lAfftr Groote Cabaret-Avond Algemeen Weekblad voor WALCHEREN 31e Jaargang VRIJDAG 30 JANUARI 1925 No. 4 EERSTE BLAD Bericht aan onze Postabonné^ WALCHERSCHE ARKADIa Marine Sanatoriumfonds CONCERTZAAL „DE ZWAAN" SOUBURG Bureaux van Uitgave DRUKKERIJ H. WEGELING VLISSINGEN Noordstraat 44 Telefoon 130 Postrekening 51407 DRUKKERIJ DE LANGE JAN MIDDELBURG Lange Delft B 144 Advertentieprijs 15 cent per regel. Ingezonden Mede- deelingen 60 cent per regel (dubbele kolom). Bij contract aanmerkelijk verminderd tarief. Abonnementsprijs 35 cent per 3 maanden, franco per post 50 cent. Losse nummers 5 cent. 20 Januari was de datum verstreken waarop toezen ding van abonnementsgeld van onze postabonné's kon plaats hebben. Wij verzoeken hen, die hun abonnementsgeld nog niet betaalden, dit niet meer toe te zenden, daar de post- kwitanties reeds verzonden zijn. Betalingen aan agenten of aan onze Bureaux kunnen nog plaats hebben, doch dan wordt toch 15 ct. incassokosten bijgetrokken. De Administratie. qeschreven in 1715 door - MATTHEU8 GARGON - predikant en koctgr te vlissik3cn (in heder.cuagscb Nederlandsch overgezet) II Terwijl Herman nog sprak, zag Ewoud, wiens oogen nooit stii waren, een oud vervallen stuk muur op een groene hoogte van aarde staan, yij vroeg wat dit was en hoe die plaats, waar eenige herbergen en zindelijke huisjes stonden, heette. „Dit wordt meestal, hoewel foutief, Bredamme of Predamme geheeten", antwoordde Herman. „De rechte naam is Brigdamme, hoewel oude schrijvers ook Brugdamme en Brudgamme zeggen, 'tls een oude heerlijkheid, die langen tijd aan h.^t fcisiacht van de heeren van Bcrselen heeft behoord, totdat een der nakomelingen in opstand kwam tegen Middel burg en de burgerij dier stad geweldig plaagde. Daarom werden alle goederen an dien heer, op iasi van itn graaf van Holland en Zeeland leenroerig verklaard, met ae bepaling, dat hij, noch een der zijnen, daar ooit meer eer sterkte zou megen bouwen, dan met toe stemming van de stad Middelburg. Die vervallen muur is een overblijfsel van *en verwoeste kerk, die, óf bij de belegering van Middelburg, of bij der; beeldenstorm óf door ouderdom vernield is. Het gebouw is met bij zondere groote, kunstige en overharde steenen gemet seld geweest. Het was een bijzonder oud en zeer uit gebreid bouwwerk. De heerlijkheid zelf is 1488 gemeten en 114 roeden groot en ging in 1680 op den heer Lampsens over, waardoor het sedert dien tijd een am bacht geworden is". Nauwelijks had Herman zijn rede afgebroken, toen Ewoud aan zijn rechter- en linkerhand een kleine, maar sierlijke hofstede zagaan den eenen kant versierd met met medewerking van Leo en Kees en Dames Splunder en Hendriks» op ZATERDAG 31 JANUAR11925 in de Eigenaar L. Suurmond Entree f 0.35 Aanvang 8 uur tot 4 uur. Na afloop Bal. Zegt 't Voort 1 Zondags als gewoonlijk Groot Bal der Dansclub „Vrij heid" van 3.30—7 uur en 's avonds om 8 uur. mooie beelden aan de andere zijde met een prachtige, groene laan. „Beide hofsteden", sprak Herman, „zijn de grootste niet, maar de zindelijkheid vergoedt de kleinheid. Niet hoe klein, maar hoe rein, zeggen onze Zeeuwen." Ter wijl hij nog sprak, kwamen ze om een hoek, tegenover een zijweg. „Ziedaar het Spanjaardputje" 4), sprak Her man. '„Hier werd, in de vorige eeuw, toen Middelburg nog Spaansch was, een partij Spanjaarden verslagen en begraven en aan dit krijgsgeval ontleent deze plaats zijn bijnaam." Nadat Hillegonda en Adolf zrchzelf zeer beijverd had den om, in zoetvloeiende rijmelarijen, de grootheid van den morgenstond te bezingen, werd door Herman opeens „halt 1" geroepen, en gelast de paarden te doen stilstaan, om het adellijk huis van Popkensburg 6) te gaan zien. Floris, de voorste en gezwindste, sprong met een luchtigen sprong 't eerst van den wagen en hielp er, met beleefde gedienstigheid, Isabella ook af. Zonder iemand af te wachten, leidde hij haar in de wandellaan, die naar nu kasieel voerde, nauwelijks dacht iiij zich ver genoeg buiten de rest van het gezelschap, om van hen niet afgeluisterd te kunnen worden, of hij sprak Isabella, met een klaaglijke stem, als volgt aan. „Tot nog toe zweeg ik uit ontzag en uit vrees u te mishagen, zoo ik u in het bijzijn van dit gezelschap zeide, hetgeen ik u in 't bijzonder reeds dikwijls betuigd heb.'t ls waar Isabella, gij zijt al mijn vreugd en tegelijk al mijn ver driet. Zijt gij zoo schoon, om ongevoelig te zijn Kan mijn smart uw vermaak wezen Hoe doet uw oog mij blaken, terwijl uw hart bevroren is? Zal ik altijd lijden en zult gij nooit medelijden hebben Ach Isabella 1" Dit zeggende, brak een diep-gehaalde snik zijn rede af en deed haar, in plaats van deernis te toonen in een har- telijken lach uitbarsten. „Hoe is het Floris?" zeide zij. „Hebt gij u voorgenomen, mijne onnoozelheid te toet sen Hit schijnt dat gij de romans goed gelezen en onthouden hebt, dat gtj door zulk een gemaakte taal mijn eenvoudigheid wilt bespotten. Was mijn hart be vroren, hoe zoude ik dan hier met u wandelen en uw tijdverdrijf zijn Maar 't is het gewone praatje van een minnaar om n.l. van liefde te willen sterven en niet eens ziek te zijn. Schóón was ik nooit, maar die gezond en goed geschapen is, kan nooit schoon genoeg zijn." ,,'t Zijn geen romans, noch gemaakte minnaarstaai, maar zuivere waarheid, zooals ik 't u voorleg, antwoordde Floris en tot bewijs, haalde hij een aardig gevouwen papier uit zijn zak, waar het volgende op te lezen stond EENZAAMHEID. Getakte boomen, die door schaduwrijke btéan, De zonnestralen weert uit groene wandelpaan, En lommerkoelte baart, gekweekt door zomerwinden Hoe zeer gij eik bekoort, ik vind hier geen vermaak Mijn vreugd is Isabel, die hier niet is te vinden En uwe frissche lucht maakt dat ik helder blaak. De stilte, die gij voedt, verzwaart mijn droeve smart, En bant de zoete rust, uit mijn mistroostig hart. Ik stel in mijmerzucht mijn engel mij voor oogen, Haar geest, goedaardigheid, bevalligheid en deugd. En zeg bedrukt„Zal ik haar nooit bezitten mogen", Die zooveel schatten derft, hoe kan die zijn verheugd Ik leer het luistrend bosch den naam van Izabel, En d'echo roept om haar, begaan met mijn gekwel. Het ruischend beekje zwelt door mijn geplengde tranen, De droeve tortelduif kirt droever om mijn leed, Het windje zucht met mij in deze wandellanen, Maar die mij lijden doet, blijft altijd even wreed. Zwijgt, zoete vogelkens, die in dit jeugdig woud, Uw gaaikens van uw min, al zingend onderhoudt; Gij zongt zoo vroolijk niet, gevoeldet gi) mijn plagen. Stil hertjes, reetjes, stil, stil, springt zoo dartel niet, Heb mededoogendheid met mijn oneindig klagen, Of schept ge, ais izabel, vermaak in mijn verdriet Mijn engel, waart gij hier, ik wierp mij in uw schoot En wachtte van uw mond, mijn lever, of mijn dood 1 Een lang' gebeden wo#ord, zou al mijn smart verdrijven, lk knoopte grasjes 8) in uw welbesneden hand. Dan zoudt gij kunnen zien, of ik getrouw zal blijven En of mijn treurig hart in zuivre liefde brandt. Ik zie het groen klimop aan groene boomen vast, En hoe die liefdeknoop maakt, dat he* beter wast. Ach 1 denk^ ik, mocht ik zóó mfet Isabel vereenen, Mocht ik met haar eens staan in zulk een vast verbond, Wat zou die echte-band mij niet al vreugd verleenen I Niets zou ons scheiden, tot een sterfuur ons verslond I Groei, hooge beukeboom, schiet door de wolken heen, Groei, met den dubblen naam, in uwe schors gesneên, Van Isabel en mij, door letterzwier gestrengeld. Draagt haren naam ontzag, verwoede bijl, en wind Hij sloeg de harden voor het gelaat en staarde een oogenblik voor zich uit, over bluft,v versuft, smadelijk be- Jcedigd, op wraak zinnend. Hij draaide met de oogen als zocht hij een voorwsrp dat hem var dienst kon zijn voor het verschrikkelijke, daarna sloot hij do oogen en liet de gebalde vuisten slap langs het lichaam hangen. Er moest iets ir. hem omgaan dat hij zelf nog niet be- grsep, Mia begreep het en ging handenwringend voor hem staan. Laat hem begaan, ik smeek js, doe niets 1 Om mij nentwille En zij weende hevig, terwijl zij vertwijfelend riepMijn God I laat hem toen tot zich-zelf komen I Eindelijk kon hij met moeite uitbrengen Mensch,wat heb je me gedaan 1 Opeens moest hij zwijgen, zoo op gewonden was hij. Zijn gelaat gloeide, zijn adem ging hortend en stootend en krampachtig bewoog hij de ar men. Mensch, kerel I Eerst nu keek hij zijn broeder aan, maar de oogen waren als gesluierd door tranen van woede die langzaam waren opgekomen. Onbewegelijk on zwijgend stond Friedrich voor hem, hv,»J opn* mend als een vijand die plotseling groot ge worden is. Hij voelde spijt over het gebeurde en wilde reeds de hand tot verzoenig reiken, toen Mla zich opnieuw handenwringend tuiécnen beide plaalste. Neen, je zult niet! riep zij. Toen zij Friedrich: Wat moet je van mij Je bent toch alleen maar bang voor hem Denk je, dat ik aat niet zie En omdat ik het zie, heb ik er goed aan gedaan. Jullie bent 'tal lang eens samen. Dat is niet waar, ik kan er een eed op doen. Die 't gelooft mag 't zeggen. Ga nu maar de tafel in orde maken. Ik laat jullie twee&i niet alleen. Voer m|J beboet ;-iiet bang te zijn. Zoó'n kereltje als hij is. Hij lachte spottend. Tart hem nu toch niet langer. Hoe heb je hem kunnen slaan, foei? Hij heeft je nog nooit iets in den weg gelegd. Noem jij dat niets Hij heeft het verdiend. Ik ben meester over mijn doen en laten. Ja dat ben ik. Dat „schoft" geldt jou ook. Als je op mijn hand wa», dan zou je dat begrijpen, maar Je bent 'tniet. Ga nu maar naar voren. Zij schudde het hoofd en bleef. Karei was nu wat be daard, Neen, hij heeft van mij niets te vreezen, wees maar gerust, je kind zal zijn vader behouden. Hij lette niet op den spottenden lach van zijn broeder, ging weer voor hem staan en zpiDie klap zal je eeuwig op je ziel branden. Eén moeder heeft ons groot gebracht en daarom vergeef ik je. Niet omdat je mijn baas bent, en niet omdat je meent dat je sterker bent dan ik. Niet daarom. Wij hebben onze krachten nog niet gemeten. Terwüle van Mia vergeef ik het je. Zij mag er niet on der lijden, je hebt )e broer bedrogen en een braaf, arm meisje misleid, en nu beleedig je naar, nu ze je vrouw is. Wie heeft je bedrogen Gek Vraag haar zelf of ze zin in je had. Dat weet ik wel. Zoo. Isu, wat beklaag je Je dan bij mij. Doe 't bij haar. Zij was toch oud genoeg om den waren Jozef te vinden. Hij lachte weer spottend. Ik heb nog niet uitgesproken, ging Karei voortJe hebt me geslagen, maar ik heb me tienvoudig gewroken. Dat „schoft" blijft je eeuwig tot schande. Dat heb je verdiend, maar de slag dien je me hebt gegeven was onve'rdiend. Die wreekt zich-zelf. Ze kennen je hier in huis. Iedereen gaat voor je uit den weg, zelfs de kin deren zijn bsrg voor je. je paard wil niet e- swat van je weten en daarom is het ook beter cat ae band tus schen ons verbroken wordt. Vanacht rijd ik voor 't laatst uit, en morgenmiddag eisch ik mijn loon op. je krjjgt gauw genoeg een ander. Hij keerde zich om en ging den stal in. Dat krijg ik, riep Friedrich hem na. Laat hem maar schelden. Ik kan t' hem niet kwalijk nemen. V/at kan hij ook eigenlijk anders doen Hij ging naar voren en Mia ging met een droevig ge laat mede, als verstomd over dit onverwacht einde, Z\\ had liever gehad dat hij op hem was aangevlogen, dan dat hij dit Besluit had genomen En onmiddelijk dacht zij aan de verandering, die in het huishouden zou komen. Dat alles nu zoo moest loopen, begon zij eindelijk. Laat hem maar begaan, viel Friedrich haar in de rede, en ging op zijn gewone plaats naast de kachel zitten. VI. Den volgende morgen roskamde Karei den bruin in de open staldeur. Hij zou straks het melkgerei nog eens een beurt geven, want hij wilde graag .de boel nétjes achterlaten. Hij behandelde vandaag het paard buiten- Scwoon zorgvuldig, maar niet met zooveel lust als an- ers. Op zijn gelaat lag een droeve trek. Wat is dat nu, maak je geen muziek meer bij je werk Waarom fluit je geen aardig deuntje vroeg Hor ting die op de plaats moest wezen. Karei antwoordde niet maar schudde het hoofd, je kan niet altijd vroolijk zijn. Gisteren was het ander» rumoerig genoeg bij jullie, zei Hortig, die er het zijne van dacht, Waarom zou dat ook niet Hij had zich voorge nomen niet te zeggen dat hl) wegging, maar door den winkel te vertrekken. Hij was klaar, bracht het paard terug naar den stal en streelde het dier met de vlakke hand. Wanneer zien we elkaar weer, Bruin zei hij als of hij Van zijn besten vriend afscheid nam. Reeds wilde hij de staldeur dicht trekken, toen Friedrich kwam. Hij bleef op eerbiedigen afstand staan en keek voorzichti naar den stal, want hij hoorde de hoe/ei} van het paar Kom eens bij mij binnen, zei hij vriendelijk. (Wordt vervolgd). We ge ling's Vraag en Aanbod f

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch Nieuwsblad/Wegeling’s Nieuwsblad | 1925 | | pagina 1