BIJVOEGSEL De pat van den kastelein. Het Vak. Zaterdag 5 April 1902. VAN VA1V Kijk, daar gaat hij, het door moeder- zoo geprezen zoontje Keurig en keu rig is hij gekleed, onberispelijk gesoig neerd, en zijn linnengoed kijkt met een breedte van een halven decimeter uit kraag en mouwen. Wat heeft hij het druk Hij is met zijn „amice in discours over Amerikaansche Staats fondsen, Russische sporen en Pandbrie ven van Hypotheekbanken. Slechts zeer moeilijk kan het gesprek worden afge broken naar het schijntalleen de si garet heeft den noodigen invloed, en tot het v egblazen van haar rookwolk jes wordt dan ook van tijd tot tijd het discours onderbroken. Zij wandelen samen voort, maar plot seling inviteert „moeders zoontje" zijn vriend op een borrel, schiet een café binnen, hoest even alsof er hem iets in de keel kriebelt en hoopt, dat daaraan de plotselinge hoogroode ge laatskleur zal worden toegeschreven. Het was hem wel onaangenaam van de weinige zakpenningen nog twee borrels te moeten betalen, maar hij zijn vader te moeten ontmoeten Zij zijn weer buiten, de vrienden, en nu stapt plotseling nommer twee een sigarenwinkel binnen, laat zich een doosje „Groscut" verkoopen en is blijde: hij voorkwam een ontmoeting met zijn moederzoo'n burger-juffrouw en dan, zijn positie! 't Is ongelukkig, dat dergelijke feiten niet alleen in de verbeelding bestaan, maar integendeel zeer veelvuldig voor komen. „Zulke jongens, ze moesten en ja, een stortvloed van onaangena me woorden ontrukken ze aan ieder weldenkende, maar de feiten blij ven feiten Aan wie de schuld Aan die jongens niet, aan de ouders 1 Er zijn nog maar altijd veel te veel ouders die zich, terwijl zij kinderen van den arbeid zijn, voor hun kind een arbeiderskiel schamenWelk een mystificatie Wij zeggen het gaarne met den schrij ver, die in een volkslezing zeidedruk liever de werkmanshand, zwart van politoer, vereelt van den arbeid, krach tig als zijn temperament, dan de lang- genagelde zweetvingers van den ver wijfden, door ouders vertroetelden kan toorbediende, gedoemd tot strooplikken en veinzen! Het is zulken ouders niet genoeg te zeggen, dat zij een vloek zijn voor hun kroost. Die zucht om den zoon tot „heertje" te maken heeft al wat on- gelukkigen gemaaktt Is niet tegen te spreken; maar toch, er is ook een andere oorzaak waaraan is toe te schrij ven, dat vele ouders hun kind het vak onthouden. Het vak geeft geen bestaanszeker heid! Dat is een oorzaak die, bij alle waarheid van het vorenstaande, van reusachtigen invloed is! Waaraan is dat toe te schrijven Aan het feit, dat aan het vak lan gen tijd de eischen niet zijn gesteld, welke daaraan moeten worden gesteld wil men het in eere houden en er een zeker bestaan in kunnen vinden. Iemand, die een hamer en een beitel en een schaaf en boor kon machtig worden en wel eens, in eigen oogen, met succes deze voorwerpen had ge hanteerd, werd timmerman Een ander, die wist, dat kalk met een truffel op de steenenlaag werd ge bracht en in die kalk weer een an dere steen werd gelegd, noemde eich metselaar Dat liep spaak? Weineen! De revo lutiebouw kon zulke werkkrachten wel gebruiken en „men" had tijdelijk zijn brood. Deze toestanden maakten, dat het vak in discrediet kwam, en geen wonder Maar er waren er nog ergerWie een beetje teekenen kon en evenveel reke nen en daarenboven over eenig kapitaal kon beschikken, werd aannemer, eigen bouwer en voor zijn eigen werk zelfs architect Al deze feiten hebben meêgewerkt tot den achteruitgang van het vak en zijn oorzaak geweest van de abnorma le toestanden voor den handwerksman. Het is daarom noodzakelijk gewor den tot het vak het onderwijs uit te breiden, reeds aan het jonge mensch gegeven. Vakonderwijs dus voor hen, die een vak kiezen, en alweer—lager en voortgezet. Ja, men wil er heen We hebben er eenige weken geleden al op gewezen, het verslag gegeven van een gehouden zeer belangrijke le zing hierover, en we verklaren gaar ne, dat we niets meer zouden toejui chen dan lager vakonderwijs naast het zelfde handelsonderwijs voor de al ee- nigzins gevorderde leerlingen bij het gewone lager onderwijs. En dan zullen wij ons gaarne aan sluiten bij hen, die weer terug willen keeren tot het leerlingwezen en het gildewezen. Het was daarom ons aan genaam ook daaromtrent iets te lezen in de trooonrede, door het nieuwe mi nisterie onze Koningin in den mond gelegd. Ja, de premier wist het wel, dat het volk tot het besef kwam, dat het vak herleving eischte, en daarom beloofde hijVoor de ontwikkeling van de practische volksopleiding, ook door regeling, van het leerlinsgstelsel, zal uwe medewerking worden inge roepen. Het octrooirecht voor uitvin dingen behoort op nieuwe grondslagen hersteld te worden." Te kort nog is dit ministerie aan het bewind om het er een verwijt van te maken, dat de belofte niet vervuld is, maar toch zal het nuttig zijn de re geering voortdurend aan haar belofte te herinneren, opdat het onmogelijk zal wezen niet tot de vervulling te komen. Het vak, dringend vraagt het om op heffing uit den benarden toestand waar in het is geraakt. Men eischt hoogere loonen, korter arbeidstijd en staakt den arbeidmaar heeft men zich afgevraagd of dat hoogere loon ook werkelijk ver diend wordt? De dichter Van Meurs zeide De grootste sociale vraag Betreft de maag. Geef elke maag haar kost, De vraag is opgelost. Heel eenvoudig, heel kort is het ge zegd. Is het waar ook? Wij gelooven, er ligt heel veel waars inmen eischt bestaanszekerheid, d. i. den kost voor elke maag. Maar mag daartegenover niet geëischt. worden, dat men werke lijk dezen kost ook verdient? Een knap werkman, een goed werk man zelfs, zal zijn brood wel verdie nen. Daarom, het vak meer tot de ou de eere gebracht en niet den arbeid ge weigerd, vertrouwende voor een groot gedeelte ook op de publieke liefdadig heid, want dat wordt nog maar al te veel gedaan. Men rekent op de barmhartigheid van zijn landgenootenmen weet, als er om brood gevraagd wordt blijft de beurs niet gesloten, en allerlei midde len heeft men gevonden om de beurs geopend te krijgen, ja daaraan danken we zelfs ons liefdadigheids-concert en bal, waarover diezelfde dichter schreef 't Oud-Christelijke zevental Van werken der barmhartigheid Is tot een achttal uitgebreid: Liefdadigheidsconcert en bal! Wel lijkt hetveel, datnummer acht, Op Jantje huilt en lacht Opheffing van het vak, van den werk man een vakman geëischt, en dan den steun van het rijk, de gemeente en particulieren Die steun zal dan niet onthouden worden waar hij gemakkelijk te geven is. Men make in de bestekken van werken dan de bepalingen omtrent arbeidsloon en arbeidstijd. Dat zal tot betere resultaten leiden dan alle optreden van werklieden, die ontevreden als ze zijn (over zichzelf nu werkstaken, zoo spoedig als maar iets niet naar hun zin is. Als zij be ginnen hun vak te verheffen, op te hef fen, toonen wat te kunnen eischen, zullen ze met recht iets mogen eischen; en zal de inwilliging gemakkelijker te vinden zijn. Men steekt niet genoeg de hand in eigen boezem; d&n spant men het paard vóór den wagen, nü vaak er naast of er achter. Amsterdam, Maart 1902. A. Provinciaal Nieuws. HONTENISSE. Heden werd alhier het huisje ontsmet, waarin een geval van pok ken is voorgekomen; de patiente is geheel hersteld. Gelukkig is het bij het eene ge val gebleven. KLOOSTERZANDE. Op den provinci alen weg van hier naar Walsoorden is men volop bezig met het rooien van hoo rnen ten behoeve van den aanleg van den stoomtram. Hoe nuttig het nieuwe ver voermiddel zijn zal, toch heeft menigeen spijt, dat onze wegen van hunne prachti ge boomen worden ontdaan, waarvan het gemis in de hitte van den zomer 't meest zal worden gevoeld. STOPPELDIJK. Bij het »mennen" van boomen met den mallejan, had de land bouwer P. de BI. alhier, heden het onge luk met de hand beidemd te raken, waar door drie zijner vingers verbrijzeld werden. HULST. Naar wij vernemen is hier onlangs door de rijkspolitie een proces verbaal opgemaakt tegen eene winkelier ster in verband met eene overtreding te gen de «Phosphorwet" (Het verkoopen van lucifers met phosphorkoppen VLISSINGEN, 2 April. De Kamer van koophandel stelde heden in handen van een commissie, bestaande uit de heeren Dominisse en Loois, een circulaire van e vereeniging van beetwortelsuikerfabrikan- ten in Nederland aan verschillende be langhebbende corporaties, en van de Ka mer te Arnhem aan de Ministers van fi nanciën en koloniën gericht, betreffende de suikerkwestie. Het dagelijksch bestuur der Kamer werd gemachtigd, overeenkom stig het door de commissie uit te brengen advies te handelen. Besloten werd den minister van water- i staat te berichten, dat de Kamer mede- gaat met het verzoek van de Kamer te Amsterdam aan de regeering gericht, be treffende het gelijkstellen van sommige dagen met den Zondag, met betrekking tot het betaalbaar zijn en doen protestee ren van wissels en ander handelspapier, nadat te voren met algemeene stemmen was besloten geen instemming te betuigen met de regeling, zooals die is voorgesteld door de Kamer van Arbeid voor het Han dels-, Crediet- en Verzekeringswezen al daar. Na het avondeten gebruikt te hebben, leggen zij zich ter ruste. De logementhouder geleidt hen in eigen persoon naar de kamer, die hij voor hen bestemd heeft. Hij gaat hen vooruit met een kandelaar in de hand. Het walmende schijnsel der vetkaars verlicht flauw de lange gang, aan -welker beide kanten zich verscheidene deuren bevinden. „Wel te rusten, luidjeszegt de kas telein en voegt er vriendelijk aan toe ,,'t Is vroeg dag in dezen tijd van 'tjaar, ik zal dus mijn licht maar meenemen Kleedt je maar uit vöór je bed, dan kunt ge niet misstapengelukkig doen jelui niet zooals die snoeshanen van handels reizigers, die op hun bed blijven liggen lezen. Geen kaars dusGoeden nacht. Ik zal de deur op het nachtslot doen en er den sleutel afnemen, uit vrees voor zakkenrollers en kermislui, die ik in mijn logement hebmorgen vroeg kom ik je wekken en zelf de deur open maken." „Goeden nacht, Totebasroepen de twee ketellappers te gelijk. Bij het sluiten van de deur en het uittrekken van den sleutel lacht de kas telein stil vergenoegd en vertoont zich een ondeugende trek om zijn mond. Wat die uitdrukking op zijn gelaat wel beduiden mag Grappenmaker van natuur, is Totebas op een inval gekomen en heeft een plan beraamd. Hij heeft de ketellappers opgesloten in een donkere kamer, zonder luik of venster, waarin onmogelijk eenig licht kan doordringen. „MooiVerdui veld mooiprevelt de snaaksche kaste lein, terwijl hij de trap afdaalt en de ge lagkamer binnentreedt. „Nog dagen en winteravonden lang zullen zich de dorpelingen vermaken met deze onbetaalbare grap." Mengelwerk. «SoldeerenWie heeft er ketels te sol deeren?... Pannen vertinnen!... Vertin- nen Zoo trokken twee Piemonteesche ketel lappers onder welluidend geroep, op een sohoonen zomerdag, door de schilderachti ge heuvelen van Provence. Als zinnebeeld van hun beroep hadden zij over hun schouders een paar ketels hangen, die even zwart zagen als hun handen, en hoewel hun gezicht met roet overdekt was kon men er toch de gezon de tint doorheen zien schemeren. Zij zagen er weldoorvoed uit, hadden het zeer warm en zochten met een onver schillige behaaglijkheid de koelte der breedgetakte boomen. Zonder een woord met elkaar te wisselen, stapten zij bedaard door. Waarheen mochten hun gedachten zich wel richten bij dit schoone natuurtafe reel De zon neigde ter kimme; de gloeiende heuvelrij, met koren en wijndruif beplant, droeg beurtelings den gouden Julizegen en de hoopvolle verwachting der wijngaarde niers. Het zonnelicht trilde en danste als speel- bal van den wind, gelijk een dunne, door schijnende stof, en aan den gezichteinder vormde deze zwevende stof lichte deeltjes, die minnekoozend over de blauwe Middel- landsche Zee heenvlogen. Dachten onze twee gezellen wellicht hieraan, als zij welluidend hun .kreet": «Soldeeren; soldeecen Vertinnen, vertin- nenl" aanhieven? Dan sloot hun mond zich weer eensklaps en vervolgden zij stil hun weg, voorafge gaan door hun lange schaduwen en het geluid achterlatend van met ijzer beslagen schoenen op den rotsigen bodem of het ge- rinkink hunner tegen elkaar aanbotsende pannen. I)e beide ketellappers beklommen den kronkelenden weg, die naar het kleine dorp voerde, boven op een ronden heuvel gelegen. De ondergaande zon flikkerde op de glasruiten der boerenwoningen. Zij houden stil bij het logement «Het Groene Paard", bij den kart; lein Totebas. Den volgenden morgen was het iets ongewoons de beide ketellappers niet voor dag en dauw op te zien, hen, die, zoodra de zon aan den hemel was, na een teug landwijn en een bete broods, met knoflook bestreken, zich op weg plachten te begeven. Onder luid geroep deden zij dan hun ketels weerklinken en langs 's heeren wegen stapten de twee gezellen voort, om met vragend, verge noegd gelaat de boerenwoningen binnen te kijken. Wat mag wel de oorzaak zijn van hun uitblijven Voi kinderlijk vertrouwen slapen de twee ketellappers rustig naast elkaar in het zelfde bed, zooals het de gewoonte is van Piemonteezen, die een dagreis van ruim zestien uren achter zich hebben en vermoeid zijn. De eerste, die ontwaakt, heeft het wij zertje rond geslapenhet is twaalf uur op den middag. Hij heeft volstrekt geen slaap meer. Doch wat is het duister! Het be vreemdt hem, dat hij niet meer slapen kan, en hij ziet naar zijn makker. Deze van zijn kant slaapt ook niet meer en is bang zich te verroeren, want, hoewel hij zelf wakker ligt, wil hij den ander niet storen. Zoo liggen beiden stil, onbeweeglijk naast elkaar, de oogen in de duisrernis opengesperd. Daar hoort de een opeens een klok slaan. Hij telt bij zich zeiven de twaalf slagen en roept verwonderd uit: «Middag!" 't Is werkelijk middag, hoewel het even goed middernacht had kunnen zijn, ware het niet de trek naar eten, dien God elk mensch heeft ingeschapen, die het hun verraadt. «Maak 't venster open," zegt de een tot den ander. De ander gaat tastend naar het venster, dat er niet is. «Ik kan het venster niet vinden bromt de ander. Zoo kruipen de twee ketellappers zoe kend langs den muftr; ze stooten zich aan geen enkel meubel want er staat niets dan een bed en voelen niets dan kale wanden. Nu beginnen ze te vermoeden, dat er onraad is. Intusschen was de kastelein op bloote voeten, om geen gedruisch te maken, met zijn gasten (voor 't meerendeel kermislui), zijn vrouw, de vier kinderen en den hond, die telkens een stomp kreeg, als hij het op een blaffen wilde zetten, naar de gang geslopen, om uit het geluid op te maken wat die twee daar wel in de duisternis mochten uitvoeren. Onder het zoeken naar het venster, had den zij de deur gevonden en begonnen daarop te beuken en te rammelen, dat het een lust was, zoodat de kastelein met ver toornde stem antwoordde «Zul je uitscheiden, jelui gemeene land- loopers"Wacht, ik zal je leeren... Zóó sprekend, kleedde hij zich snel uit, deed zijn nachtgewaad aan, alsof hij pas uit bed gestapt was, en nam de stallan taarn ter hand. Al de gasten, stikkend van het lachen, kwamen blootsvoets van de trappen af hollen, om de grap in haar geheel te ge nieten. Totebas deed de deur open en riep, op den drempel staande„Jelui, vagebonden, wat bezielt jelui in 's hemelsnaam om zulk een lawaai te maken? Ben jelui dronken of gek? Nog geen vier uren geleden heb je volop gegeten en gedronken. Wacht 'maar, ik zal de politie gaan halen. Denk je, dat ik smerige ketellappers in mijn huis neem, om het op stelten te zetten? Wat wil je toch? Het is twaalf uur in den nacht, juist geslagen. Gaat toch sla pen, ik heb je immers beloofd je morgen vroeg te wekken." Twee groote boeven, op heeterdaad be trapt, konden geen erbarmelijker voorko men aannemen dan onze twee ketellap pers, die met gebogen hoofd zich stil weer te slapen legden. Omdat hun wil goed was, vervielen zij opnieuw in een zwaren, gezonden slaap, die hen tot 's nachts toe doof en stom hield, terwijl zich het ge- heele dorp te hunne koste vermaakte. Vóór de deur van het logement verdron gen zich de boeren en vertelden elkaar lachend honderd keer de zeldzame grap; ongeduldig naar het eind en allerlei dwa ze ontknoopingen bedenkend. Wat vulde kastelein Totebas een tal van glazen voor de dorstige gemeente Een paar handelsreizigers, die vertrek ken zouden, waren nog gebleven om het eind van de grap bij te wonen. Zij ver teerden nog heel wat dien dag. Midden in den nacht werden even wel de twee gezellen opnieuw wakker. Zij gaapten, rekten zich uit en slaakten de verzuchting: «Wat is de njcht lang, eindeloos lang!" «Ja, zoo'n langen nacht heb ik nooit beleefd «En toch is het midden in den zomer «Een winternacht is me nooit zoo lang gevallen «Zou de kastelein ons misschien beet willen nemen «Wacht, ik zal eens kloppen aan de deur." En met den mond voor het sleutelgat, riep de eene ketellapper op smeekenden toon «Och, beste kastelein, maak de deur toch alsjeblieft open, het moet reeds dag zijn; zeker heb je ons vergeten!" De kastelein, in nachtgewaad, met de stallantaarn in de hand, vertoont zich nu aan de ketellappers. «Nu gedraagt jelui als fatsoenlijke lui. Maar waarom slaapt jelui niet? Wat moet je toch? Heb je met alles in je kamer, waaraan je behoefte hebt?" Bij deze vriendelijke toespraak kruipen de ketellappers al zuchtend weer naar bed ze begrijpen niet hoe ze het hebben Droomden of waakten ze? Ze reikhals den naar het zonlicht. Hoe vertoonde zich voor hun geest het prachtige morgen rood, dat zij eiken dag zagen aanbreken Toch vielen zij nog in slaap.... tot op het oogenblik, dat de kastelein het was bij het aanbreken van den tweeden dag hen deed opspringen door met barsche stem te roepen: „Jelui luilakken, 's nachts maakt je een helsch rumoer en 's morgens ben je zoo stom als een potvisch. Er uit, slaap koppen Beneden staat je een bord soep te wachten, genoeg voor lieden, die in geen twee dagen iets over de lippen heb ben gekregen." Ze kleedden zich in allerijl aan. Wat hadden ze een eetlustW at haastten zij zich met de soep Aan tafel gezeten in de groote gelag kamer, verdween het eene bordvol na het andere, tot groot vermaak der aanwe zigen, die lachend toekeken. ,,'t Schünt je goed te smaken, vriend jes," merkte Totebas spottend op. Toen de maaltijd afgeloopen was, hin gen de ketellappers hun ijzeren pannen over den schouder, toch toen zij betalen wilden, zei Totebas „Neen, beste jongens, ik houd veel van een grap, maar een afzetter ben ik niet. Ik heb zooveel gasten in mijn huis bij gelegenheid van de kermis, dat ik je wel eens voor niets herbergen kan Dit maal beschouw ik de rekening als veref fend." De ketellappers trokken vergenoegd verder, tevreden over den afloop. Het ge- geheele dorp liep uit om hen te zien weg gaan geen huis of er stond iemand op de stoep. Zij trokken verder bij het aanbreken van den dag, onder hanengekraai. „Een drommelsch raar land, waar men zoo vroeg op de been is zei de een. „En waar de nachten geen einde schij nen te nemen zei de ander. Gemengd Nieuws. Een vermakelijk incident had Dinsdag voor het kantongerecht te Goor plaats. Op het zondaarsbankje zat een molenaar, te Goor woonachtig, beklaagd wegens jachtovertreding. Volgens de dagvaarding zou de molenaar in de vorige maand met zijn broer op een met meel geladen wagen gezeten, zich bevonden hebben in de buurtschap Herike, zonder zijn hond, wel ke den wagen was gevolgd, van een muilkorf te hebben voorzien. „Does" zou de vermetelheid hebben ge had een haas te hebben opgejaagd en ver volgd, zonder hem echter te hebben gepakt. Voor dit feit, door „Does" gepleegd, moest zijn baas de molenaar terecht staan. De molenaar had den hond ter gerechtszitting meegebracht, doch de kantonrechter wenschte hem niet als getuige toe te laten, zoodat „Does" in de vestibule door een

Krantenbank Zeeland

Zelandia | 1902 | | pagina 5