom zijn, men verliest aldus weinig zaai- en weiland, de overambachten zijn te beter en de schotbare akkers te grooter. Anderszins zijn vele lan derijen aan en langs de duinen (omdat men die voor minder vruchtbaar houdt) doorgaans vronen 6). Die toren is Poppekerke, naar een zekeren Poppo genoemd, even als Popkensburg en Poppendamme. Die toren is Water- loozewerve,6) weleer een voornaam en groot klooster. Die verdere toren is Grijpskerke, een voorname heer lijkheid, waarvan eenige edellieden hun stamnaam voeren en waar, behalve verscheidene lusthoven, 't heerlijk huis van Poppendamme ligt (dat aan den heer Moregnoult behoort) en dat van den heer van Rijkegem, vroegen naar zijn stichters, Munnikenhof') geheeten. Gindsche toren is Meltékerke, een voortreffelijke Ambachtsheerlijkheid. Dat is Mariekerke, dat Poppendamme en dat Boudewijns- kerke. Daar langs de duinen, ligt Zoute-of Zoetelande en Werendijke, twee verschillende heerlijkheden, behoorende aan de stad Vlissingen. Een oud geslacht uit de graven van Holland draagt den stamnaam van Soutelande naar deze plaats, die vroeger zeer nering- en volkrijk was de stapelplaats van den zeevisch, die van daar verder land waarts ingevoerd werd, wat blijkt uit de keuren 8) en rechten aan deszelfs inwoners uit dien tijd. Sedert dien heeft de zee en het overstuivend duinzand, gedreigd die plaats te vernielen maar Zoutelande is nog, in weerwil van haar nijdigste vijanden, de zoetste uitspanning van Middelburg en Vlissingen. Dat is St janskerke." „Ik hoor bijna geen naam, of er komt kerke in voor", zeide Ewoud, „de Zeeuwen moeten bepaald van ouds zeer kerksch geweest zijn.'1 Zoo waren ze en zijn ze nog", antwoordde Hildegonda, „en geen volk, dat meer voor God en Gods dienst ijvert, niemand te na gesproken. Dat blijkt uit den gedurigen tegenstand, dien men hier allen dwaal- en vrijgeesten biedt, waartegen hier, zoo ergens, gewaakt wordt. Al pratende en rijdende kwamen ze te Biggn- kerke, welke heerlijkheid, volgens Herman, zeer oud en wijduitgestrekt is n.l. 1817 gemeten en 297 roeden. „Dat is Krommenhoucke", vervolgde Herman, dat maar 199 gemeten groot is." „Zijn te Biggenkerke, zooveel biggen, of heeft men die koopmanschap naar Domburg ver plaatst," zeide Ewoud. „Neen, volgeestige Ewoud", ant woordde Herman, „daar kunnen wel veel biggen geweest en nu nog zijn, doch die naam komt van Biggo, die de stichter dier heerlijkhijd en van Deenschen bloede moet geweest zijn. Zoo lezen we dat graaf Dirk in 't jaar 1197 het land en de ambacht van Pijndrecht aan een zekeren Biggo verkocht". Hildegonda en Adolf hielden zich in- tusschen bezig met Bijbelstof en stichtelijke gedachten, terwijl Floris, ziende, hoe ieder zich beijverde, zijn tijd benutte om Isabella te doen gelooven, dat hij geen heer lijker uur zou kunnen beleven, dan dat, waarop zij hem haar wederliefde zou doen blijken. Isabella toonde zich evenwel nog schuwer dan te voren, weshalve zij bijna alle hoop en verwachting bij hem afsneed. Na wat mijmerens, nam Floris echter een stuk papier, waar hij het volgende opschreef „Wat baat het, dat ik spelenrijde, Én zit aan Isabella's zijde, Terwijl een ander licht haar minnend hart bezit? Ik zie haar schoonen mond, haar leliewitte kaken, Haar poezeligen hals, haar oogen als een git, Maar durf, noch mag die niet genaken. Wat baat de schoonste vrucht, wanneer men die verbiedt Een Tantalus versmacht in 't midden van den vliet." Dit gaf hij Isabella te lezen, die hem hierop aan stonds tegemoet voerde„Gij doet wel, dat gij uw ver dichte liefde met verdichtselen van Tantalus bevestigt beide geloof ik even weinig. Zoo min er ooit een Tan talus gevonden werd, in 't midden van een wegvlietende stroom, zoo min kan ik ook denken, dat gij geloofd zoudt willen zijn." Tantalus behoeft er niet geweest te zijn, om tot een voorbeeld te strekken van menschen, die midden in den overvloed ongelukkig zijn," antwoord de Floris. „En waarom zou ik zoo menigwerf en ernstig aanhouden, indien ik niet geloofd wilde zijn Indien ik m O rn r 2 2 r Neen, heertjes, daartoe heeft geen een van jelui kans gezien zelfs die groote directeur niet, wien zij wijs gemaakt heeft, dat hij haar eerste minnaar was. Haar eerste minnaarDien heeft zij nooit gekend Hij wond zich op, schreeuwde bijna, hief zijn glas om hoog, zóó dat du Bréau, die zich gegeneerd - voelde, zich genoodzaakt zag van het venster weg te gaan en weer op zijn bank plaats te nemen, terwijl de praatjes maker hem volgde en al maar voort ging Mijnheer de markies behoeft er niet over verwon derd te zijn, dat ik zoo goed op de hoogte ben van alles wat onze vriendin aangaat; ik was echter bij haar in die ontzettend tragische uren, waarin zij behoefte ge voelde om haar heele leven bloot te leggen. Dat ge beurde soms 's avonds, zoo tusschen licht en donker, in haar kleine kamer aan den boulevard Poissonnière, die haar gekend heeft, zittende in een lagen stoel, on bewogen als een beeld, met het eindeloos geratel der rijtuigen onder haar venster. Dan vooral, als haar hersenen verwarmd waren door een goed groentje, dan kwamen te midden van de licht schemering van de boulevard, het eenige licht van haar kamer, dat fonkelde in haar glas en het geraas van buiten, de herinneringen opdagen, de vertrouwelijkheden, welke ik niet gevraagd had.. En ik heb op die avonden wonderlijke geschiedenis sen gehoord. En nog wonderlijker werden zij, toen een maal het verval kwam, het groote verval, toen Fedora niet meer op de. planken kon verschijnen en gedwongen was aan haar oude relaties te schrijven. Ik, of als ik dronken was, mijn dochterje bracht die brieven weg. Die brieven, ziet u, steeds geschreven volgens den smaak van degene, die ze ontvangen moest, de ijdelheid stree- lende, waren echte meesterstukjes. Als ik er nog aan denk hoe we samen soms het uitbulderden van het lachen als zij me, voor ze hem sloot, er mij een voorlas. In de dagen van haar zwaarste ellende heeft zij zich echter nooit tot u willen wenden. Soms, gedreven door jaloezie, zette ik haar aan om het te doen, maar dan werd ze boos en riep uit„O neen, neen, aan hem niet, ik heb hem al genoeg vernederd en daner was te veel goeds en moois tusschen ons dan dat ik dit in aanraking wil brengen met al die laaghartigheden." Toen allee haar ging ontbreken, toen, liever nog dan naar u de hand uitstrekken, is zij zich hier komen opsluiten, bij haar leugenachtige en slechte zuster, die haar altijd verwenscht heeft om haar succes, om haar talent en die in staat was binnen enkele maanden al haar opgekropte haat en nijd te koelen. .Arme Louise 1 Een marteling, nietwaar? een ontzettende marteling was haar leven in dat huis der schijnheiligheid; zij hebben haar boven een laag vuurtje langzaam verbrand, haar nu eens op de eenen dan weer op den anderen kant leggend. En morgen zullen de groote bladen vertellen hoe haar oudere zuster haar met weldaden heeft overladen. Zij zullen herinneren aan haar prijs van het Conservatorium en zij zullen besluiten, dat deze dan toch waarlijk de groote Fedora is. En dat alles heeft haar maar bitter weinig gekost. Enkel maar de moeite om een paar van die oude be roemdheden uit te noodigen meê in den stoet te gaan en met het oog op de weinige treinen, te blijven dineeren met een paar reporters. Slechts ons beiden heeft men niet uitgenoodigd, ons heeft men huiten de deur gehouden en juist wij beiden hebben haar 't meest aan 't hart gelegen. En zelfs heeft men ons verboden om je naar het graf te volgen, dat is toch wel heel erg, wat weer zinwekkend, nietwaar Loulou Nietwaar, mijn kleine Loulou Alsof zij hem van uit de diepte van zijn glas had kunnen antwoorden, boog hij zich voorover en riep haar bij de teederste naampjes. Toen zijn absint op was, viel hij op de tafel neer en kronkelde zich al snikkend en zuchtend in elkaar. AI wel tien maal had du Bréau den lust in zich voelen opkomen, het hart tot berstens vol van de hem gedane onthullingen, om dit treurig heerschap te ontvluchten, maar telkens werd hij door een ziekelijke nieuwsgierig heid weerhouden, de begeerte om te weten of dit on gelukkige meisje nu inderdaad om hem geleden had. Toen hij zag, dat de man was ingeslapen, stond hij op om te vertrekken, maar den blik naar buiten slaande noodzaakte wat hij hier zag, hem nog te wachten. De stoet verliet de kerk, omgeven van het geklingel der schelletjes en het gezang der menschen en onder wijl hij zich weer opstelde op het plein kwamen de Pa- rijzenaars, die met het oog op hun trein niet geheel mee konden gaan naar het kerkhof, de familie goedendag zeggen of lieten zij zich op het laatste oogenblik uit- noodigen voor hèt diner, want Desvarennes had zich niet vergist, er zou een doodsmaal plaats hebben. De niet uitgenoodigden sloegen den weg naar het station in met voorgewende haastige stappen, maar innerlijk slecht gehumeurd. Te midden van een groepje oude be roemdheden, stond de vroegere treurspeelster en wuifde met haar rouwsluiers. Mijnheer Restouble, in gesprek met zijn vriend Veillon, veegde zich het voorhoofd af. Onder de rozen in potjes van het kleine café dronken de reporters hun grenadine en spraken met luide stem over de ster, die daar grafwaarts werd gedragen. Daar al die heeren nog heel jong waren, wiste zij feitelijk niets van Fedora's talent af, maar haar gelante avon turen, haar grillen van hoofd en hart, die kenden zij op hun duimpje af en zij vertelden menige minder nette aardigheid, waarvan den vroegeren minnaar, die bij het venster zat geen woord ontging. Hij vond er zich zoo onaangenaam door getroffen, zoo door ontstemd, dat bi), zich al de sentimentaliteiten van Desvarennes daarbij herinnerend, afvroeg Waartoe.ben ik hier gekomen?... Ik had hier toch niets te doen. Het binnenkomen van de kleine Melie, die haar broer tjes nog altijd aan de hand voorttrok, wekte hem uit zijn gemijmer. (Wordt vervolgd.) 2 O O 2 co O O 2 -o Wegeling's Vraag en .iïanbod vO O-I GESCHREVEN IN 1715 DOOR PREDIRANt EN RECTOR TE VLISSINGEN 2 O (A 70 O 2

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch Nieuwsblad/Wegeling’s Nieuwsblad | 1925 | | pagina 1