si Rondgang door den Dam-doolhof. a Zeventig jaar Sloedam, Onze schoone Zeeuwsche kleederdrachten. Een vreemde Kerstdag. V CD Q_ (D E cj) «- c iZ CÖ <U +-> O* <D ;^Bitó.0önc300 a> !)H xs X Sï3c?S R a- fe >-o "2 3 w b-g gS^-S Cö CÖ cö ,S} "o a C jg n <D m cö w i - Q) CÖ g a-o m H K a w 3 SóiJ-g o a 8 8 a-gc-g 2 C-5S ?-E3.ftS^Q 3S g s-Sa-S.^ „Daer zoo de liefde viel, Smolt liefde ziel met ziel En hart met hart te gader. Die liefde is stercker dan de dood. Geen liefde komt Gods liefde nader, Noch schijnt zoo groot." Menschen, die deze visie op hun huwelijk hebben, slepen niet Zondag aan Zondag kleine kinderen tot 's avonds 10, 12 uur mee naar visites, maar blijven ter wille van de nachtrust van deze kinderen thuis. Gewo ne, goede regelmaat in het gezin, vooral een voldoende nachtrust bij het kleine kind, geen onkinderlijke vermaken vóór den tijd dat men er rijp voor is en heel wat „moei lijke" kinderen zouden blijken gewone, ge zonde, natuurlijk ook wel eens gezond las tige, maar zeker geen abnormale, gevallen te zijn. Al die zenuwachtigheid van volwasse nen en kinderen in het gezin is een gevolg van een griezelig chaotische dagverdeeling, een stijlloos leven. In zijn meesterlijk boekje „Zenuwachtigheid en opvoeding" wijst N Prof. Gunning hierop met groote klem. Het aankweeken van goede gewoonten is: opvoeding tot zelfbeheersching. Het lijden van menigen zenuwpatiënt is voor een niet gering dëel niets anders dan gebrek aan zelfbeheersching of. wat hetzelfde is, wils- zwakte. Willen is een kunst en iedere kunst moet geleerd worden; men oefene de kin deren in wilsgymnastiek (een term van prof. Gunning). „Wanorde is onbeheerschtheid en zenuw achtigheid is ook onbeheerschtheidorde en regelmaat geven een weldadig gevoel van rust, van veiligheid, van vrede. Omgekeerd is dat niet duurzaam mogelijk in een gezin, dat los in zijn voegen zit, waar men eigen lijk op niemand^ en niets vast rekenen kan. Karakterloosheid is ook een soort wan orde." De groote fout bij deze valsche opvoe ding is 't uitgesproken egoïsme der ouders. Hier moeten de kinderen vroeg of laat, maar meestal al vroeg, tegen botsen. Rotterdam. P. W. J. S. Deze maand ligt de Sloedam, de verbin dingsweg tusschen Walcheren en Zuid-Be veland er precies 70 jaar. Napoleon vond het breede water tus schen beide eilanden een obstakel eerste klas en zon op middelen, het uit den weg te ruimen. Ingenieur Sehraver kwam op last van Napoleon in 1810 met eek plan op de prop pen, dat zeer in den smaak viel van den Franschen keizer, waarom hij last gaf tot uitvoering over te gaan, (demping van het Kreekrak was ook in het plan opgenomen). De gebeurtenissen namen echter zoo'n loop, dat er niets van kwam. In 1827 stond het er weer gunstig voor. Toen begon de Nederlandsche regeering er zich voor te interesseeren. Juist toen de kans op verwezenlijking kwam, brak "de opstand in België uit en weer gebeurde er niets. Wij zouden niet volledig zijn, wanneer wij de plannen verzwegen van de Middel burgers Dirk Dronkers en Frederik Sorge, die in 1820 Willem I concessie vroegen om een kanaal Vlissingen-Middelburg te graven, in welk project tevens de afdam ming van Sloe en Kreekrak waren begre pen. Dit werd afgewezen, waarom adressan ten het Kreekrak uit hun plan schrapten en omstreeks 1840 opnieuw concessie vroe gen. Nu werd gunstig geadviseerd, maar onderwijl waren Dronkers en Sorge op hdt idee gekomen een spoorweg van Vlissingen naar den Bosch aan te leggen. Door deze nieuwe aanvraag was de eerste van de baan en nu kwam er voorloopig weer niets van de Sloe-afdamming. Wel werd in 1846 de concessie verleend, doch tengevolge van nieuwe moeilijkheden met België, dat pro testeerde tegen de afdammingen, werd ze drie jaar later weer ingetrokken. Dronkers wist echter in 1854 concessie te krijgen voor aanleg en exploitatie van den begeer- den|spoorweg, waaraan het graven van een kanaal door Zuid-Beveland eisch van België vastzat. Toen waren het weer de tijdsomstandig heden en financieele bezwaren, welke de uitvoering belemmerden. Op 18 Augustus 1856 werd de concessie overgenomen door de Zwitsersche interna tionale crediet te Genève. Te Londen werd het graven van het ka naal door Zuid-Beveland aanbesteed voor drie millioen. Alles leek te lukken, toen de geldcrisis roet in het eten wierp: 4 Mei 1858 werd* de concessie vervallen ver klaard. Nog gaf men den moed niet op. Een lan delijke commissie vormde zich en voor Zee land namen daar de heeren Sprenger, Lantsheer en I. v. d. Bosch zitting in. Deze commissie wist te bereiken dat mi nister van Hall een wetsontwerp indiende (April 1860) tot aanleg van spoorwegen in Nederland, waar ook de Zeeuwsche lijn onder viel. Aanvankelijk dacht men er nog aan om een brug over het Sloe te slaaSij wijl men dan vrij was van het graven van het ka naal door Walcheren. De dam-voorstanders wonnen het ten slotte. Op 13 October 1870 werd het werk gegund aan M. Sigmond te Werkendam voor f 1.002.500. De begrooting was f 1.364.000 geweest. In December 1871 had Sigmond alles kant en klaar, wat 7 maanden eerder was dan overeengekomen. Men had toegezegd den aannemer voor iedere maand, dat hij eerder gereed kwam, f 10.000 extra uit te keeren, nimmer denkend dat die premie uiteindelijk f 70.000 zou worden. De dam zelf kreeg een lengte van precies 'n kilometer; iedere meter heeft dus iets meer dan duizend gulden gekost. Walcheren geraakte dus zeventig jaar geleden uit zijn isolement. Naast de spoor baan werd een verkeersweg gelegd, de tijd van veerschuit en roeiboot was voorbij. De spoortrein, die reeds op 31 Juli 1867 Zuid-Beveland was binnengedaverd, ver toonde zich nu ook weldra in Walcheren. (D. v. Z.) In ons vorig nummer bespraken wij de schoonheid der Zeeuwsche kleederdraehten, en kwamen tot de slotsom, dat het onein dig jammer zou zijn indien deze zouden ver dwijnen. Het is dan ook de taak der Zeeuw sche boerenbevolking, deze verdwijning te gen te gaan, en haar streven moest er op gericht zijn, in samenwerking met de Ver- eeniging tot behoud der Zeeuwsche klee derdraehten, het Zeeuwsch, costuum te handhaven, niet alleen door het zelf te blij ven dragen, doch pok door de kinderen in dracht te kleeden. Geschiedt dit laatste niet, dan is de uitsterving der dracht na tuurlijk nog slechts een kwestie van wei nige tientallen van jaren. Nu is het wel zeer te betreuren, dat juist nadat door de actie der voornoemde ver- eeniging meer waardeering en bewondering voor de Zeeuwsche dracht was ontstaan, de oorlog is gekomen, welke door de daaraan verbonden textielbezwaren aan de boeren- kleeding zware beperkingen heeft opgelegd. Nagenoeg alle stoffen, welke voor de Zeeuwsche drachten werden gebruikt, wa ren namelijk uit het buitenland af komstig. En met het uitbreken van den oorlog Was meteen de invoer daarvan prac- tisch stopgezet. De Vereeniging tot behoud der Zeeuw sche kleederdrachten heeft zich zéér veel moeite getroost om den invoer van stoffen voor de hoerendracht te bevorderen, en heeft daartoe uiteraard contact moeten zoeken met de Duitsche autoriteiten, die welwillend al hun medewerking hebben toe gezegd om den invoer te bevorderen. Het is het bestuur gebleken, dat, inplaats van deze pogingen, welke in het belang van den boerenstand werden ondernomen, te waar- deeren, deze door velen „kwalijk" zijn ge nomen!! De dwaasheid daarvan behoeft hier zeker niet verder te worden uiteen gezet Intusschen blijft de invoer van stoffen, ondanks de bereidheid der autoriteiten, die daarover te zeggen hebben, een moeilijke kwestie, want er zijn uitvoerverboden, clea ring- en deviezenbezwaren en gebrek aan grondstoffen in het spel, welke feitelijk niet te overwinnen zijn of slechts gedeelte lijk, terwijl er dan nog de „puntenkwestie" is. Hoe 'tzij, de boerenstand kan er van overtuigd zijn, dat al het mogelijke wordt gedaan om aan den kleederdrachtnood zoo veel mogelijk tegemoet te komen. Deze schaarschte aan stoffen zal soms oorzaak zijn, dat ouders die hunne kinderen, een goede traditie getrouw, in dracht zouden willen kleeden, hiertoe niet over kunnep gaan. In zulk een geval moet hierin na tuurlijk worden berust en zullen betere tij den moeten worden afgewacht. Er wordt door sommigen wel beweerd, dat de dracht, speciaal voor de vrouwen niet practisch zou zijn. Naar aanleiding daarvan worde aangestipt, dat zulks be zwaarlijk een argument tegen de dracht kan zijn, omdat door vrouwen met het prac- tische gewoonlijk geenerlei rekening wordt gehouden wat de kleedij aangaat, getuige de dwaaste modes, welke, al waren zij nóg zoo onpractisch, er altijd grif in zijn ge gaan. Men denke aan de hoepelrokken, de sleeprokken, de ingewikkelde kapsels! Ten tweede is het eenvoudig niet waar, dat de Zeeuwsche dracht voor den boerenstand niet practisch zou zijn. Van personen, die zelf van kindsbeen af de dracht hebben ge dragen, hebben wij dit getuigenis. Een van haar méést practische eigenschappen is, Foto S. Zoetmulder. Cliché N. R. Crt dat zij als buitengewoon sterk kan wor den beschouwd, en dus véél langer meegaat dan de gewone confectiestoffen. Daarom is de dracht op den duur ook het goedkoopst. De kosten van eersten aanschaf zijn welis waar hoog, doch u i t e i n d e 1 ij k is de boerendracht het billijkst in prijs. Het zou te ver voeren dit nader uiteen te zetten; volstaan wij met het onomstootelijk feit te constateeren En al ware het niet zoo, dat de dracht op den duur goedkooper is dan de burger dracht, wat dan nog? Laten geestelijke en schoonheidswaarden zich soms meten naar den maatstaf van den gulden? Laten wij ons hoeden voor een weerzinwekkend mate rialisme en commercialisme! Het spreekt intusschen vanzelf, dat iedere medaille haar keerzijde heeft en dat de kleederdracht natuurlijk niet uitsluitend voordeelen heeft. Het ïs echter helaas ge woonte geworden, de bezwaren, breed uit te meten en de vele voordeelen niet te achten. Zonder de dracht zou Zeeland Zeeland niet meer zijn. Mocht de boerenstand zich daarvan bewust worden, en practisfch er toe medewerken, dat het kostelijk erfgoed der voorvaderen, het luisterrijk Zeeuwsch cos tuum, niet verloren ga! Z. v. B. F. „Dat 's nog laete volk, vrouwe!" schrok Klaas ineens op, toen hij den hofhond hoor de aanslaan. Hij zat achter de kachel met zijn voeten in den oven, de krant in zijn handen. Na 't eten was hij de krant gaan lezen, zooals hij gewoon was eiken avond te doen. ,,'t Is al acht uren, 't is tied om nae bed te gaen; wie kan dat noe weze?" De onverwachte bezoeker was al bij de achterdeur en morrelde aan de klink. Klaas is al naar achter om open te doen. „Nie opendoeë, Kloas, eerst vraege wie dat er is!" roept zijn bezorgde Willemien hem nog na. Klaas hoort het niet meer, doet het slot van de deur en buurman Ko stapt binnen. „Goeien aeven, dat is noe ook: oe laeter op den dag, oe schooner volk", spot Klaas. Ko pakt een stoel en gaat op zijn gemak je bij de kachel zitten. Hij weet zeker niet, dat het voor Klaas al zoo Iaat is. 't Gesprek wil niet erg vlotten, tot ze eindelijk bij hun lievelingsonderwerp zijn aangeland: de hazen en patrijzen, nu in den winter ook de vriesganzen en de bunzings, zelfs een zeldzame otter komt op het too- neel. En nu komt Ko met zijn plan voor den dag: „Zeg, Kloas, zouen we d'r morgen nie 's op uut gae? Nog een weeke, dan is de jacht gesloten, dan ebbe we d'r niks meer an, as we wat schieten. En geloof mae genist, de leste daegen van 't jaer komt de joager nog een paer keer. We moeten 'm vóór weze". „Joa, mae, dat weet je toch ook wel, mor gen is 't d' eerste Kossemisse, dan eb ik nog nooit gestroopt, dan wil ik trouwens nae kerke". „Nae kerke kun je nog zoo dikkels, 's Zondags preekt de domenie ook", meent Ko, die behalve op Oudejaarsavond nooit gaat. „En 't is noe een reuze-gelegeneid. 't Is een klein beetje aan 't sneeuwen, en 'k g'loove, dat er vannacht nog wel een laegje biekomt. - Hij kijkt eens naar zijn vrouw. „Wat dienk je d'r van, Willemien?" „Je bin nooit gewoon op zukke daegen weg te gaen, en zeker nie om te gaen stroopen. 'k Zou 't mae laete en stilletjes mee me mee gae nae kerke. 'tWas beter, dat Ko ook 's een keertje meer gieng". „Waerom tweede of derde Kossemissé nie?" probeert Klaas nog, die er toch ook maar slecht toe besluiten kan, om morgen stroopende den dag door te brengen. „Nee, dan kan ik niet. En 'k weet wel, waer- we moeten wezen ook. In de Weioek, achter 't of van Willemse, wemelt 't van d' aezen". Ze praten nog wat door, totdat Klaas eindelijk zegt: „Gae dan noe maer gauw naer uus, 't is al alf tiene, dan zal ik het voor deze keer maer eens doeë, je weet, 't is anders m'n gewoonte nie op zukke daegen". Met een „Welterusten oallebei" vertrekt Ko. Klaas en Willemien hebben niet veel meer gepraat, nadat Ko is weggegaan. Klaas weet wel, dat zijn vrouw het hee- lemaal niet goed vindt. En hijzelf is er ook niet rustig onder. Als heel het dorp, ja de gansche wereld denkt aan Gods groo te zondaarsliefde en spreekt over het groo te heilsfeit in Bethlehem, zal hij door de weiden zwerven. Weet hij wel zeker, dat hij Zondag Ook nog naar de kerk kan? Zal hij die laatste Zondag van het jaar nog beleven? Als hij morgen in 't veld eens een ongeluk kreeg? Den volgenden morgen vroeg gaan ze op stap. Niemand ziet ze gaan, de twee stroopers. Als ze de hofstede van Willemsen maar voorbij rijmzonder gezien te worden, is alles veilig. Als ze na een goed uur in de Wei- hoek aankomen, is het al licht genoeg om aan den gang te gaan. Klaas schiet beter dan Ko, daarom zal hij „zitten". Bij een damhek hurkt hij neer, wat verborgen achter een doornstruikje. Ko gaat naar 't achtereind van de wei en komt dan langzaam heen en weer loo pend in de richting van Klaas. Daar springt een haas op uit zijn leger, volgt zijn gewone route, naar Klaas heen. Die ziet hem al aankomen, legt aan en mikt, wacht echter om te schieten, tot de haas nóg dichter bij is. „Pafff!" daar valt het schot en 't haasje ligt morsdood. „Da's de eerstel buit!" roept Ko, die er nu ook bij gekomen is. „En een kanjer van een beest", voegt hij er bij, als hij de haas op pakt om in den zak te doen. 't Volgende terrein is een groote blok weiland, tusschen de struiken gelegen. Ko wacht, tot zijn kameraad zijn verdek te stelling heeft ingenomen, en gaat dan weer langzaam het wild opjagen naar Klaas heen. Wat is dat daar in de verte? 'tls de klok van Weidorp, die luidt. Ze roept de menschen uit de omgeving naar de kerk, om er het Kerstfeest vieren. Klaas in zijn hoekje achter de hooge walkant hoort het ook. 't Is of hij er van opschrikt, of hij ze ziet gaan, de buren, de familie, zijn eigen vrouw ook. Ze is alleen, kijkt een beetje beschaamd voor zich. Wat moet ze zeggen, als de menschen vragen: „Je man is toch niet ziek, Willemien Rrrrtttdaar scheert een haas vlak langs den peinzer heen. Klaas had 'm niet zien aankomen, zoo waren zijn gedachten op het dorp, bij zijn vrouw. Hij legt vlug aan en zendt het rennende dier nog een schot hagel na, maar 't is mis. Hoor! de klok roept nog steeds, 'tis of ze ook hèm uitnoodigt. Hij zou naar Ko kunnen gaan en zeggen, dat hij er mee op-' hield, dat hij naar huis ging. En als Ko dan vragen zou, waarom, dan moest hij zeggen, dat hij hier geen rust had, dat de kerkklok hem zoo even geroepen had, dat het Kind uit Bethlehem hem riep. Maar nee, dat durfde hij niet. Kijk, daar heb je hem al. „Jammer, zeg, dat je 'm misschoot, ie kwam toch zoo mooi". „Jae, 'k zat wat laeg, en toen ik 'm goed en wel zag, was het te laete", verzon Klaas maar. Zoo gaat de dag voorbij, 't Gaat slecht. Niet dat het aan' hazen mankeert, o neen. Ko jaagt er genoeg op. Maar Klaas schiet slecht, de meeste ontsnappen hem. Ze hebben er nu vijf, hij vindt het goed zoo, het liefst zou hij naar huis gaan. Ze moeten echter wachtenA tot het begint te schemeren om niet gezien te worden bij hun thuiskomst. In weinig-opgewekte stemming gaan ze eindelijk huistoe. Klaas heeft maar weinig spraakwater. Ko moppert wat over het dlechte schieten van zijn buurman. Willemien zit te wachten in 't Schemer uur. Ze heeft de lamp nog niet aangestoken. „Goeienaevend, vrouwe, daer biHik weer. Vuve ebbe we d'r geschoten, die van mien liggen achter, maedat doen ik nooit meer, op Kossemisse gaen stroopen, dat is d' eerste en de leste keer geweest". Wat verlegen tegenover zijn vrouw ver telt Klaas van zijn jachtpartij, hoe hij er zoo slecht „bij" was geweest en waarmee rijn gedachten rich hadden bezig gehou den- En tweede Kerstdag gingen Klaas en Willemien samen naar de kerk. M. L. v. W. Redacteur: H. M. Slabbekooru, Oostsingel 60a, Goes. Ditmaal hebben we voor de groep A een probleem gekozen van den heer W. Lente te Middelburg. Het is het eerste pro bleem van hem in de serie „Om „De Zeeuw"-wisselbeker"hg zai echter nog wel terugkomen en trachten zijn mede-op lossers een puntje afhandig te maken. Hetzelfde kan gezegd worden van dhr C. K. Kaan te Middelburg, waarvan we ook al lastig werk hebben ontvangen. Wij twijfelen er niet aan of andere au teurs zullen ook nog voor den dag komen. Het is onze bedoeling de touwtjes lang zaam maar zeker een beetje aan te halen. Om „De Zeeuw"-wisselbeker. Groep A, probleem nr 8. Auteur W. Lente, Middelburg. 1 2 3 4 5 Zwart 13 sch. op: 2. 3. 7. 9.10.11.12. 13. 15. 17. 18. 27. 36. Wit 13 sch. op: 20. 23. 24. 29. 30. 34. 37. 38. 40. 42. 43. 47. 50. Wit begint en wint. Groep B, probleem nr 8. Auteur, C. K. Kaan, Middelburg. 12 3 4 5 Zwart 4 sch. op: 18. 19. 22. 23. Wit 5 sch. op: 26. 27. 32. 33 en 48. Wit begint en wint. i Men houdt over een eindspelletje met een paar variantjeS, welke men moet aange ven. Het is voor de beginners van groot nut, deze eenvoudige varianten goed aan te geven, want later heeft men er gemak van. Er zijn oplossers van de B-groep, die alles keurig uitwerken, doch bij anderen laat het nog wel eens te wenschen over. Wij stellen het op prijs de oplossingen zoo te zien samengesteld als dat in de rubriek gebeurt.

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1941 | | pagina 8