No. 99.
Woensdag 3 December.
Anno 1902.
Naar Ilulst
FEUILLETON.
Brieuen, stukken en aduertentiën te zenden aan den Redacteur-Administrateur uan „ZELANDIA" te Zuiddorpe.
Mijn Wraakneming.
Deze courant verschijnt Dinsdag- en[Vrijdagavond.
Abonnementen worden aangenomen op post- en hulpkantoren.
Inzending van advertentiën vóór 3 ure op den dag der uitgave.
Met Januari a. s. zul
Zeiand ia van Zuiddorpe
worden overgeplaatst
naar Hulst.
De oorzaak hiervan
ligt enkel en alleen in
het feit, dat Hulst door
zijn ligging en postver
binding de zoo zeer
noodzakelijke gunstige
Yoordeeleu biedt voor de
uitgave van een blad,
als Zelandia.
Wij zullen in bet
nummer van Zaterdag
a. s. deze voordeelen na
der uiteenzetten.
Breve van den Aartsbisschop
en de Bisschoppen van
Nederland.
Bè-è
Bè-è-è „Bè-è-è
ZELANDIA
Prijs per 3 maanden t
franco per post 75 cent. Bij vooruitbetaling voor een geheel jaar bedraagt de abonnementsprijs
slechts f2,50 voor Nederland en voor België frs. 6,50.
Aan deze uitgave is verbonden een GEÏLLUSTREERD ZONDAGSBLAD tegen den
prijs van 45 cent per 3 maanden, betaalbaar tegelijk met de abonnementsgelden.
AdvertentlCn t
van 1 tot 5 regels 50 cent, voor elke regel meer 10.
Bij driemaal plaatsing van dezelfde advertentie wordt de prijs slechts tweemaal berekend
Groote letters worden naar plaatsruimte berekend.
Dienstaanbiedingen en aanvragen om dienstpersoneel ter grootte van hoogstens 8 regels worden
bij vooruitbetaling geplaatst voor AO cent per advertentie.
Bij abonnement of herhaalde plaatsing belangrijke reductie.
Zij die zich met 1 JANUARI
a. s. op ons blad wenschen te
abonneeren, ontvangen de nog tot
dien datum verschijnende num
mers gratis
Ik was reeds als klein kind een liefheb
ber van muziek, altijd was ik bezig met
zingen en muziek maken en menig kris
tallen glas of fijn porseleinen kopje was
als slachtoffer van mijn kunstzin geval
len, als ik er wat te hardhandig de zui
verste tonen aan trachtte te ontlok
ken.
Toen ik zeven jaar was, werd ik tot
mijn groot genoegen op de muziekschool
van ons stadje gedaan en betrad ik be
vend van verlangen den tempel van de
edele toonkunst.
Hoe groot liefhebber van muziek men
echter ook wezen mag, allen, die ooit mu
ziek gestudeerd hebben, weten, dat dit nu
juist in den eersten tijd zoo erg bemoedigend
niet is, en dat bij het vervelend repetee-
ren van gamma's, quarten, quinten, tert
sen enz. het vuur der geestdrift wel wat
wordt gedooofd.
Zoo ging het ook mij en het gevolg
was, dat ik nog al dikwijls met mijn
leermeester in botsing kwam.
Het was Vrijdagavond, een der drie
avonden, waarop ik in de geheimen van
Sint Cecilia's kunst werd ingewijd. Toen
de beurt aan mij kwam om de les te la
ten hooren, die ik instudeeren moest,
bleek het, dat ik er nagenoeg niets van
kende. Zoo althans oordeelde mijn onder
wijzer, doch ik zelf was van heel ander
gevoelen.
„Morgenmiddag moet gij hier na school
tijd een uur kómen oefenen voor straf,"
zei hij verontwaardigd en ging over tot
Bij de plechtige audiëntie, op He
melvaartsdag van dit jaar aan de Ne-
derlandsche deputatie verleend, heeft
Z. H. de Paus een woord gesproken,
dat door de aanwezigen met dankbare
geestdrift is begroet en bij alle Neder-
landsche Katholieken blijde verwach
tingen heeft opgewekt.
«Ik wil», zoo luidde het pauselijk
woord, «hier in Rome een Hollandsch
college stichten, opdat ook de Hollan
ders hier op allerlei wijze hun studiën
kunnen voltooien en zich ook hier voor
allerlei takken van wetenschap en voor
de zielzorg bekwamen.»
Dat was inderdaad een woord, dat
vervulling beloofde van een onzer recht-
matigste verlangens.
Immers het is u niet onbekend B. G.
hoe sedert eeuwen en het streven der
Pausen en de aandrang der volken er
op uit zijn nationale college's in de
Eeuwige Stad te stichten, en hoe voor
al onze roemrijk regeerende Paus Leo
XIII van het begin zijner regeering af de
vestiging van dergelijke inrichtingen
met alle krachten heeft bevorderd.
Ten gevolge van dien vereenigden
toeleg hebben dan ook heden ten da
ge de meeste Europeesche en ook vele
niet Europoesche natiën te Rome een
college, waarin jonge priesters of le
vieten van denzelfden volksstam onder
een gemeenschappelijken levensregel te
zamen wonen, om zich in kerkelijke
wetenschappen te bekwamen.
Ook wij, Neerland's katholieken, heb
ben vroeger stichtingen van dien aard
te Rome bezeten, die door den nood
der tijden voor ons zijn verloren ge
gaan, zoodat wij thans alleen onder de
zu^ternatiën als vreemdelingen zijn in
de hoofdstad der christenheid.
Dit alles is u bekend B. G. Maar
wat gij u wellicht niet zoo duidelijk
bewust zijt, dat zijn de redenen die
herders en geloovigen hebben bewogen
tot zulk een krachtig en volhardend
streven.
Deze redenen zijn vele. Maar de
twee voornaamste zijn wel, die wij vin
den uitgedrukt in de volgende woor
den van Z. H. Leo XIII. In den brief
waarbij het Boheemsch college wordt
opgericht, zegt de Paus: «Het is noo-
dig, dat de banden, die de verschillen
de volken van christelijke belijdenis
aan den Apostolischen Stoel binden,
met den dag vaster worden geknoopt.»
En in den brief waarbij het Romeinsch
Seminarie voor de bisdommen van Bo-
ven-Italië wordt gesticht, spreekt Z. H.
zich aldus uit: Wij hebben het steeds
van het grootste belang geacht, dat
niet slechts voor de geestelijken van
Rome, maar ook voor die van vreem
de bisdommen studiehuizen bestaan in
de verheven Stad, waar de Stoel ge
vestigd is van den Prins der Aposte
len, en onder onze hoede voor een ie
der bloot liggen de zuivere bronnen,
waaruit de geloofsleer moet worden
geput.
Bevestiging van den band der een
heid met het zichtbaar Hoofd en Mid
delpunt der H. Kerk en waarborging
van de zuiverheid der geloofsonderwij-
zing zijn derhalve de groote voordeelen
die de volkeren van hun Romeinsche
college's mogen verwachten en die het
Pauselijk woord thans ook ons heeft
toegezegd.
Het is waar, wij, Nederlandsche ka
tholieken mogen er groot op gaan, dat
onze verknochtheid aan den Apostoli
schen Stoel bezegeld is met martelaars-
bloed en gestaafd is en nog voortdurend
wordt door groote offers.
En het voegt ons eveneens tot eer
der Nederlandsche Kerk te belijden,
dat dank aan de innige verknochtheid
met den oppersten Leeraar der waar
heid,dank aan de bewonderenswaar
dige eenheid in al de rangen harer
Hierachie,dank aan de voortreffelij
ke Seminaria en college's, die zij op
eigen bodem heeft gesticht,mocht
ook elders gedurende de laatst verloo-
pen eeuw de reinheid en de vastheid
der geloofsleer voor een oogenblik scha
de lijden,zij in haar trouw aan dat
heilige pand steeds ongerept en onge
schonden is bevonden.
Maar juist dit voorrecht bezwaart ons
met te duurder plicht om te houden
wat wij hebben en bij het toenemen der
gevaren ook toe te nemen in weerbaar
heid en kracht. Het is daarom voor
Ons eene groote vreugde bij u de tolk
te mogen zijn van het Pauselijk woord,
dat in de stichting van een Hollandsch
college te Rome aan onze vaderland-
sche Kerk een krachtig weermiddel
wil schenken tegen de gevaren van
den komenden tijd.
In het bewustzijn van de gewichti
ge taak, die het gezegende woord des
H. Vaders Ons op de schouders legt,
deelen Wij u mede, dat de oprichting
van zulk een college, waarin priesters
uit de verschillende bisdommen van
ons land, onder toezicht der Bisschop
pen en bet opper-toezicht van den Paus
hunne studies in kerkelijke weten
schappen kunnen voortzetten, door Ons
wordt voorbereid.
Wij vragen uwe gebeden om in die
voorbereiding van den Goddelijken bij
stand verzekerd te zijn en doen een be
roep op uwe Ons zoo dikwerf gebleken
offervaardigheid om door uw geldelij-
ken steun geholpen, de stichting van
het Romeinsch college mogelijk te ma
ken.
De redacties der katholieke dag- en
weekbladen hebben zich, als altijd,
gaarne bereid verklaard hare mede
werking aan dit groote werk te ver-
leenen.
Zoo zal dan B.G., naar Wij hopen
en vertrouwen, in het jubeljaar van
onzen grooten Paus, dat ook het jubel-
laar is van het herstel der Hiërarchie
in ons vaderland, door de vrijgevigheid
van Z. II. en de offervaardigheid van
Neerland's Katholieken te Rome een
college verrijzen, dat een monument
zal zijn van onze dankbare gehechtheid
aan den Stoel van Petrus en van onze
kinderlijke liefde en hooge vereering
voor den roemrijk regeerenden Paus,
Z. H. LEO XIII.
den volgenden leerling.
Bittere wrok wekte die uitspraak in
mijn jeugdig hart. Zaterdagmiddag, de
eenige middag in de week, waarop men
eens naar hartelust kan genieten, zonder
door de school in zijn ontspanning ge
stoord te worden. En nu zou ik gedwon
gen zijn een uur, een heel uur van dien
heerlijken vrijen tijd voor mijn muziek
boek te zitten droomen. In mijn geest
rijpte een verlangen naar wraak.
Toen ik in tamelijk mistroostige stem
ming thuis kwam, zag ik mijn zusje spe
len met een schaapje van wol, dat bla
ten kon, of liever het voetstuk waarop
het bevestigd was.
Mijn plan was gemaakt, mijn wraak
zou bevredigd worden.
Den volgenden middag begaf ik mij op
den vastgestelden tijd naar de muziek
school. Het was heerlijk weer en slechts
noode betrad ik het lokaal, dat door den
bewaker, die ook aan mijn ijver scheen
te twijfelen, voor alle zekerheid achter
mij werd gesloten.
Ik was thans alleen. Voorzichtig haal
de ik een kleine nijptang te voorschijn,
de ik had meegebracht, en beproefde
daarmee eenige der koperen spijkertjes te
verwijderen, waarmee de zitting op den
stoel van den leeraar was vastgemaakt.
Dit gelukte mij vrij goed. Aanstonds werd
er het voetstuk van zusters schaapje tus-
schen geschoven en toen de spijkertjes
weer zoo goed mogelijk ingeslagen.
Toen het strafuur verstreken was, kwam
de oppasser mij uit mijn gevangenis ver
lossen en keerde ik huiswaarts.
Nadat den volgenden Maandag onze
leermeester het gebruikelijk gebed ver
richt had, warrvan ik uit verlangen naar
de dingen, die komen zouden, nauwelijks
het einde kon afwachten, zette hij zich
op zijn stoel neer.
„Bè-è-è
Verschrikt sprong hij op.
Bè-è-è klonk het weer, want het
instrumentje gaf zoowel bij het dichtknij
pen als bij het opengaan geluid.
Een oogenblik stond de leeraar sprake
loos over een zoo vreemde storing zijner
onderrichting, toen brak hij los en bul
derde ons toe, den onbekenden schuldige
aan te wijzen. Diep stilzwijgen. Verschrikt
zagen de kleine jongens beurtelings vra
gend hun leeraar en dan weer hun buur
lui aan.
Verbitterd over zooveel boosheid zonk
de leeraar in zijn stool terug.
„Bè-è-è
Als door een angel gestoken sprong hij
weer in de hoogte.
Een vreeselijk vermoeden scheen bij hem
te rijpen. Bevend van ergenis onderzocht
hij de zitting.
Toen drukte hij voorzichtig met de hand
op het kussen.
„Bè-è-è „Bè-è-è
Een heimelijk giegelen in de klas ver
meerderde zijn woede.
Met fonkelende oogen monsterde hij zijn
discipelen. Mijn gezicht had een nog on
schuldiger uitdrukking aangenomen, ik
dacht aan het lammetje, dat ik zoo wreed
van zijn voetstuk had afgerukt.
„Als de vlegel, die deze ongehoorde
brutaliteit en onbeschaamdheid gehad
heeft, zich niet aanstonds bekend maakt,
zal ik den directeur halen."
Vreeselijk rolde deze bedreiging door
het schoolgebouw, maar diep zwijgen bleef
er heerschen.
Na eenige oogenblikken verscheen de
directeur, aan wien de leeraar bevend
van verontwaardiging den muzikalen stoel
toonde, waarop hij ter overtuiging ging
zitten.
Om het gelaat van den directeur ver
toonde zich een eigenaardig trekje.
Mijn uitvinding scheen hem te bevallen.
Doch ik was nog niet zeker, of ik open
lijk naar zijn goedkeurig zou dingen
daarom zweeg ik dus liever, mij troostend
met het bewustzijn, dat ik hem een hei
melijk genoegen bereid had.
„Hebt u al aan de leerlingen gevraagd
of een van hen deze ondeugende streek
heeft uitgehaald vroeg hij den leeraar.
„Natuurlijk, mijnheer de directeur,'
gaf de gevraagde ten antwoord, „en daar
niemand zich vrijwillig bekend maakte,
heb ik bevolen, dat men den schuldige
zou aanwijzen."
„Misschien heeft een leerling van een
andere klas het gedaan," zei de directeur.
„Ik geloof dit zelfs liever, want uw leer
lingen zijn nog te klein, om hm -
dat klaar te spelen, 't Is werkelijk han
dig hm gedaan." En weer drukte
hij hierop op de stoelzitting.
„Bè-è-è!" „Bè-è-è!"
„Ik zou wel eens willen weten," ging
hij voort, „wanneer en hoe dat gedaan
is!"
Wat had ik hem gaarne alles verteld,
maar mijn aangeboren bescheidenheid weer
hield mij wederom, mijn uitvinderstalen
ten de wereld te maken.
„Er zal voorloopig niet andeis opzitten,
mijnheer, dan den stoel tegen een ande
ren te verruilen. Ik zal den oppasser zeg
gen er een te brengen."
Met deze woorden verliet hij de klas
zaal. Toen hij aan de deur was, liet hij
zijn heldere oogen nog eens door de klas
gaan en zei toen
„Het zou mij spijten, als toch een van
u dader was. Het zou mij echter nog meer
spijten, als de verdenking op een onschul
dige viel. Als dus iemand van u mij iets
te zeggen heeft, dan ben ik van avond
om half zeven alleen thuis."
Hiermee verliet hij de klas.
„O, de brutale vlegel, die deze streek
uitgehaald heeft, ik zie hem nog voor de
galg opgroeien.'!
Diep zuchtend begon de leeraar het on
derricht.
Aarzelend schelde ik des avonds bij den
directeur aan.
Ik had een zwaren strijd gehad, doch 't
idee, dat ze een onschuldige zouden ver
denken, had gezegevierd.
De vriendelijke echtgenoote van den di
recteur deed mij open.
„Wat wilt u kind?" vroeg ze vertrou
welijk.
„Den directeur spreken," was het schuch
tere antwoord.
„Hebt gij hem wat bijzonders te ver
tellen
„Ik wilde den directeur komen
zeggen, dat ik Zaterdagmiddag
dat ding in den stoel gestopt heb."
Goddank het was er uit.
„Zoo, zoo, ja, mijn man heeft mij zoo
iets verteld. Dat was van u niet braaf,
maar omdat ik weet, dat je er spijt van
hebt, zal ik je naam niet zeggen en den
directeur voor je om vergiffenis vragen.
Ga nu maar gerust naar huis. Je zult het
niet meer doen, nietwaar?"
„Neen, mevrouw, nooit weer."
„Ga dan maar gauw naar huis toe, an
ders wordt je ma ongerust. En hier heb
je iets als belooning dat je zoo eerlijk de
waarheid gezegd hebt."
Zij zag mij vriendelijk aan en gaf mij
een appel.
Later, veel later wist ik eerst, waarom
ze mij zoo vriendelijk had aangezien.
Vier bloeiende kinderen waren haar op
mijn leeftijd ontnomen en sluimerden sinds
vele jaren buiten op het kerkhof!