Algemeen Weekblad voor WALCHEREN Uw gezondheid 31e Jaargang VRIJDAG 23 JANUARI 1925 No. 3 EERSTE BLAD WALCHERSCHE ARKADIA WYBERT Spotkoopjes Spotkoopjes 11 Bureaux van Uitgave: DRUKKERIJ H. WEGELING VLISSINGEN Noordstraat 44 Telefoon 130 Postrekening 51407 DRUKKERIJ DE LANGE JAN MIDDELBURG Lange Delft B 144 Advertentieprijs 15 cent per regel. Ingezonden Mede- deelingen 60 cent per regel (dubbele kolom). Bij contract aanmerkelijk - verminderd tarief. Abonnementsprijs 35 cent per 3 maanden, franco per post 50 cent. Losse nummers 5 cent. oeschreven in 1715 door - - MATTHEUS GARGON - predikant en rector te vlissincien (in hedendaagsch Nederlandsch overgezet) I 't Was zomer en de straalrijke zon verhief zich met een zoeten lach boven onze kim, toen Herman met zijn vriend Ewoud, die hem uit 's-Hertogenbosch was komen bezoeken en Adolf en Floris, vergezeld van de vol' geestige Hillegonda en de bevallige Isabella de Noord- Eoort van Middelburg uit en zachtjes den weg naar •omburg inreed. Floris, die zijn zinnen al eenigen tijd op Isabella gezet had, toonde, stilzwijgend een godeloos genoegen om aan haar zijde te zitten en joeg haar nu en dan een bloosje aan, rooder dan de blozende morgenstond. Maar Adolf en Hillegonda werden door zoo'n blijden dageraad tot den eeuwigen Oorsprong des lichts opgeleid en prezen nu eens de versche dauw- druppelen, die als paarlen aan gras en telgen hingen dan weer de gulden zonnestralen, die met een behaaglijk geweld door het geboomte heendrongen; nu het zoet- ruischend windeke, dat, als voorbode van de zon vee en vogelen wekte, om 't herrezen licht te verwelkomen. „Is 't wonder, dat het blinde heidendom de zon in haar opgang heeft aangebeden?" sprak Hillegonda, "want In geen schepsel heeft God zichtbaarder glans Zijner heerlijkheid doen uitschitteren", „'t Is zoo," antwoordde Adolf, „de eerste en algemeenste afgoderij is met zon, maan en sterren bedreven, zelfs voor men tempels en beelden had. Heele volkeren stonden 's morgens vroeg bij stroomen, bosschen en bronnen om cLt ^-verkwik kend licht te zien opgaan en plechtig te begroeten. Daarom bouwden ze nun heiligdommen Oostwaarts en de afgodische joden wendden God, die zich in 't Westen boven het verzoendeksel vertoonde, den rug toe om de zon in 't Oosten te aanbidden. Ook keerden zich de doopelingen uit de heidenen, in de eerste Christenkerk, driemaal Oost- en Westwaartstot bewijs, dat zij de duisternis verzaakten en het Licht aannamen". Die en dergelijke zielsbespiegelingen meer hadden zij, terwijl Ewoud, gelijk vreemdelingen doen, niets ongemerkt voorbij, en over alles nieuwsgierig zijn oog liet gaan. kunt U tegen de gevaren van verkoudheid het beste beschutten met-de desinfecteerend en oplos send werkende TABLETTEN „Ik moet bekennen", zeide hij, „dat men Walcheren bij ons niet te vergeefs, maar echter niet voldoende roemt. Sommigen durven wel te zeggen„Zeeland is geen landik houd het met den heidekant." Dat zijn oordeelen ais blinden van de kleuren hebben. Inzonderheid bevalt mij deze straatweg, die mij doet twijfelen, of hij uit gemak dan wel voor vermaak gelegd werd." Herman verheugd, zijn vriend zoo vergenoegd te zien, toonde met een blij gelaat, dat hem die woorden wel bevielen. „Had ik niet gevreesd", vervolgde Ewoud, „dit zoete gezelschap van aangenamer onderhoud te berooven, zoo zou ik reeds enkele vragen gedaan hebben, met 't verzoek, dat mijn nieuwsgierigheid niet misduid, doch voldaan mocht worden. Bij het begin van den weg zag ik een sluitboom 1en even daarna een prach tige poort, met aardig beeldwerk, wat mij deed ver moeden, dat daar een mooie tuin moet zijn. Ook dacht ik, dat zoo'n mooie weg, niet door particulieren, maar door de regeering moet zijn aangelegd. In de Meijerij van den Bosch vindt men niets dan zwars, diepe zand wegen, die 's winters schromelijk onder water en 's zomers eindeloos lang en ondoorkneedbaar zijn. Zeker 't is een sieraad voor een land als men goede en mooie wegen heeft." „Ik verblijd ine." ze! Herman, „dat uw nieuwsgierig De sluitboom diende tot onderhoud van den weg en werd jaarlijks verpacht voor 260 Vlaamsche ponden en meer. De eerste aanbesteding tot bestrating geschied de in 1649, de laatste in 1665. De gelden daartoe wer den betaald door de Magistraat gemeenteraad) van Middelburg evenals het „bezanden" van den weg van Serooskerke naar Domburg betaald werd door de Am- bachtsheeren van Domburg, Oostkapelie, Godin en Win kelman. Ieder gemet langs den Zandweg wa3 daartoe belast met 2 stuivers 'sjaars. heid hier op valthet zal ons wellicht stof geven om eenige Walchersche oudheden op te halen. Vraag mij wat gij wilt en als ik u niet kan antwoorden, zal Adolf, die hiervan goed op de hoogte is, u wel te woord wil len slaan." "Wat Herman, mij uit beleefdheid toeschrijft, kunt ge alleen bij hem zelf en Floris vinden", sprak Adolf, „zij zijn op oudheden en talen afgericht." Floris, die zijn naam hoorde noemen, sprong op als of hij uit een die pen slaap gewekt was. „In oudheden ben ik blind" zei hij, „maar waar Herman is, is een ander op dit punt overbodig." „Dat het oude u minder behaagt dan het jonge, is te begrijpen," vervolgde Herman. „Maar ik zie wel, dat men de dichters niet heelemaal veroordeelen kan, als zij zeggen dat de liefde wel blind maar niet doof is." „Nu, blind en doof heb ik den god der minne dikwijls bevonden," sprak Floris, met een diepen zucht. „Wat", voegde Hildegonda hem direct toe, „gaan we onze hartstochten weer vergoden, zooals de heidenen plachten." „Die taal ergert mij en is onbetaamlijk in onzen mond, weshalve ik ook vele dichters, die hun verzen met heidensche afgoden oppronken, niet lezen noch lijden mag. Zij meenen dan hoogdravend te zijn, als ze zoo onchristelijk doen. Wat denkt Ewoud hiervan, want ik heb gehoord, dat ge in de dichtkunst goed be dreven zijt; gij kunt hier dus het beste een oordeel over vellen." „De poezie," antwoordde Ewoud, „is ik beken het eerlijk mijn tijdverdrijf. Maar of ik daarom in staat ben de kunst zelve te beoordeelen, durf ik mij niet aan te matigen. Dit is echter waar, dat ik mij niet aan zulke verkeerde hoogdravendheid heb schuldig ge maakt wij hebben betere en rijpere stof gekregen, zoo dat we de afgoden niet behoeven ta verheerlijken." „Laat ons hier een speldje bijsteken en Floris niet helpen veroordeelen," sprak Herman, en zich tot Ewoud wendende vervolgde hij„De schoone poort, die gij aan het begin van den weg gezien hebt is de geringste van Walcheren niet en was de bouwheer niet zoo vroeg gestorven, 't gebouw zou dat heerlijk begin zeker over- f) Bij de heidenen was er bijna geen hartstocht, of deze werd afgodisch vereerd. Hoop, schrik, schaamte, wellust, barmhartigheid en andere driften meer werden gediend en aangebeden. Te Athene had men voor de „Barmhartigheid" een altaar opgericht, waar de misda- digen vrijen "toevlucht vonden. Ook had men daar een tempel voor de „Laster" en de „Schaamte". Daarna ging hij met de lantaarn naar den stal en zette het paard op zijn gewone plaats. En hij liefkoosde het dier, legde de wang op het hoofd van het paard en zeide ja je bent braaf, jij blijft me trouw. V. De weken gingen eentonig voorbij. Alle drie deden hun werk zonder eenige afwijking van de dagelijksche gewoonte. Maar Karei bemerkte dat hij hoe langer hoe meer van Mia ging houden. Hij zag dat zij steeds on gelukkiger werd, dat zij leed onder het echtelijk juk. En Friedrich scheen ook het verwachte geluk niet ge vonden te hebben. Mia's gedrag gaf hem geen aanlei ding tot aanmerkingen, daarom vitte hij op alles en nog wat, en door haar stilzwijgen geprikkeld, eindigde hij met zich openlijk te beklagen. Gewoonlijk maakten zij dat onder elkaar af, maar eens ving Karei er toch wat van op. üat komt er van als men met zijn dientbode trouwt. Daar moet men voor boeten, hoorde hij zeggen. ik heb me toch niet aan je opgedrongen, antwoordde zij, Wat? Niet opgedrongen? Dat zeggen jullie nader hand. Natuurlijk, aan draag je onzen naam. Niet opge drongen Kom me daarmee nu niet aan. Zij antwoordde niet, maar Karei zag door de glazen deur dat zij de handen voor het gelaat sloeg en spra keloos bleef staan. En toen Friedrich bleef doormopperen vroeg zij plot seling Maar als ik niet meer goed genoeg voor je ben, waarom liep je me dan zoo na? Omdat ik je indertijd heb hooren zeggen dat je me niet moch{ lijden. Toen wilde ik eens laten zien wie ik ben. En zoo ben je mijn vrouw geworden. Zij zuchtte en riep vertwijfelendO God 1 dat had ik moeten weten 1 Nu ja, ik weet wel wat dat beduidt, antwoordde hij sarrend. Daar steekt weer een ander achter. Wie 't is zal ik nu maar niet zeggen. Hij zit nog altijd in je kop. Heb ik je dat dan gezegd? Dat merkt men gauw genoeg. Ik zal maar liever weggaan. Toen Karei haar de deur zag naderen schaamde hij zich dat hij geluisterd had. Zoo ver was het dus reeds gekomen 1 Dit was het dus: dat zij zijn dienstbode was geweest. Foei, wat was dat slecht 1 En zij droeg zijn eigen vleesch en bloed onder het hart. Karei was naar de achterkamer gegaan, zijn hart klopte heftig, want hij vreesde dat Mia elk oogenblik zou binnenkomen en hij wist nog niet wat hij doen zou. Hij vond zichzelf laf, dat hij haar niet verdedigd had. Gedurende eenige dagen Zib Etalages i Gedurende eenige dagen Zie Etalage^ Ramen en deuren stonden open teneinde frissche lncht te doen binnenkomen. Hij ging in den deurpost staan, kruiste de armen en keek naar buitenHet duurde niet lang of hij ging weer naar binnen, en in de schemering zag hij Mia bij den haard staan. Zij stond met den rug naar hem toe en uit haar houding bespeurde hij dat zij weende. Hij ging naar haar toe en zei opreent: Het spijt mij zoo voor je. Ik heb alles gehoord, ik kan niet liegen. Zie je, antwoordde zij zacht. En hij legde den arm op haar schouder en greep haar ruwe hand die hij begon te streelen. Hij zou het ook gedaan hebben, wanneer zij door een leger vijan den omringd >varen geweest. Huil er nu maar niet om. Wat moet ik dan anders doen Toen kreeg hij moed om te vragen Wie meende hij toch met dien ander, die nog in je kop zit? Moet jij dat nog vragendat hindert 'm juist zoo. Heeft-ie dan gelijk .Ik mocht je flraag, ik rri' cr.tkennon. Zeg me dan eens eindelijk, waarom je 'm dan ge nomen hebt. Zij antwoordde onder een stroom van tranen Was hij dan sterker dan ik, en was ik niet een eenvoudig ding Karei liet haar los en liep opgewonden heen en weer. Zoo'n schoft, zoo'n schoftmompelde hij. Verschrikt trachtte zij hem tot bedaren te brengen en verzocht hem niet zoo hard te spreken. Hij kan ieder oogenblik hier komen, je weet hoe hij is. Ik wou dat 't waar was. En zijn wensch werd vervuld. Want nauwelijks had hij het licht aangestoken en de luiken voorde vensters gedaan of Friedrich kwam binnen. Onmiddelijk zag deze dat zijn broer opgewonden was. Ik heb je 'n schoft genoemd. En ik zeg nog eens schoft l Nu weet je hoe ik over je denk. Als een wild dier stond hij voor zijn broeder, gereed om hem aan te vliegen. En hij stak de vinger tusschen zijn halskraag, als dreigde hij te stikken. Mia kon geen woord uiten, maar ging een eind terug en stak de han den uit, als wilde zij beiden bezweren kalm te blijven. Friedrich werd aschgrauw. Wat? ik? bracht hij met moeite uit en sperde.de oogen nog wijder open dan gewoonlijk. Natuurlijk die 't vraagt Je hebt je ook als een el- endeling tegenover haar gedragèn en daarom spuw ik je uit. En hij voegde de daad bij het woord. Vent l KnechtWat durf jijBij defce woorden vloog Friedrich op hem toe en gaf hem een hevigen slag in het gelaat, voordat Karei hierop bedacht was. Daar, dat heb je nu voor je brutaliteit. Mia, die het zag aankomen, wilde tusschen beiden komen, maar het was reeds te laat.* Karei stond ver bluft, als wist hij niet wat er gebeurd was. (Wordt vervolgd.) We ge ling's Vraag en Aanbod Groote doozen 65 Cta.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch Nieuwsblad/Wegeling’s Nieuwsblad | 1925 | | pagina 1