-laïflIS allSS
lil
Rondgang dooi den Dam-doolhot.
„Die goeie oude tijd".
Waar de winden waaien.
•i IS* Ui »«l»l t S
c 03
ra 03
m m d>
i Ui
ë'o
03
Sz J, 2
a
i *-? e
Ot 33
'tls bekend, dat de functies van kos
ter en schoolmeester vroeger meest door
eenzelfde persoon werden uitgeoefend.
Hoe het met de benoeming van School
meesters ging, vertelt P. M. H. Welker
in zijn „Geschiedenis van de Ambachts
heerlijkheid van Constrijen".
„Ambachtsheeren stuurden een paar „ge
schikte subjecten", die 's Zondags in de
kerk optraden als lezers en zangers, opdat
kerkeraad en gemeente over hun „gaven"
zouden kunnen beoordeelen; over hun be
kwaamheid in het schrijven oordeelden pre
dikant, schout en secretaris naar de proe
ven van „pennekonste", die de candidaten
vertoonden en waarop een geloofwaardige
autoriteit de verklaring had gesteld, dat
zij die zeiven hadden vervaardigd.
Dat iemand, die zich voor schoolmeester
uitgaf, ook kon „rekenen in de vier spe
cies", sprak vanzelf; en de predikant wist
er wel achter te komen, of een candidaat
van het ware geloof was.
Niet zelden zelfs muntte de schoolmees
ter in vastheid en uitgebreidheid van ge
loof boven den predikant uit en was de
Rian daarbij een beetje populair, dan had
dominé veel last van meester.
In 1659 noemde Daniël Kertan, de
eerste schoolmeester, Ds Johannes Cru-
cius, den vierden predikant te Numans-
dorp, al openlijk „een goddeloos mensch"
en „een wissewasje"; dat het volk aan zijn
kant stond, gaf aan Lijsbet Carels den
moed, om dominé onder den preek toe te
roepen: „Al u leeren is ijdel!"
De predikanten waren theologen en de
schoolmeesters verbeeldden zich, dat te
zijn. Dikwijls stonden ze vijandig tegen
over elkaar.
Bij de benoeming volgden Ambachtshee
ren het advies van Kerkeraad en schepen
bank; had ze eenmaal plaats gehad, dan
handhaafden zij den benoemde, ondanks
al de verzoekschriften van den kerkeraad
om hem weer afgezet te krijgen. Zoo heeft
Ds Crucius vruchteloos tegen Mr Daniël
ei. Ds Hamer tegen Mr Wouter gestreden.
Aan het ambt van koster, voorlezer,
voorzanger en schoolmeester was ook dat
van klokluider, doodgraver, bewaarder
van de doodskleeden, lijkbidder, stovenzet-
ter, kerkelijke boekhouder, schrijver van
de diaconierekeningen, leverancier van
school- en schrijfbehoeften en verzorger
van het torenuurwerk verbenden; zooals
uit de aan Ambachtsheeren gerichte re-
questen blijkt, was de Schoolmeester alle-
mans secretaris.
School werd er eigenlijk slecht3 gehou
den van November tot Maart. In den zo
mer was meester Daniël een bekwaam
huis- en rijtuigschilder, die het druk had.
Zijn oogst was vooral goed van 1650 tot
1670, toen er zooveel verfwerk aan de ker
ken was. Mr Daniël figureert als „verver"
ir alle rekeningen.
Die goeie, ouwe tijd toch!
41) o—
Om te beginnen had hij op een
groot landgoed in de buurt van Ha
renstede een goede betrekking gekregen,
waarop hij op den duur in het huwelijk
ti eden kon. Hij was in elk geval aan het
H>rk en studeerde in zijn vrijen tijd, zoo
wel theoretisch als practisch.
Maar toen was het aanbod gekomen,
via den directeur der school in Wagenin-
gen, die hem nog niet vergeten was en die
steeds schik had gehad in zijn jjver en
kennis. Het aanbod overviel hem. Hij
moest er lang en breed over denken en
praten met Margot en Maria en de ande
ren. Maar allen waren het er over eens,
dat hij niet weigeren mocht. Het was een
uitstekende betrekking, die heel goed werd
betaald. Met mooie vooruitzichten. Maria
hakte den knoop door: Aanpakken, jon
gen. Je hebt iets in die richting gewild. Je
hebt er voor gestudeerd, met behulp van
anderen. Het is een eind weg, itiaar dit
wordt je gezonden door God, daar zijn we
van overtuigd.
En zoo had Kees aanvaard het aan
bod, om naar Oost-Indië te gaan, om
daar te werken in 's lands tuinen te
Buitenzorg: een goed betaalde rijksbe
trekking, met pensioen. Stoffelijk kon hij
het niet beter verlangen.
Onze God is in Nederland, maar Hij
is ook in Buitenzorg, zei Maria. En onze
gebeden zullen je vergezellen. We zullen
met je meeleven. Het kost me moeite,
jullie te laten gaan, maar ik mag je niet
tegenhouden.
Moeder is altijd de nuchtere, merkte
Tonnis op, toen hij met Lucie dien avond
waarop de beslissing gevallen was, naar
hun kleine huisje terugkeerde. Het lag
aan den buitenkant van Harenstede, dicht
ir. de buurt van een groote kweekerij,
waar Tonnis meesterknecht geworden was.
Het was niet een best betaalde betrek
king, maar zij konden leven en waren te
vreden in hun huwelijk, dat straks ver
rijkt worden zou, als de Heere wilde.
Je weet toch het geheim van moe
ders kracht? vroeg Lucie toen.
Ja, het is ook ons geheim, ant
woordde Tonnis. Hoe rijk zijn wijhoe
rijk! Maar tóch is het voor moeder een
heel ding, om Margot, haar oudste, te
laten gaan.
Alsof jij Kees zoo gemakkelijk los
laat!
Ook dat kost moeite. Al die jaren
waren we samen. Maar ik mag toch zijn
geluk en zijn promotie niet in den weg
staan?
Neen, daarover waren allen het eens.
Dus was er, voor de tweede maal in dat
jaar, weer bruiloft in de stille woning
van Maria, nog steeds in de Janssteeg.
Zij had wel ruimer kunnen gaan wonen,
maar de meisjes hadden trouwerij in het
vooruitzicht en Maria stond er op, dat zij
zoo goed mogelijk haar uitzet zouden
hebben.
Ook de tweede bruiloft had een stil,
rustig verloop. In de kamer hing de groote
foto een vergrooting van een kleinere
van Erik. Het zag neer op het kleine
gezelschap.
Erik, ik heb met Gods hulp je meis
jes goed opgevoed en ik laat ze vol ver
trouwen het leven ingaan, zelfs naar de
Oost. God zij met haar en met de jongens!
Dat had Maria gezegd. Maar niemand
had het gehoord. Want ze zei het in haar
hart, dat, bij de vreugde, schreideEr
is niets zoo vreemd als het hart van een
menschenkind.
Zelfs Aaltje, de laatste jaren wonderlik
bijgekomen, zonder dat er een directe aan
leiding voor geweest was, volgens Leen
was het de invloed van Maria en hij kon
wel eens gelijk hebben, was diep onder
den indruk geweest.
Dit had Erik moeten beleven, zeide ze.
We kunnen er niet in komen, merkte
Maria op. Ik ben gelukkig, God weet het.
Hem alleen zij de dank!
En nu stonden zij in Rotterdam op de
groote boot, die vooral op Maria een over
weldigende indruk maakte. Aaltje had
gaarne mee gewild naar Rotterdam, maar
zij had de reis niet durven maken. En
Magnolia, niet geheel in orde, zij bleef
zwak en moest andere lucht hebben dan
de stadslucht, hield haar gezelschap.
De stoomfluit liet een oorverdoovend
geloei hooren. Nog een kwartier en de
boot vertrok.
Het was een zwaar afscheid. Eerst in
het vertrek, dat voor Kees en Margot ter
beschikking was en dat zij nauwkeurig
hadden bekeken, evenals andere deelen
van den stoomer, daarna aan dek.
Lucie snikte hartroerend. Maar Tonnis,
die het ook moeilijk had, om van Kees
weg te gaan, drukte stijf haar hand, alsof
hij zeggen wilde:
Kind, je hebt mij toch nog? Ik laat
je niet in den steek.
Kom, laten we gaan, zei Maria, zich
vermannend. We maken het elkaar maar
moeilijk.
Dus gingen zij aan den wal. Alleen zei
Maria nog zacht:
Verliest tiaarglncis God niet uit liet
oog, kinderen.
Dat was haar levenskracht. In voor- en
in tegenspoed.
Neen, moeder. Dank voor wat u voor
ons bent geweest, al die jaren.
Ik heb mijn plicht gedaan. Niets meer.
Als we elkaar niet meer zien, dan daar
Boven. Waar vader is.
Ja, knikte Margot. Een woord kon
zij niet uiten.
En toen klonk weer de stoomfluit. En
toen ging de boot geleidelijk van den kant.
En even later zagen de achtergeblevenen
niets meer. Zij gingen terug naar Haren
stede. Er werd niet veel gepraat.
Zoo moet ik alles loslaten, dacht
Maria.
Maar Eén liet zij niet los. En die Eéne
hield ook haar vast. Jezus Christus, de
Zoon van God.
En daarna gebeurde er nog iets, waar
naar Maria in haar hart zoo hevig had
verlangd, waarom zij gebeden had, maar
dat zij had uitgebannen, toen het gebed
niet verhoord werd. Zij had zoo gaarne
gewild, voor haarzelf, omdat zij niet wen
nen kon in de stad, maar vooral voor Mag
nolia, die andere lucht hebben moest, zij
had zoo gaarne terug gewild naar Woud-
esch, naar de stilte, naar de ruimte, naar
„waai* de winden waaien". Maar toen Ton
nis naar Harenstede kwam en daar met
Lucie hun knusse huisje betrok, toen
scheen de kans geheel verkeken. En zij had
berust. De Heere wilde het zeker niet. Zij
mocht er niet meer om bidden. Zij deed
het ook niet meer.
En zieHet ging weer zoo heel sim
pel. De weg werd volkomen geëffend,
zonder schokken, zonder gerucht, als door
een wonder.
Tonnis kwam, Margot en Kees waren
toen al enkele maanden in Indië en de
beste berichten kwamen binnen, op een
avond aanloopen. Om te vertellen, dat Ver
loop van Woudesch er was geweest. Ver
loop had al dien tijd weerstand geboden aan
het gejeremieer van zijn vrouw, die van
Woudesch weg wilde, ook al, omdat hij er
niet in slagen kon, elders een betere kwee
kerij te verkrijgen. Maar dat was hem nu
gelukt. In de buurt van Rotterdam. Dus
kwam de oude kweekerij van Erik en Ma
ria in Woudesch weer vrij. En nu had Ver
loop aan hém gedacht. Als hij er iets voor
voelde, was hij het eerst aan bod. Een klei
ne week bedenktijd had hij gekregen, maar
niet langer. Uiterlijk des Zaterdagsavonds
van die week moest hij bescheid hebben.
Tonnis had het aanbod in beraad gehouden,
hoewel hij geen kans zag, het spulletje te
koopen. Hij had heel wat meer geld noodig
dan Erik indertijd. Want het geld was sinds
den oorlog duurder geworden niet alleen,
maar de kweekerij en de woning waren zeer
gemoderniseerd.
Ik heb niet direct „neen" gezegd, moe
der. We kunnen er nog eens over denken.
Misschien zien we een weg, misschien. Lu
cie wil natuurlijk ook graag. En dan nemen
we u mee. U komt bij ons wonen. Voor
Magno zou het een uitkomst zijn. Maar
ik vrees, dat we ons blij maken met een
doode musch. Ik zie geen weg. Verloop
overvraagt niet. Hij is zeer geschikt. Hij
wil er ook weg, moet u rekenen. Maar ja,
als je geen cent hebt.
Vader had ook geen cent. Een bank
heeft geholpen. We hebben er voor geploe
terd en vrij spoedig het geleende geld kun
nen terugbetalen. Maar hij had een borg.
Zijn baas was zoo vriendelijk. Zonder borg
krijg je geen cent los, dat spréékt. Je moet
ook nogal wat hebben. En dan zou je, als
ik het deed, mij en Magno in huis krijgen,
't Wordt wat zwaar, Tonnis.
We zouden ons wel redden, dacht Ton
nis, vol vertrouwen. Zooveel zijn we niet ge
woon. En het kan nog wel iets minder dan
nu. We zouden zoo graag willen. En dan
krijgt u het gemakkelijker. U wordt zoo
langzamerhand ook een dagje ouder.
Dat is een beleediging, Tonnis, glim
lachte Maria. Ik gevoel me nog sterk en
ik zou in Woudesch misschien nog wel iets
te doen vinden, zoodat ik jullie niet geheel
tot last was. Maarlaat ons er niet
M
bfl
60 i>
<X> -ö
o
bo bo
trsLi 03 91
a os
K g
u
"3"
Tïï
■6 g ft-ö j$ g
a -rrt -
2 a 03
bi 43 5 bi 73 'IEITI a
S g| Eq al g
"2 s
P 33 03 a
bi 03
5
m xl
o
o,"s
o Li o n (i 2 B g
'Sa «3 O
3 -si "bo S O
o jaS' S.5
H m S !D rt
j
.2 VCÖ GO
c cö ai
o Ctf
sa
M a
a
b> 53
:Q K
03 M -
h "S <13
-M M
S3 O fl 0)03 jas^aabiuö ïbo®uïd.Hll>03ÏÏbl5=l
M
bi sj
"2 3
P-S P
2 "2 t. 3.2
O
cö
m
ui
W UI W bc-2
UJ Q nj rt r
*UJ p
;J-I a,
Ö-S O ca
bi a-o
I-S.2P:
03 C
ab
jz e"o g
m fl lj cö
sfü öi§*sw q,>f o?
o
5 "3
313
S
03 a ni
Ctf 3-0
DB BLIJDE BOODSCHAP DER KERK.
De kerk, aan wie de boodschap van het
onvergankelijke Evangelie van het kruis
en de opstanding des Heeren is toever
trouwd, heeft altijd een b 1 ij d e boodschap
te verkondigen. Juist in donkere tijden
moeten wij ons dit zeer bewust zijn. Wij
mogen niet leven bij de gratie van de wis
selende omstandigheden, van hoog- en
laagconjunctuur, van vrede en oorlog, van
gezondheid en ziekte, van rijkdom en ar
moede, van eer en smaad, maar bij de gra
tie van Hem, „Die gisteren en heden en tot
in eeuwigheid Dezelfde is".
(Ds J. Overduin, in „Het Onaantastbare".)
aan denken. Het zou t e mooi zijn. Je kunt
je niet op zulk een zwaren last zetten.
Als ik het geld maar krijgen kon, zei
Tonnis.
En het kwam er! Want Maria ver
telde het geval aan Leen. Gewoon als ge
beuren, Omdat Leen altijd met haar had
meegeleefd. Zij vroeg niets. Het was zelfs
niet in haar opgekomen, om te vragen.
Leen zei niets. Hij ging naar huis. Hg
vertelde het geval aan Aaltje.
Zouden we aan Lucie nu niet eens
doen, wat we bij Erik al gedaan moesten
hebben? vroeg hij moedig. Aaltje was ook
wel iets veranderd, de laatste jaren.
Moeten we nu op onzen ouden dag nog
met dien onzin beginnen vroeg zij.
Het zou een goede daad zijn, dacht
Leen. Maar ik praat er verder niet over. Ik
heb gezegd, wat ik zeggen wou.
Midden in den nacht werden beiden wak
ker.
Ik heb er nog eens over nagedacht,
zei Aaltje. Je moest het maar doen. Maria
verdient het toch eigenlijk wel.
Precies mijn gedachte, antwoordde
Leen
Méér zei hg niet. Van sentimentaliteiten
moest Aaltje nu eenmaal niets hebben.
En zoo verkreeg Tonnis, de wereld ge
lukkig, een hypotheek, een filnke, op huis
en kweekerij in Woudesch, plus nog een be-
drijfskapitaaltje tegen lage rente.
Woudesch is gegroeid. Er zijn steeds meer
huizen bij gebouwd. Er is een kerk geko
men. En de Duitsehe kampweg is een stee-
nen weg geworden. Maar de kweekerij is er
nog steeds. De kweeker maakt goede zaken.
Hij verstaat zijn vak. En hij weet den pen
sionhouders, die er vele gekomen zijn, want
elk jaar stijgt het aantal gasten in het dorp,
te animeeren, om bloemen te koopen of hun
tuinen keurig door hem te laten inrichten.
Twee jaar geleden logeerden op de kwee
kerij een man en een vrouw met drie kin
deren. Zij kwamen heel uit Indië, om hun
verlof in het vaderland door te brengen.
Margot en Kees dwaalden door den tuin.
En zij wandelden door de bosschen, him
zoo bekend.
En zoo nu en dan ging een grootmoeder,
niet meer zoo gemakkelijk ter been, mee,
gelukkig en tevreden. Het geluk straalde
haar van het vredige gelaat. En met de
drie „Indische" kinderen stoeide een jonge
tante, die in Harenstede maar niet tieren
wilde, maar in Woudesch bloeide als „de
roos van Saron".
En Tonnis en Lucie, rijk met hun vier
kinderen en met alles, zagen de verschillen
de tooneeltjes glimlachend aan. Zg moesten
hard werken, om een stukje brood te heb
ben en om de kweekerij geleidelijk „vrg" te
krijgeif, al zei oom Leen, dat er geen haast
bij was. Maar zij waren tevreden en dank
baar. En een tevreden hart is gelukkig.
Er zijn veel gelukkige menschen op de
wereld. Méér dan we denken en weten. De
Heere onze God kent hen. Want zij ken
nen Hem!
Als in Woudesch de winden waaien en
Maria zit in haar hoekje of dwaalt door
„den tuin van Erik", dan is zij gelukkig.
En zg wacht geduldig op het oogenblik,
dat zij naar Erik gaat.
Op Gods tijd.
Einde.
Redacteur: H. M. Slabbekoom,
Oostsingel 60a, Goes.
Wedstrijdprobleem no. 7.
Auteur: C. K. Kaan, Koudekerke (Z.)
lste publicatie.
1 *2 3 4 5
Wit speelt en wint.
Zwart: 11 schijven op 8. 9. 14. 15. 18.
20. 22. 23. 24. 34. 40.
Wit: 11 schijven op 25. 27. 29. 32. 33.
38. 41. 42. 43. 46. 49.
Oplossingen in te zenden aan het adres
van den redacteur vóór 2 September.
Oplossing wedstrijdprobleem no. 5.
Auteur: C. K. Kaan.
Stand: Zwart: 10 schijven op 9. 12. 13.
14. 15. 18. 21. 31. 32. 37.
Wit: 10 schijven op 23. 24. 25. 29. 33.
41. 42. 43. 46. 48.
1. 43—38 32X43
2. 48X39 37X48
3. 33—28! 48X19
4. 29—24 18X20
5. 41—37 19X41
6. 46X10 15X4
7. 25X3 wint.
Eenige oplossers hebben wat moeite ge
had dit probleem op te lossen, daar ze
meenden op den 3den zet voor wit 4137
te kunnen spelen, echter het eindspel dat
overblijft wint niet.
Er waren nog meer van dergelijke schijn
oplossingen en deze kunnen aanleiding
geven tot misverstanden, die een oplosser
een puntje zouden kunnen kosten.
Goede oplossingen van probleem 5 ont
vangen van:
D. v. d. Kreeke, M. J. v. d. Weele te
Goes; A. Beukema, Nieuwdorp, W. Boo
gaard en J. Strooband, MiddelburgJ. Kaat,
Kapelle.
Uit het Zeeuwsch Damtournooi.
In onze rubriek van 2 Augustus j.l.
kwamen we bij analyse tot den onderstaan-
den stand:
Zwart: 4 schijven op 9. 16. 18. 41.
Wit: 2 schijven op 6. 24. Zwart aan zet.
Hierbij heb ik gevraagd: kan zwart win
nen? Ik geloof van niet. We zullen de
verschillende mogelijkheden eens nader
bezien.
Zwart kan als eerste zet 913, 914
of 4147 niet spelen vanwege 6—1.
Indien zwart 18- 23 speelt, volgt 6 1
(2328 verplicht) 2419 (4146) 118
en het is remise.
Van uit de diagramstelling komen dus
3 zetten in aanmerking n.l. (4146 A)
(16—21B) en (18—22 C).
1A 4146
2. 6—1 18—22
3. 1—34!
Zwart kan nu niet met zijn schijven
spelen, daar 913 of 14 direct remise
Op 22—27 volgt 34—18 en op 22—28 volgt
2419 met remise.
Op 1621 volgt
1. 3425
2. 25—34
3. 2420
913 verplicht
22—27
Zwart
spelen.
kan nu niet met zijn schijven
3.
46—37 D
verhindert wit het
Een der beste zetten
spelen van 3430.)
4. 3448 en door dwangspel is
remise geforceerd.
3.
D 46—19
(ook een speelbare zet).
4. 3443 19—32
5. 43—30 32—19
6. 3035 remise.
We gaan nu weer terug in de A variant
naar den 3 den zet en zien dan, dat zwart
met zijn dam moet spelen.
346—41E F G H
4. 3425 913 verplicht
5. 2420! 41—19 X
6. 25—34! 22—27
7. 34—39 16—21
8. 3943 en verder als tevoren
reeds aangegeven.
5X 13—19
6. 25—34! 41—36
7. 3412 en forceert remise.
3E 4637 of 32
komen op dezelfde als voorgaande varian
ten neer.
3F 46—28
4. 3425 9—13
5. 25—34 28—41
6. 2420 en remise is niet te
keeren.
3G 46—10
4. 2420! 2228 om door
2227 niet in herhaling te komen van
voorgaande varianten.
5. 34—18! 104 verplicht
6. 18—299—13
anders herhaling van zetten.
7. 20—14 4r—15
de sterkste.
8. 2947 28—32
9. 4736 remise.
3H 46—5
4. 24—20 22—28 Y
5. 3418 remise.
4Y 22—27
(zou men weer in herhaling treden).
We zetten wederom den diagram-stand
op en vangen aan met
1B 16—21
2. 6—1 18—22
3. 2419 remise.
Er rest nu nog als aanvangszet
1C 18—22
2. 1—6 41—46
3. 134 en verder als A-va
riant.
In de hoofdvariant A zullen in de onder
varianten nog verschillende andere zetten
mogelijk zijn en gedachtig aan „Het dam
bord is glad", zal het mij interesseeren of
de lezers nog een kansrijke voortzetting
hebben ontdekt.
Ik zag de schoonheid en de zoetheid aller
[dingen,
En sprak: wat zijt gij schoon! Toen
[hoorde mijn gemoed,
Dat zijn wij ook: maar Hij van wien wg
['tal ontvingen,
Is duizendmaal zoo schoon, en duizendmaal
[zoo zoet!
JAN LUYKEN.
-