Algemeen Weekblad
voor WALCHEREN
31e Jaargang
VRIJDAG 27 FEBRUARI 1925
No. 8
EERSTE BLAD
WALCHERSCHE ARK
Concertzaal „DE ZWAAN" - Souburg
Een Uitroeper in de krant Mj
Heipt U uit den brand 11 B
DE TWEE BROEDERS
Bureaux van Uitgave i
DRUKKERIJ H. WEGELING - VLISSINGEN
Noordatraat 44 Telefoon 130 Postrekening 61407
DRUKKERIJ DE LANGE JAN - MIDDELBURG
Lange Delft B 144
Advertentleprlja 16 oent per regel. Ingezonden Mede-
deellngen 60 oent per regel (dubbele kolom).
BIJ oontraot aanmerkelijk verminderd tarief.
Abonnementsprlja 35 oent per 3 maanden,
franoo per poet 60 oent. Losse nummers 6 oent.
Ag entschap 8t.-Laurens.
Door vertrek van onzen agent te St.-Laurena, de heer
P. Boogaard, naar Abeele, houdt deze op agent voor
ons blad te zijn.
In zijn plaats is door ons aangesteld den heer
P. DE BREE
Abonnementen, advertentiön enz. gelieve men dus
voortaan bij hem op te geven.
De Uitgever -f
geschreven !n 1715 door
- MATTHEUS GARGON -
predikant en rector te vlissingen
(in hedendaagsch Nederlandsch overgezet),
VI
Nu waren ze weder bij den Speelwagen en, nadat
ieder beleefd afscheid genomen en zijn dankbaarheid
voor het volgunstig onthaal betuigd had, gingen ze we
der opzitten en reden door een hoogen steenen poort
op den straatweg en tusschen de huizen van Seroos-
kerke onder het geboomte door. Terwijl ze zoo voort
reden viel het oog van Ewoud op een prachtig huis
met een verheven toren. „Dat is Zoetendaale," zeide
Herman, „en, zooals ge ziet. dien naam om zijn wel-
lustigen, zoeten stand, dubbel waard. Het ligt bijna half
weg tusschen dit dorp en Grijpskerke en heeft aan den
anderen kant een grooten, steenen voorpoort. Vroeger
was hier veel geboomte, maar sinds eenige jaren is dit
meest gerooid en tot bouwland gemaakt, 't Huis zelf
ligt -geheel In 't water en was eertijds een nonnenkloos
ter. Het werd gebouwd door koning Willem l), een der
raven van Holland en Zeeland, die verscheidene bastaard-
ochters hebbende, de eetie hier op Zoetendaale en de
andere te Loosduinen In Holland en weer andere elders
In 't klooster stak en met zoogenaamde geestelijke goe
deren begiftigde." „Zoo boet men", sprak Adolf, „door
een gewaand goed werk een ongetwijfelde misdaad.
Men viel dan «an 't stichten van kloostersen abdijen,
men voorzag die van rijke inkomsten en als 't den
vorsten tegenliep of hen de walg stak van het wereld-
bewind, vonden zij daar altijd een veilige schuilplaats
en een gerust leven". „Ik twijfel of we niet wat te vin
nig tegen het kloosterleven uitvaren. Ik voor mij vindt
dat zoo wanvoeglijk niet", antwoordde Hildegonda, „en
meen, dat men stil en buiten de wereld, God 't besten
't onverhinderst dienen kan. Wat toch is er anders onder
de menschen dan liegen en bedriegen en een slaaf te
moeten zijn van gewoonten en levenswijzen, zonder van
God te liooren of te mogen spreken, zoo men niet be
spot wil zijn De Labod:sten begrepen 't mijns inziens
niet zoo verkeerd en, hadden eenige beletselen mij niet
weerhouden en sommige stellingen mij niet gestooten,
ik had mij zeker naar Wiewerden en uit de wereld be-,
geven" „Het is niet al goud, wat er blinkt" viel Adolf
in. „Bovendien is mij in Friesland zooveel gezegd van
dat huis en dat leven, dat allen die de waarheid lief
hebben wel van Wiewerden vandaan zullen blijven. In
den aanvang ging 't goed met deze stichting, omdat
enkelen een Geuzenklooster .wilden hebben, doch deze
Eigsnaar L. SUURMOND
Zondag 1 Maart 1925
Groot geanimeerd Bal met Prljadansen der
Dansclub „Vrijheid".
Volledig Orkest. Bntrée 25 cent per persoon
BRV Aanvang 3.30 uur tot 7 uur, 's avonds 8 uur.
ZEGT HET VOORT 1 ZEGT HET VOORT I
sympathieën verdwenen spoedig toen men zag dat met
't afleggen van het wereldsch kleed, de wereldsche drif
ten niet uitgeschud worden en er onder een klein
kapertje wel g r 6 61 e gierigheid, oploopendheid, on
rechtvaardigheid, haat, nijd, wrok en andere hartstochten
huisvestten. Wereldsch te zijn strijdt tegen het Chris
tendom maar zou men, om niet wereldsch te willen zijn
naar Wiewerd en uit de wereld moeten gaan Men sluit
zich tevergeefs op, als men de zonden niet buiten het
harte sluit. „Dat is recht", zei Herman, „en allen die
uit de kerk gaat en anderen daaruit mee trachtjte trek
ken, moet wind in 't hoofd en 't verderf der kerk in
den zin hebben. Daarom zal ik nooit de scheurzucht
van dezulken, die of door waanwijsheid of door lust tot
nieuwigheid zich tot bijzondere bijeenkomsten vervoegen
en hun wanbeseffen stijven door verachting van den
openbaren godsdienst, goedkeuren."
„Ziet, hoe schoon staat hier overal het koren," riep
Ewoud verwonderd uit. „Hoe heerlijk toont die gedurige
afwisseling van wei-, bouw- en vlasland de milde vrucht
baarheid van Walcheren aan. Beroemd is Egypte om
zijn overvloed, maar schoon slechts de barre zee dit
eiland omringt, bespeur ik echter dat hier de vette klei
onze schrale zandgronden verre te boven gaat." ,,'t Is
waar, onze kleine landje is zoo vruchtbaar als weinig
landen in de wereld", antwoordde Herman. „Eéngemet
geeft hier net zoo veel als vier gemeten in Brabant en
elders. En waar is de Zeeuwsche tarwe niet gezocht
't Is een genot op de marktdagen, die twee maal per
week te Middelburg gehouden worden en twee maal te
Vlissingen en Veere, dat is dus zes maal iedere week,
den overvloed te zien van graan, boonen, en allerhande
boom- en aardvruchten, die men elk op zijn tijd daar
henen voert. Ik zal niet spreken van onze ajuin. Ik zwijg
van onze meloenen, artisjokken, appelen en andere ge
wassen. Ik ga voorbij dat men ae laurieren nergens
zoo hoog ziet opschieten en laat het oude spreekwoord
voor mij spreken Brabantsche lucht, Zeeuwsche renten".
„De lucht heb ik meer dan eens voor scherp en onge
zond hooren uitmaken", sprak Ewoud, en bij ons spreekt
men van de Zeeuwsche koortsen als van een onvermij
delijke en booze plaag, die alle vreemdelingen op het
lijf valt en jaren lang kwijnen doet. Zoo heugt nrij in een
brief van een Engelschen gezant 4) aan den koning van
Spanje gelezen te hebben, dat in Zeeland de lucht on
gezond en vergiftigd was en dat hij en drie of vier
zijner hovelingen door zware koortsen overvallen werden
en God dankten dat deze smet, den koning, toen hij
in Zeeland was, niet was overvallen." „Indien de lucht
hier zulke kwade en verderfelijke hoedanigheden bezat,
hoe zouden dan de vruchten hier zoo goed en overvloe
dig zijn", antwoordde Herman." „Dat hier de lucht ruim
zoo ziltig, als in Brabant is, kan ik wel gelooven, om
dat de zee ons zooveel nader is. Maar deze ziltigheid
I
s
li
Maar toen zij daar den wagen niet zag, keerde zij
ongemerkt om. Aan den overkant van de straat keek zij
naar den verlichten winkel. Een gevoel van verlatenheid
kwam over haar, zij zag haar woning en had toch geen
tehuisin deze groote stad was geen wieg waarin zij
haar kind kon leggen, en voor zich zelf geen plaats
waar zij kon rusten mot het hulpelooze wicht in de
armen gesloten.
Weder bleef zij op den hoek wachten. Maar zij kon
het toch niet langer uithouden, haar handen waren ver
kleumd en dus ging zij op goed geluk naar een bak
kerij waar Karei altijd kwam. Hij was reeds weg, maar
de vrouw des huizes nam haar liefdevol mede naar
binnen en vroeg waarom zij zoo dringend naar hém ver
langde en dan nog wel met het kind En Mia loog. Zij
had het kind niet thuis kunnen laten en inkoopen moeten
doen die Karei op den wagen zou meenemen. De kof
fiepot stond nog op tafel en Mia liet zich niet onbe
tuigd. Het zou naar slechts een paar woorden hebben
gekost en zij zou onder dak zijn geweest, maar met
een leugen om bestwil ging zij weer weg, want toen de
bakkerin haar een jongen met de kar wilde meegeven,
kon zij niet anders dan hiervoor bedanken en weggaan.
ZO wist nauwelijks meer waar zij heen ging, want een
gevoel van leegheid in het hart en vermoeidheid in alle
leden kreeg langzaam de overhand. Weder stond zij
voor haar huis en zag den wagen op de plaats staan,
maar zij snelde weg toen zij iemand hoorde loopen.
Van een jongen vernam zij dat Karei weer weg was.
En nu sloop zij opnieuw weg, wachtend en spiedend.
Zij ging op een steenen stoep zitten. Het was nu niet
meer zoo erg koud. Zoo zat zij daar met den doek diep
over het gelaat, opdat men haar niet zou herkennen
Eens keek zij naar de overzijde van de straat en zag
•en verlichten boomvervolgens boog zij het hoofd weer
over het sluimerend kind, onverschillig wachtend. Ein
delijk werd zij door vermoeidheid overmand en sliep in.
Een voorbijganger wekte haar, slaapdronken ging zij
verder, als een slaapwandelaarster, die niet weet wat
zij doet. En opnieuw zocht zij een toevlucht in een hoekje,
waar zij wakker bleef omdat het kind zich bewoog.
Haar kind, haar arm kindZij herkreeg haar volle
bewustzijn en voelde zich voor een paar minuten weder
krachtig. Zij werd door honger gekweld, want de koude
had haar invloed doen gelden. De sterren stonden aan
den hemel en op de bevroren sneeuw dansten de licht
stralen van de lantaarns.
De ramen der huizen waren donker, de straten ver
laten en als met gulzige klauwen lag daar de lijkwade
der natuur. De eerste slagen van den nieuwen dag klon
ken dof van den kerktoren door den nacht. Den ge-
heelen tijd was Mia in den omtrek gebleven, alsof zij
zich voelde aangetrokken tot het geboortehuis van haar
kind. Plotseling trok het haar naar een warme plaats.
En als in gloeiing van koorts zag zij groote oogen wen
ken, die niet die van een mensch waren, maar van
een dier. En weder slaapdronken verzamelde zij haar
laatste krachten en ging weder naar de plaats van waar
gewenkt werd. En zij vond een huis dat openstond,
stapte langs den donkeren weg, opende een deur, voelde
warmte, legde haar kind in een bak en knielde. En zoo
stamelde zij het slot van een gebed en sliep in.
IX.
Nadat Karei Mia nergens gevonden had, was hij eenige
kèeren naar huis gegaan, in de onderstelling dat zij
was teruggekeerd. Hij had bij alle buren naar haar
gevraagd en was eindelijk naar de politie gegaan, waar
men hem afscheepte met de onderstelling dat zij wel
bij bekenden 'ou zijn terechtgekomen. M \r t hrt
nog z. ;aa Jop. Hij ging u'. ,..t ia,
den koexebaKkcr waar hij het laatst g v. e..
toen hij hier vernam dat Mia reed® weer was vertrok
ken, kwam het schrikbeeld van haar verblijf in de open
lucht In zijn vollen omvang hem voor oogen. Hij sprak
iedereen op straat aan, en toen iemand hem zeide dat
inderdaad een vrouw met een kind hier had rondge-
loopen, dacht hij haar spoor gevonden te hebben, maar
helaas! Zijn opgewondenheid nam hand over hand toe
en daarmede zijn haat tegen zijn broeder. Hij kwam
deien Kerstavond tot de overtuiging dat de vrede al
leen kon komen, wanneer men dien ook inwendig met
zich droeg. En zijn broeder had dit gevoel niet, had het
ook nooit gehad, want het slechte was bij hem sterker
ontwikkeld dan het goede.
Het was reeds lang na middernacht toen hij begon
te wanhopen aan het succes van zijn pogingen. Hij
had geen behoefte aan slaap, zou zich daarvoor ook
geschaamd hebben, daar hij wist dat Mia zonder on
derkomen rondliep.
Maar Friedrich kon evenmin rust vinden. Hij zat bi)
de brandende lamp in de huiskamer, niets te doen,
vreesachtig schuw, met ongeduld wachtende. Hij gevoelde
dat zijn broeder vonnis over hem geveld had en recht
gedaan en dat hij alleen door diens genade nog in leven
was. Hij de reus, was door den kleine verslagen. Hij
had er om kunnen lachen wanneer hem de lust daar
toe niet reeds lang vergaan was. Maar het ergste voor
hem was, dat hij voelde niet alleen lichamelijk, maar
ook zedelijk de minste te zijn. Dat was het einde van
zijn macht en heerlijkheid en wat hem In eigen oog nog
meer vernederde, was zijn slecht geweten.
Daardoor schrikte hij, toen Karei plotseling voor hem
stond
Heb je d'r gevonden? vroeg hij zonder zich tv
verroeren.
Oe andere schudde het hoofd. Dus heb je'rtoch spijt van?
Ik weet zelf niet hoe 't gekomen is.
Zeg dan toch, hoe 't moge!i;i. was Een ontrouwe
hor *ordt beter behandeld.
Men hee?t mij te veel opgestookt, en wan
trouwen hebbel mij zoo ver gebracht.
(Slot volgt)
Wegeling's Vraag en Aanbod