T in H H n IP B g Q itP* !1? -I0319 g ;^ii 4Sl"Sf SI»!; all a a Het meest gelezen boek. Waar de winden waaien. M S3! '5^ al a 8*1 a M Rondgang door den Dam-doolhof. Voor de Jeugd. 11 t r m m p r m 8n8 0) cn O O o _c O c c cn c. O 0) oö —1 X "s cn O CD b O (D 0) O F <D m ZJ in e o 3 <D b o|| O l|a-aü"2 - "3u .feti 'ö'g d 9 M'N 8 10-2 gs 1 d «fsrs-s* s 55-9®§o:5'2®,fg be 5 lai^SglaSs* ■S aSs® S9 S.W 5 <D SJB N3iaQo -a *-• w po j w-y tAjj 51 +j s 2 l^-gbog U>3 3 3 2 O r^j OIJ« o -3 S 31 - R - S V M a in S M fit <D g 03 °P'S p <D a bo „Het is alsof Jan Ligthart voor heen te gaan in dit boek zijn persoonlijkheid, zijn inzichten nog eens heeft neergelegd. Wie het aandachtig en rustig leest, wordt ge troffen door veel wijsheid en voelt een tin telenden geest van liefde. En wie dan nadenkt over het gelezene, voelt den diepen ondergrond. Veel denken, veel zoeken, veel weten, maar ook veel liefhebben, lijden en worstelen deed dit boek ontstaan. Is het niet het boek van den volgroeiden Ligthart, die in zijn levens groei zijn eigen persoonlijk leven tot één heeft verweven met het denken over opvoeding en onder wijs. Heeft hij in het eind van zijn leven niet de hooge momenten gekend, waarin al zijn liefde voor kind en volk en menschheid; al zijn zoeken en vinden en scheppen; al zijn doorleefde en genoten vreugde naast zijn doorworstelde en doorleden smarten, geestelijke en lichamelijke, tot één levens ervaring en belijdenis zijn geworden: dat wij in stil Godsvertrouwen, en ziende op de eeuwige Liefde in Christus geopenbaard, ons werk moeten doen en elkander liefheb ben met een dienende, begrijpende en vergevende liefde. Rotterdam. P. W. J. S. DE VOORNAAMSTE VRAAG IS: Niet wat ik heb, maar wat ik ben, Niet wat ik geef, maar hoe, Niet wat ik leer, maar wat ik ken, Niet öf ik leef, maar hoe. Het meest gelezen boek is de Bgbel. Het laat alle oplaagcijfers van andere boeken met honderdtallen millioenen achter zich. Een artikel in de „Wereldkroniek" zegt er het volgende van: „In het „Bijbelhuis", de zetel van het Nederlandsch Bijbelgenootschap te Am sterdam, kan men een groote wereldkaart zien, waarop niet minder dan 1039 pu naises geprikt werden in verschillende kleuren. Al deze punaises wijzen landen, landstreken enz. aan in welker taal of dialect de Bijbel of een gedeelte daarvan werd vertaald. Er is niet één boek ter we reld, dat daarbij ook maar in verste verte vergeleken kan worden: 1039 talen. Even zoovele volken, volksstammen, volksdeelen hebben den Bijbel in him eigen taal en kun nen dit gewijde boek dus lezen. Wij hebben hier voor ons liggen een klein boekje, dat in 1904 in Duitsehland verscheen „Gottes Wort in vele talen). Het bevat één en denzelfden tekst uit den Bij bel (Evangelie van Johannes HI: 16) in alle talen en letterteekens, waarin het Britsch en Buitenlandsch Bijbelgenoot schap den Bijbel of gedeelten daarvan liet vertalen. Welnu, 403 malen ziet men tel kens in ander schrift dezen tekst. De vo rige uitgave van het boekje 10 jaar eerder bevatte dezen tekst 320 malen. In tien jaar tijds dus had dit genootschap alleen drie-en-tachtig nieuwe vertalingen bezorgd, welke meestal door zendelingen of knappe taalgeleerden werden vervaar digd. Wij geven nu de cijfers van een tweede tiental jaren, nu van alle vertalingen. Wij nemen die van 1929 tot 1939. In dit decen nium (tijdperk) werden niet minder dan 150 nieuwe vertalingen aan de lange Ijjst toegevoegd en in het jaar 1939 en welk een jaar is dit voor ons wereldje geweest toch nog 18 nieuwe vertalingen." Houdt moed, houdt immer moed: De naam van God is Wonder En Wonder is Zijn weg en Wonder is Zijn wil. Zijn wonderlijke Hand bestuurt orkaan en donder, En donder en orkaan staan op Zijn machtwoord stil. 39) o Hallo, Kees, je moet morgen naar Woudesch komen. Meester Straatsma moet jou noodzakelijk spreken. Er is wat loos, jo. Wat er loos was? Ja, dat wilde hij niet vertellen. Maar hij keek zoo guitig en ge lukkig, dat er iets moois aan de hand moest zijn. 't Is tegenover meester Straatsma niet aardig, om het te vertellen, zei hij. Ik heb ook moeten beloven, mijn mond te hou den. Je mag denken, wat je wilt, en dan kun je het wel eens goed hebben, maar zeggen, ho maar. Ik zwijg. En nu ga ik Lucie ophalen. Dit wilde ik eerst hier zeg gen. Tabée allemaal. Weg was Tonnis, de anderen in onze kerheid latend. Meester Straatsma heeft zeker iemand gevonden, die je helpen wil, dacht Margot, hoopvol. Was dat eens waar! zei Kees. Wat zou ik mijn best doen, om zoo gauw mo gelijk klaar te zijn. Wat Margot dacht, was wè&r. Lucie kwam het te weten, toen zij aan den arm van Tonnis van tante Aaltjes huis naar de Janssteeg wandelde. Meester Straatsma had werkelijk iemand gevonden, die zich voor Kees wilde interesseeren, nadat hem volledige inlichtingen waren gegeven. Ech ter hij wilde het niet alleen doen. Slechts voor de helft. Kees had in elk geval twee jaren hard te werken op de school te Wageningen. Voor één jaar was hij nu klaar, want hg kreeg een toelage, rente loos, die desnoods niet terugbetaald be hoefde te worden, welke toelage voldoen de was, om het schoolgeld, de boeken en zijn levensonderhoud te bekostigen. Maar meester Straatsma zegt, dat Kees toch maar beginnen moet. Voor een jaar is hij dan enderdak en intusschen kan uitgezien worden naar den een of anderen rijkaard, die het tweede jaar helpen wil. Wat fijn voor Kees, zeg. Ben je niet blij? En of. Ik had toch al zoo het land, dat hij voor mij bij Verloop weg moest. Maar nu komt het wel in orde. Kees was natuurlijk in de wolken. En wat zal Margot blij zijn. Ze weten er nog niets van, kind. En ze mogen het vanavond ook niet weten. En je bent thuis geweest! Jawel, maar ik heb niets verteld. Ik mag het niet zeggen van meester Straats ma. Hij vindt het natuurlijk veel te leuk, om het zélf te vertellen. En waarom heb je het dan aan mij verteld? Voor jou heb ik geen geheimen, dat weet je. Had moeder ze voor vader? Neen. En vader niet voor moeder. Zij hebben ons een goed voorbeeld gegeven. Zóó wil ik het ook, Lucie. Ik hoop voor jou nooit geheimen te hebben. Zij drong dichter tegen hem aan. Zullen wij zoo'n goed huwelijk heb ben, als vader en moeder? vroeg zij. Ja, dat zullen we. Als we altijd maar aan hen denken. Dan- zijn we gelukkig, cf we goed ons brood hebben of dat het armoe is. Zóó werkte het huwelijk van Erik en Maria nog na. En zij wist het niet. Dach ten de kinderen er zelf wel goed bij door? Of aanvaardden zij dat gelukkige als een vanzelfsheid? Je Iaat je vanavond niet door Margot uitpompen, hoor, dreigde Tonnis wat la ter. Want die zal natuurlgk haar best wel doen. Waarom heb je het mij meegedeeld? vroeg Lucie, kwasi nijdig blijvende stil staan. Omdat ik je vertrouw, meisje. Juist, dat meende ik ook. Dan moet je ook niet een opmerking maken als je daareven deed. Want dan vertrouw je me niet, afgeloopen. Gelijk heb je. Je bent niet op je mondje gevallen. Harenstede doet jou, geloof ik, geen goed, schertste hg. Och, kwaad ook niet. Het laat me kond. Maar, jongen, ik verlang zoo naar de vlakte. Naar: „waar de winden waaien"? vroeg Tonnis, een uitspraak van Maria en Erik citeerend. Ja, naar de frissche winden. Het is hier zoo muf. Zullen we er ooit komen? We komen er, kind, als God wil. Zoo gauw mogeüjk haal ik je naar Woudesch. We zullen het niet rijk hebben, tenminste, als ik bij Verloop blijf Waar moet je anders in Woudesch? Ja, ik weet nietaarzelde Tonnis. De knecht van den tuinman van „Zonne- oord" wordt wat oud. Hij gaat misschien met pensioen. En dan wilde ik probeeren... Je begrijpt, ik moet den directeur op mijn band hebben. Meester Straatsma wil mis schien ook wel een handje helpenIk weet het niet, hoor. Het is zoo maar een gedachte. De ouwe heeft twaalf gulden in de week en vrij wonen. Dat is te doen, zei Lucie. Dan heb ben we het rijk, jongen! Ja, maarik weet het niet, hoor. Het kan best overgaan. Misschien is er al een ander. Nou, je moet je best maar doen! Dat zou fijn zijn, zeg! Ja, ja, dacht Tonnis. Maar hij dacht ook: had ik maar niets gezegd, want ik heb nog zulke losse gron den. Doch Lucie spon den draad harer ge dachten voort en zag zich al in Woudesch in het aardige huisje van den tuinmans knecht, dat zg wel kende. Maar thuis spraken zij er nog niet over. t'et was haast te mooi, om waar te zijn. En misschien zou moeder een nuchtere op merking maken, die him idylle verstoren zou. Moeder kon, naar Margot altijd zei, „zoo akelig nuchter" zijn. Zeker, omdat zg veel meer levenservaring had. Ook over dat andere werd niet gespro ken, al brandde het vooral Margot op de tong, om Tonnis aan den tand te voelen. In bed trachtte zij werkelijk Lucie over te halen, vermoedend, dat die reeds iets wist. Niet jokken. Je weet er van, zei ze. Hoe wéét je dat? Omdat Tonnis het weet. En die heeft het jou natuurlgk verteld. Jullie hebben toch geen geheimen voor elkaar? - 'tls bij ons net als bij jou en Kees, zei Lucie. Hebben we geleerd van vader en moeder. Natuurlgk. Dus dan wéét je. Vertel op. Ik zeg niets aan Kees morgenochtend. En je hebt geen geheimen voor Kees! lachte Lucie. Och, je bent een naarling. Maar ge lijk heb je. Ik vertel niets, want ik mag het niet doen van Tonnis. Dan niet doen ook. Zullen we mor gen wel van Kees hooren. Het is vast goed nieuws. Dat heb ik wel aan het gezicht van Tonnis gezien. Best mogelijk, meende Lucie droog. Maar je zult toch moeten wachten tot morgen. Den volgenden dag kwam Kees uit Woudesch terug met het groote nieuws, dat hem overweldigde. Hij kon er geen woorden voor vinden. Met meester Straatsma was afgespro ken, dat hij in die week nog naar Wage ningen zou gaan, om met den directeur der school te praten. Het beste was, on middellijk aan den slag te gaan, om zoo weinig mogelijk tijd te verliezen. In Wage ningen moest hij een kosthuis zien te krij gen, want het was geen manier, om eiken avond naar Harenstede te fietsen en den anderen morgen weer terug. Des Zater dags kon hg dan naar Margot komen tot 's Maandagsmorgens. Het was nog een waagstuk, want slechts voor één jaar wou die mijnheer betalen. Maar het begin was er. Er moest nu geprobeerd worden, iemand te vinden, die het tweede studie jaar wilde betalen, desnoods leenen. Als ik tante Aaltje nu eens zoover kon krijgen, peinsde Lucie hardop. Dat was een idee, zei Tonnis. Je hebt haar nu zoo prachtig geholpen en je werk ës 0) bo <D A O ■9 n 0) 0) d Xi - O :e Tp, <D n ;r~5 o) 9 8 V aic s sf I P g a >3 u él 3 IK •tri <D 5 bdO g n3 l 3 <u xfl d <D O) rrt có J2 g OT <D S "rS cd T3 bfi o Ui K-* S cd n-4-> cd t C/3 s -c* 8> O O g IDOV JC O X> 4"> C fl v JP P "n bfl 0) 2 JS* ÏH Cfl d r- C r T H M+J art tl T) is er nog niet afgeloopen, zij kon. best eens over de brug komen. Je vraagt het niet, hoor, Lucie, zei Maria, scherper dan zij eigenlijk wel wilde. Vindt u dat nu zoo erg, om te vra gen, moeder? Het is toch geen bedelen? Kees wil alleen leenen. Desnoods met rente terugbetalen. Als ik het oom Leen vraag, zegt hij onmiddellijk ja, meende Margot, die een potje breken kon bij oom Leen. We hebben het niet over oom Leen. Die zou het onmiddellijk geven. Maar we spraken over tante Aaltje. En ik wil niet, dat haar gevraagd wordt. Ik wil jullie een weigering besparen, dat is het. We'kunnen tante Aaltje er buiten la ten, dacht Tonnis, als oom Leen wél wil. Watblief, Tonnis? Maria keek hem verbaasd aan. En hij voelde onmiddellijk de beteekenis van dien blik en van den toon, waarop de vraag ge daan werd. Neen, dat is toch ook niet goed. Man en vrouw moeten alles van elkaar weten. We hebben elkaar begrepen, Tonnis. Zóó moet het niet. Vader en ik hebben het vroeger ook zoo niet gewild. Jullie moeten weten En Maria vertelde, hoe oom Leen Erik en haar had willen helpen, maar zonder voor kennis van tante Aaltje en hoe zij dat had den geweigerd, omdat het huns inziens niet eerlijk, niet rechtschapen was. Ik ben er zeker van, dat Lucie een weigering zou krijgen, als zij tante zou vra gen. En dat wil ik niet. We zullen hopen, dat er voor het tweede jaar ook iemand gevonden wordt. In den loop van den volgenden dag ver telde Lucie aan tante Aaltje, wat er aan de de hand was. En gaat die nou op de „bonnefooi" naar Wageningen? vroeg deze. Hij wordt toch geholpen, tante! Dat vertel ik toch! Nou ja, voor een jaar. En dan Dan zullen we verder zien, tante. Mis schien is er dan iemand, die verder hel pen wil. Jullie zijn allemaal met elkaar kui kens. Je moeder is de grootste. Het was be ter, dat die Kees zijn handen uit zijn mou wen stak en een stuk brood verdiende. Al dat studeeren beteekent niets. Over een jaar zit hij zonder geld en dan is alles voor niets geweest. Kuikens zijn jullie. Enfin, ik wasch m'n handen in onschuld. Ik heb gewaarschuwd. Dat heb ik je vader ook gedaan. Had hij maar geluisterd. Wat heeft die nou gehad? Een mooi leven in Woudesch, tante, zei Lucie warm. We waren gelukkig met elkaar. Ik hoop, dat ik ook daar kom te wonen. Wat! In Woudesch? Wou je daar ook armoe gaan lijden? Armoe hebben we er nooit geleden. Dat heb ik u toch al meer gezegd? Poeh, grootspraak. Jullie hebben het er rijk gehad, zullen we dan maar zeggen. Dat is het goede woord, tante. We hadden er een rijk leven. Aaltje haalde de schouders op, terwijl zij eens ging verliggen. Zij moest nog steeds het bed houden. Nog ettelijke weken wel. Maar er was dan toch vooruitgang. 'tls, dat je een beste hulp voor mg bent, eerlijk is eerlijk, maar anders had ik je al lang weggejaagd. Want zelden heb ik zoo'n brutaal nest gezien. Het mankeert er nog maar aan, dat je mij niet vraagt, om Kees voor dat tweede jaar te helpen. Maar dan ben je aan het verkeerde kantoor, hoor. Geen gehannes aan mijn ooren. Kees doet beter met te gaan werken. Boeken leveren geen geld op. Lucie prees het wijs beleid van haar moeder, die persé niet wilde hebben, dat tante Aaltje gevraagd werd. Die had het goed gezien. Een weigering op zulk een botte wijze zou vreeselijk zijn geweest. Het was toch wel 'ttoppunt: tante kon best helpen; oom Leen zat er warm in. En die zou het wel doen. Ik geloof niet, dat ik u gevraagd heb, tante, zeide ze, zoo kalm mogelijk. Met het tweede jaar van Kees komt het wel in orde. Daarop vertrouwen we vast. (Wordt vervolgd.) Redacteur: H. M. Slabbekoorn, Oostsingel 60a, Goes. Van dhr C. K. Kaan mochten wij ook verschillende problemen ontvangen voor eerste publicatie. Hiervan bieden wij onder staand probleem aan: Wedstrijdprobleem 5. Auteur: C. K. Kaan, Koudekerke (W.) Eerste publicatie. 12 H 4 6 16 26 86 46 vm. vm. ym, w^'y 16 26 36 46 47 48 49 60 Zwart 10 schijven op 9. 12. 13. 14. 15. 18 21 31 32. 37 Wit 10 schijven op: 23. 24. 25. 29. 33. 41. 42. 43. 46. 48. Wit speelt en wint. Oplossingen in te zenden aan den redac teur vóór 19 Augustus a.s. Oplossing wdestrijdprobleem 3, auteur W. Lente, Middelburg, waarvan de stand was: Zwart 9 schijven op 7. 19. 21. 22. 24. 25 27. 35. 40. Wit 9 schijven op 16. 30. 32. 33. 37. 38. 39. 43. 44. 1. 33—29 24X31 2. 16—11 27X49 of A 3. 11X2 25X43 4. 2X45 49X40 5. 45X27 35—40 6. 27—22—50 wint. 2. A 40X38 3. 11X2 25X43 4. 2X47 27X38 5. 47X29 wint. Een probleem, wat niet lastig te vinden is, alleen, het adertje op den 2den zet, dat, hoe men slaat, altijd goed uitkomt. Men is zoo spoedig geneigd bij het bezien van een zet, waaruit bij meer dan één keuze, het zelfde aantal stukken geslagen kan worden, deze als de niet juiste voortzetting te beschouwen. De aanvangstand is niet mooi, hoewel deze in het spel zeer goed zou kunnen voorkomen. Men kan aannemen, dat zwart het laatst 3440 heeft gespeeld. Men zou nu kunnen vragen hoe komt schijf 30 daar? Welnu plaatst uw schijf van 40 naar 23 en zet op 34 een witte schijf en de witte schijf van 44 terug naar 49. Het spelverloop had dan kunnen gaan als volgt: 3429 wit is zeer beperkt in zijn zetten en offert nu. Zwart slaat 23X34 en wit verlokt zwart nu en speelt 49—44. Zwart gaat er op in, speelt 3440 en de probleemstand is be reikt. Uit het Zeeuwsch Damtournooi. In onze rubriek van 26 Juli namen we op een diagram stelling uit de partij Ander sonLente na den 38sten zet van zwart. Stand: zwart 11 schijven op: 6. 9. 11. 12. 13. 14. 16. 18. 19. 24. 29. Wit: 11 schijven op: 25. 26. 27. 28. 30. 32. 33. 35. 36. 38. 39. Wit speelde nu 3631. In onze rubriek van 2 Aug. hebben we gezien wat het gevolg zou zijn geweest, indien wit 2823 had gespeeld. Thans zullen we den zet 2822 eens nader onder de loupe nemen. Zou zwart ook in deze stelling 2934 gespeeld hebben? Mijn meening is van wel, daar hij ook zijn tijd hard noodig had. We zullen eens aannemen, dat in stand als boven aangegeven, gespeeld zou worden. 1. 28—22 29—34 2. 32—28 34X21 A 3. 26X8 13X2 B 4. 22X4 en wit zou winnen. 3B 18X27 4. 83 en zwart zal ook in deze stelling geen goede voortzetting kunnen vinden. 2A 34X23 3. 33—28 23X21 4. 26X8 13X2 C 5. 22X4 op 24—29 D 6. 431 en dreigt verder met 3142. Zwart staat dan vrijwel verloren. 5D 11—17 mijn inziens de sterkste, wit kan nu ver volgen met 6. 4—13 19X8 7. 30X10 8—13 het sterkst. 8. 2520! indien zwart nu 13—19 zou spelen volgt 9. 10—5 2—8 EF 10. 5X11 6X17 11. 20—14 en wint! Hoe? 9E 19—23 10. 5X11 remise. 9'F 16—21 10. 5X11 6—11 11. 11X7 remise. 4C 18X27 1 2 3 4 5 5. 8—3 13—18 GH 6. 25—20 14X34 7. 3X40 remise. 5G 2429 6. 321 2731 't beste 7. 36X27 29—33 8. 213 remise. 5H 27—32 6. 25—20 14X34 .7. 3X27 remise. Oplossingen. Goede oplossingen ontvangen van pro bleem 3. Joh. Breure, Colijnsplaat, M. v. d. Weele, D. v. d. Kreeke, GoesA. Beukema, Nieuw- dorp; W. Boogaard en J. Strooband, Mid delburg. Oplossing van het raadsel van de vorige week. k a a r t s I p O 0 k a a s 0 Wk.vWk. p 0 r b P HH 0 1 i 0 n Ui r a e m 0 d 0 a k co 1 a t o n 0 O n ws/%, %67Z> H h m iiiiiii nn d r 0 0 k s a a 1 0 r a t inr e k M O e s m n 0 t 0 n p s s 1 a 0 b 0 s t a b e 1 (fl 4^> n t e

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1941 | | pagina 8