fflegeling's Vraag en Aanbod binnen land Bijblad van ZOETJES SLAPEN ABONNEERT U OP DIT BUD Vroolijk Hoekje 31e JAARGANG VRIJDAG 27 FEBRUARI 1925 No. 8 De Avonturen van Dikke Dorus Het vreemdsoortige mek je is inmiddels gevlucht WEGELING's VRAAG EN AANBOD VAN 27 FEBRUARI 1925. De tandentrekker. De Witte drentelde een paar keeren de markt rond, speelde eenige verloren noten op zijn blikken fluit, sncukie hier aan een kraam, haalde daar een deugnietciij uit, zong ondertusschen eens: ,,'k Ben keizeiszoon en doe ja de kist maar open" en hoorde veibaasd de peper koekvrouw roepen „menschen koopt toch want na de markt moet ik alles weggeven; dat ik het niet kan mee nemen en zoo kwam hij weer aangeland voor liet tafeltje van den tandentrekker. Hij had dien mage.cn vent al lang op zijn stoel zien staan, ipaar het boezemde hem weinig belang in. Nu bleef hij daar omdat het uijf hem zoo nijdig aankeek, daar zij in hem den bengel herkende die daar juist zijn tong had uitgestoken. Die tandentrekker zag er deftig uit. Hij droeg een hoogen hoed, een wit vest, een langen ietwat versleten jas, en maakte met dat alles een zeer geleerden indruk. Toen de Witte naderbijkwam was hij voor de zóóveelste keer aan 't uitleggen waar hij tanden getrokken had, te Brussel, te Parijs, te Londen, en van wat soortge- weldige kiezen hij aldaar de grootste personaliteiten verlost had. En het wijf dat beneden hem naast het ta feltje stond, beaamde telkens zijn woorden met tot de omstaande vrouwen te zeggen„Da kan ém allemoal 't Es toch zoe'ne gelierde kadee en ze wees daarbij op het glazen kistje met de gouden medalies en de bloederige gebitten. Daar stonden vlak voor den pratenden tandentrekker Kernelie Gijbeis, de Witte-Pottre, Rikus van Noei en de Das, en achter hen nog enkele andere menschen, die om de eene of andere reden belang stelden in wat de man vertelde „Ik gaen dien tantist es loate probeere, zei opeens Rikus van Noei tegen den Das, 't es naa al én hiel joar da 'k er sjenever oep giet en 't hulpt niks" En hij zei tot den kwakzalver: „Hier-zé, trekt den deze der moar uit. „Daarmee legde hij twee frank op het tafeltje, die het wijf onmiddelijk wegnam zette zijn mond onnoemlijk ver open, en wees met zijn vinger op een van zij 1 zwarte kiezen. De man daalde van zijn stoel af, nam bedaard zijn tangetje, liet zich nog eens goed aanwijzen welke tand er weg moest, en toen hij dien stevig vast had rukte hij Rikus zijn hoofd een paar keeren van links naar rechts dat Rikus er bijna van tegen den grond viel en de menschen eenige stappen achteruit weken. Uit Rikus kwam iets als een gesmoorde kreet; zijn pet viel af, en juist toen hij de hand ophief, om den man bij de keel te pakken, trok deze de tang met een laatsten ruk naar zich toe, en de tand was er uit. Hij stak het bloedend ding triomfankelïjk in de lucht. Rikus klauwde twee drie menschen omver, liet zich op den grachtkant neervallen, en de eenige klank die uit zijn mond kwam was „Miljaar-miljaar-miljaar een on eindig getal keeren. Hij spuwde en brobbelde tot men hem een kruik water bracht en hij zijn mond kon spoelen. De Witte lachte zich bijna dood. Toen Rikus nog een heele reeks verwenschingen had geuit, bijna een halve emmer water als spoelsel had," ge bruikt en twee druppels gedronken, was de pijn wat ge stild. Hij moest nog wel voordturend het bloed uitspu wen, maar dat was het minst. Hij kwam nog even terug bij het tafeltje staan, fier over zijn durf, en toen de man hem vroeg of het nog zeer deed, antwoordde hij met een bleek gezicht en een scheeve mond dat het niet zoo erg was. Moar lijk gij tande Lekt kan ik et ok, „beweerde Rikus. De Potter had ook wel lust evenveel moed aan den dag te leggen, maar hij liet het om de twee frank. Toch moest* hij het den man laten hooren dat hij ook een hollen tand had en hem al drie keeren had laten over lezen „Zie maar es, „zei hij tegen Kernelie Gijbcls. Deze keek in den open mond naar den hollen tand. Maar de Potter moest eerst zijn sik wegdoen. „Ge kunt er bekanst oewe vinger insteke zoe groet kot es er in, „zei Kernelie, en daar de Das niet dade lijk zag welke kies het was, stak zij zelf heur vinger in den open mond om dien aan te wijzen. De Potter stond met het gezicht omhoog gericht, 'tlijf wat achter-' over gebogen. En juist toen Kernelie haar vinger in zijn mond stak om den zieke tand te toonen, gaf de Witte die er vlak voor stond, hem zoo'n brutalen stomp in den bu?k dat de Potter met een verschrikten hik zijn mond toeknapte en in Kernelie's vinger beet Deze uitte een kreet die boven al het kermislawaai uitgilde, en gaf Potter terzelvertijd een woedenden klets tegen het hoofd. Hoe het verder afliep zag de Witte niet meer. Hij ver dween pijlsnel onder de menschen, en na nog eens de markt te zijn rondgeloopen trok hij op huis af. 't Liep nu tegen elf uur aan. Het land lag te gloeien in de zomerzon, daar roerde geen blad en daar wiegde geen korenaar. En de Witte floot do-re-mie op de blikken fluit, zong het koepiet„Dat edel kind begost te voejageeren" dan van „Tingelingeling den ïjzerendraad** dat het galmde door de ijle lucht, en hij stelde met voldoening vast dat hem nog anderhalve cent overschoot Eerlijk jongen (grienend)„Hi, hi, ik heb een dubbeltje ver loren r Heer (hem 10 cent gevend)„Hier vriend. Nu waarom balk jè nu nog door?" jongen „Omdat ik niet gezegd heb dat 't een kwartje was V* Voor Jong en Oud 157 Toen Karl op zekeren dag de courant inkeek, zag hij tot zijn verwondering... heeft een 158 een heel lang bericht met onderaan een portret van Dorus, zooals hij hem het laatst gezien had. 159 „Zij is inmiddels gevlucht!" vlug sprong hij op de fiets en reed den heelen omtrek af dm zijn vriendje te zoeken. 160 ja, warempel! Eindelijk vond hij hem toch nog! Dorus sliep, raar ineen gekronkeld en droomde van die meneer die hem ont maskerd had.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch Nieuwsblad/Wegeling’s Nieuwsblad | 1925 | | pagina 9