JPn
Rondgang door den Dam-doolhoi.
mVa
A'a
B'iiP
AHI
lip
m
pPp
m
f^§P
ïh*
<m Él
Hp*
ill
WL
w
Waar de winden waaien.
Voor de Jeugd.
Wie is mijn naaste?
bb,bbi
Or
me regels toe te passen, te buigen en te
wringen, om ten slotte paedagogische wan
producten te kweeken.
Ik weet niet of het door de vacantie komt
dat me al maar gedichten door het hoofd
spelen, maar ik vind het wel typisch om
aan het beschouwende vers van Perk een
moderne pendant van J. H. van Hattum
toe te voegen. Ev vers, dat zeker ook door
Jan Ligthart, die immers ook zoo met de
officieele paedagogiek kon spotten zou zijn
gewaardeerd. Het spotliedje luidt aldus:
Kruipende ranken willen stoeien;
naar ons bedoelen,
eigengereid,
heeft ze langs stutten omhóóg geleid;
geen sterveling kan ons gewrocht bekoren,
zoo ridicuul zijn deze rhizophoren
Klimmende planten willen rijzen:
wij, eigenwijzen
hebben geknot,
de drift-naar-het-Hooge door bitt'r spot;
de kruiper zóu klimmen, de klimmer zóu
kruipen,
de vochtplant verdrogen, de cactus ver
zuipen,
alles in 'thofke is kwijnend en ziek,
trots al onze kennis van Paedagogiek!
De volgende maal zullen we dit reeksje
van Ligtharts boek besluiten met nog een
en ander te vertellen over zgn religieuse
beschouwingen.
Rotterdam. P. W. J. S.
Wij lezen in „De Graafschapper":
Van Prof. de Vrijer is het bekend, dat
hij eens, toen hij nog predikant in Amster
dam was, twee vrijkaarten toegestuurd
kreeg van het circus Sarrasani, dat toen
zijn geweldige tenten had opgeslagen in de
hoofdstad. De directie had zeker gehoord
van het vele mooie werk, dat dominé en
mevr. de Vrijer daar onder armen en be-
hoeftigen van de oude binnenstad verricht
ten en had zeker gedacht, dat zoo'n predi
kant wel eens een aardigen uitgangsavond
hebben mocht. Nu is een dominé niet direct
een circuslooper van professie. Tegen cir
cussen en circusleven zijn wel principieele
bezwaren in te brengen. Maar wat deed Ds
de Vrijer? Hij schreef een hartelijk be
dankje voor de vrijkaarten en vroeg of hij
bij wijze van tegenprestatie eens voor het
personeel zou mogen preeken.
Dat voorstel sloeg in bij de directie.. Zij
verzamelde op een goeden morgen haar
gansche corps van medewerkers en arbei
ders, een paar honderd man, en midden in
die groote circustent werd daar toen het
Evangelie verkondigd aan menschen, die
misschien in geen jaren of nog nooit in een
kerk geweest waren.
Als de dominé nu eens gedacht had:
Brr, een circus! daar moet ik mij verre van
houden,* dat past niet bij mijn ambt en
christelijke levenshouding! Dan was er
niets gebeurd en het circus had er even
goed om gedraaid, zooals het nu ook deed.
Maar nu dacht de dominé verder. Hij bleef
niet met zijn gedachten, staan bij al dat
wereldsch vermaak met zijn eigen zonden
en ongerechtigheden en de onchristelijke
sfeer, die daar vaak heerscht, maar hij
dacht aan de menschen, die in die sfeer en
in dat millieu moesten leven, óók menschen
die een ziel hadden, waarvoor zoo bitter
weinig gezorgd werd in de sleur van het
voortdurend verreizen en vertrekken. Hij
had den naaste lief, den naaste uit het cir
cus Sarrasani, aan wie hij het hoogste wil
de brengen, wat menschen elkander geven
kunnen, het Evangelie van Gods liefde en
genade.
Ik zou allen willen oproepen om in die
genen, met wie wij dan zoo hemelsbreed
verschillen van inzicht en overtuiging en
levenshouding en geloof toch allereerst den
mènsch te zien, den naaste, dien God ons
op den weg plaatst om Zijn gebod aan hem
te vervullen, n.L hem lief te hebben. Dat
hoeft toch in geen enkel opzicht te betee-
kenen, dat ik van eigen overtuiging zou af
stappen en zou overhellen tot een andere
meening.
Jezus heeft geen goed woord gesproken
over het verderfelijke systeem van belas
ting-verordening, zooals dat in Zijn dagen
door de Romeinsche overheid aan de tolle
naars werd toegestaan, maar Hij heeft met
tollenaars en zondaars gegeten en gedron
ken en gesproken en hen geroepen tot be
keering.
38) —o—
Hoor nog eens even, je bent er nu en
ik heb dat goed gevonden, we kunnen
nogal met elkaar opschieten, maar dat be-
teekent niet, dat ik geloop wil hebben van
je moeder en Margot en Magnolia, me
lieve stumperd, wat een onmogelijke na
men toch! Ik lig wel in bed, maar ik zie
er hoor wel, wat er gebeurt.
Zij zullen niet vaak komen, zei Lucie,
want ze hebben wel iets anders te doen.
"t Zou voor u ook niet goed zijn, vervolg
de zij met een effen gelaat. U moet rust
hebben. Als u mij beu bent, zegt u het
maar gerust, dan ben ik zoo verdwenen.
Een antwoord wachtte zij niet af. Ze
verdween naar de keuken, Aaltje wel iet
wat verwonderd achterlatend: werd zij nu
voor den mal gehouden of hoe was het
Maar ze zou wel uit haar doppen kijken
oef, wat deed die wond in de zij pijn!
lam toch, dat zij daar hulpeloos en mach
teloos neerlag.
Het ging goed. Dag aan dag verscheen
Lucie. Knapte den boel prachtig en keurig
op. Zorgde voor het eten. Was de opge
wektheid zelve.
Waar heb je dat allemaal geleerd?
vroeg Aaltje, toch verbaasd.
Mijn moeder weet ook wel iets van
huishouding af, zei Lucie kort. En de
mensehen in Woudesch zijn nu niet zoo
achterlijk.
Ze hebben hun mond ook wel, meen
de Aaltje bits.
Vanzelf, tante, dat kan wel eens noo-
dig zijn.
Lucie bleef onverstoorbaar. Zij vertelde
des avonds veel aan Maria, die dan den
grootsten schik had.
Maak het niet te bont, Lucie, zeide
ze dan. 'tls je tante.
Tante moet zoo aangepakt worden,
moeder. Ik heh haar in de gaten. Ze is
toch niet zoo kwaad. Maar ik zou niet
graag willen, dat ze mijn moeder was!
Bij gelegenheid vertel ik het haar eens
van Margot en Kees en van Tonnis en
mij, als u het goed vindt tenminste. Je
weet altijd niet, waarover je praten moet.
Zeg het gerust. Maar reken er op,
dat je heel wat zult moeten hooren.
Dat lag voor de hand.
Bennen jullie nou stapel! zei tante,
toen Lucie het meedeelde. Ik dacht: ze
zitten nu in Harenstede en slaan daar wel
eenen flinken jongen man met een positie
aan den haak. Al zeg ik het in je gezicht,
wat eigenlijk niet goed is: onaardig zien
jullie er niet uit.
Zoo hebben Tonnis en Kees er ook
over gedacht, denk ik, lachte Lucie. O,
tante, je weet niet half, wat aardige jon
gens het zijn!
Je bent beter met een aardige boter
ham, mopperde Aaltje. Dat wordt natuur
lijk armoe lijden, net als je vader en moe
der. Je moeder zit nu met de gevolgen.
We hebben nog geen halven dag ar
moe geleden, zei Lucie.
Och, met jullie valt toch niet te pra
ten. Jullie zijn allemaal met hetzelfde sop
overgoten.
Lucie lachte weer maar.
Wat ben je toch voor een heks?
vroeg Aaltje bij zulk een gelegenheid eens.
'tis net, of je me stapel voor den gek
houdt.
Maar, tante, daar denk ik geen oogen-
blik aan. 'tls me alleen een raadsel, dat
u zoo kunt mopperen altijd. U hebt alles,
wat u begeeren kunt. U beklaagt ons, dat
we het arm hebben, waar niets van wahr
i3. En u is ontevreden, terwijl u het zoo
goed hebt. Zelfs dit ongeluk is nog zoo
buitengewoon goed afgeloopen. U mag
wel heel, heel dankbaar zijn, zou ik zeggen.
En ik zou zeggen, dat je niet zoo
vrijpostig zijn moet. Er wordt tegenwoor
dig veel geklaagd over de jeugd, maar ik
kan het me begrijpen. Wat een toon, wat
een toon. In m ij n tijd
Wat er in den tijd van tante Aaltje zooal
te koop was, hoorde Lucie niet, want er
werd juist gebeld en voorloopig kwam zij
toen niet in de slaapkamer. Zij had alleen
veel schik.
En Leen niet minder. Hij was in zijn
schik, dat Lucie zulk een goede hulp was.
En hij was ook in zijn schik over het on
miskenbare feit, dat zij met Aaltje kon
omspringen en dat deze met den dag meer
waardeerend over haar nichtje spreken
ging. Tegenover hem tenminste. Maar Leen
Jansveld beging de onvoorzichtigheid, om
zijn tijd niet af te wachten. Want toen
Aaltje weer eens iets zeide in het voordeel
van Lucie, merkte hij op:
Ja, we hebben een beste aan haar.
Je kunt het niet beter verlangen. We moe
ten toch eens praten over haar loon. We
kunnen toch niet
Heeft Maria je soms opgestookt?
vroeg zij bits.
Mensch, ik heb met haar geen woord
er over gepraat!
O, dat zal ook maar dienen. Ze wil
er natuurlijk voordeel uit slaan, maar dat
zal tegenvallen.
Wou je Lucie dan niets geven? vroeg
hij. Dat zou toch
Zullen we later wel eens zien. Ze
krijgt geen cent meer dan er gewoonlijk
betaald wordt. Als familielid moest ze
eigenlijk minder hebben.
Familielid, smaalde hij, Aaltje na
bootsend.
Familielid, zeker. Die mag toch zeker
wel eens iets voor ons over hebben?
Nu brak Leen radicaal de klomp!
Het beste is, dat ik er het zwijgen
toe doe, zeide hij.
Ja, dat is zeker het beste. Ik meen 't
goed met Maria en de meisjes. Vroeger met
Erik ook. Je hebt me niet willen begrijpen.
En zij ook niet. Als ze naar mij geluisterd
hadden, waren ze er veel beter af. Maar
ze zijn zoo eigenwijs, als ze groot en oud
zijn. Nou gaan die twee meisjes met die
jongens, die halve vondelingen, op stap.
Geen cent in de wereld, 'tls toch krank
zinnig. Komt natuurlijk niks van terecht.
En dan zouden wij zeker voor ze moeten
zorgen! Dank je wel.
Ik geloof niet, dat zij daarnaar vra
gen of gevraagd hebben, zei Leen met 't
meest effen gelaat ter wereld.
Och jij, jij verdedigt ze altijd, zei
Aaltje knorrig, ziende, dat zij het spel ver
loor, wat zij niet wilde erkennen.
Laan zweeg. Hij zag in, dat hij te vroeg
gesproken had en misschien meer bedor
ven dan goed gemaakt.
In de eerstvolgende dagen was er stof
tot gesprek te over. Er kwamen
woelige dagen in het land. De schrik
sloeg den menschen om het hart.
En Lucie moest haar tante de kranten
voorlezen. Ze was brandend nieuwsgierig.
XIV. Het daagt voor de Jongens.
De revolutiepoging mislukte finaal. Met
groote letters stond het in de courant, die
Lucie aan tante Aaltje voorlas. De soldaten
keerden weer naar hun haardsteden terug.
Dus verscheen ook Tonnis weer, blij, dat
alles zoo goed was afgeloopen, dat er geen
bloed was gevloeid en dat het land rustig
zijn kon.
Kees was nu definitief zonder werk.
Het bezwaarde hem bovenmate, maar Maria
sprak hem moed en troost in.
Je doet natuurlijk je best, om wat te
krijgen. Kijk goed uit. En voor de rest, je
staat niet op straat, wij zullen zooveel mo
gelijk voor je zorgen.
Dat kan ik nou net zoo slecht verdra
gen, meende Kees. Dat genadebrood eten!
Wil je je mond wel eens houden, kwa
jongen, grapte Maria. Jullie hebben ons al
tijd geholpen. Voor een veel te gering loon,
we wisten het wel, jullie hebben voor ons
allen je best gedaan. We konden niet meer
GOD IS ONS EEN TOEVLUCHT.
Gód is ons een Toeverlaat,
Krachtig wordt Zijn hulp bevonden.
Daarom vreezen wij geen kwaad,
Ook niet in de bangste stonden.
Zou de wereld ondergaan,
God blijft ons te'r zijde staan.
Levend uit den overvloed
Van den Heer der legerscharen,
Staan wij, door Zijn hand behoed,
Sterk in stormen en gevaren.
Want Hij zegent rijk en mild,
Hij is onze Zon en Schild.
(Rlumhardt.)
geven, dat weet je. En nu zou ik je aan
je lot overlaten? Geen sprake van, jong-
mensch. Hier is je thuis. Met Gezine heb
ik het in orde gemaakt. Je kunt daar gaan
slapen. Het kost ons geen cent. Die Ge
zine is een beste. En haar man ook.
Maria praatte er natuurlijk niet over,
wat zij voor Gezine had beteekend, zij en
Erik ook. Dat was een vanzelfsheid. Maar
Gezine vergat het niet. En haar man was
ook volledig op de hoogte, waarom hg on
middellijk toestemde in het verzoek, om
Kees te slapen te leggen, omdat hij met
Margot verloofd was en het niet welvoe-
gelijk was, dat Kees daar sliep.
Ja, Gezine was getrouwd. En gelukkig
getrouwd. Er was slechts één schaduw:
met thuis wilde het maar niet in orde ko
men. Zij had het advies van Maria opge
volgd en op een kaart haar trouwplan
nen meegedeeld, doch die kaart was in
gesloten enveloppe teruggekomen, spre
kend voor Gezine een duidelijke taal; haar
vader wilde nog steeds niet met haar te
maken hebben. Het was pijnlijk voor haar.
Maar zij zag het als een gevolg van haar
zondige daad. En die moet een mensch
dragen. Hoeveel zegeningen had zij trou
wens niet ondervonden! Het was daarop,
dat Maria haar wees, toen zij haar spijt
uitklaagde, dat vader zoo halsstarrig bleef.
Eiken avond toog Kees naar Gezine;
om in haar aardige nette woning den nacht
door te brengen. Zonder ontbijt liet zij
hem des morgens niet vertrekken, al sput
terde hg eerst nóg zoo tegen. En dan ging
hij naar Maria, meestal Margot niet meer
vindend, daar zij naar haar atelier was
gegaan, waar zij tijdig zijn moest. Hij
hielp Maria, als er werk voor hem was.
Maar het leven beviel hem zoo uiteraard
niet. Hij keek ,alle advertenties na, of er
ook iets voor hem bij was, als het niet in
een tuinderij was dan iets anders, maar de
betrekkingen tangen niet voor hem klaar.
Enkele malen had hij zijn neus ook al ge-
stooten wanneer hij bij een kweeker in
formeerde.
Zoo gaat het niet langer, moeder, zei
bij na eenige weken. Dat houd ik niet vol.
Voor lanterfanten ben ik niet in de wieg
gelegd.
Maria zag het ook. Het ging niet. Hij
verloor zijn levenslust. Wel snuffelde hij
in zijn boeken, elk oogenblik. Wel bracht
hij uren door in de openbare leeszaal,
waar hij alle mogelijke boeken vroeg, die
met zijn werk verband hielden en waaruit
hij veel opstak, maar de zekerheid, dat hg
geen werk had, geen cent verdiende,
werkte déprimeerend op hem. En Margot
noch Maria konden hem uit die stemming
opwekken.
Ik ga naar Woudesch en vraag Ver
loop, of ik Tonnis helpen mag. Al verdien
ik dan geen cent, ik werk toch, zeide hij,
ten einde raad. Ik kan immers eiken avond
naar hier komen op mijn oud karretje?
Maria vond het ook de beste oplossing
en er werd afgesproken, dat Tonnis dien
avond in den arm genomen zou worden,
om met Verloop over het geval te spreken.
Hij kon bij den baas een potje breken.
Maar Tonnis behoefde niet op te tre
den. Want hij kwam dien avond, vroeger
dan gewoonlijk, hg was driemaal per
week bij Lucie, (die hij ook wel eens af
haalde bij tante Aaltje, waar hij waarlijk
binnenkomen mocht, om een praatje te ma
ken), opgewekt in Harenstede aan.
Redacteur: EL M. Slabbekoorn,
Oostsingel 60a, Goes.
Wedstrijdprobleem 4.
Auteur: C. Blankenaar.
1 2 3 4 5
16
26
86
46
ëè%y
16
35
86
46
50
47 48 49
StandZwart 1 schijf op 6 en 1 dam op 1
Wit: twee dammen op 49 en 50.
Wit speelt en wint.
Oplossingen te zenden aan het adres van
den redacteur vóór 12 Augustus.
Oplossing wedstrijdprobleem 2,
auteur J. Kaat.
Stand: Zwart 12 sch. op (813) 15, 17,
(19—22).
Wit 12 sch. op 24, (30—33), (37—43).
1. 33—28
2. 31—27
3. 27X18
4. 38—33
5. 43—38
22X35
20X29
35X24
of 13X22
29X36
13X22
of 35X24
36X27
6. 37—31
7. 32X5 en wint.
Voor een beginnend problemist is dit een
goed geslaagd probleem. De beginstand is
zeer goed en het slot aardig. Als de auteur
op deze manier voortgaat, zullen we nog
best werk van hem te zien krijgen.
Oplossingen.
Goede oplossingen van probleem 2 ont
vangen van J. J. Strooband en W. Boo
gaard, Middelburg, M. J. v. d. Weele en D.
v. d. Kreeke, GoesA. W. Beukema, Nieuw-
dorp.
Correspondentie.
Dhr E. te A. Speel eens enkele oplossin
gen na van problemen. Zwart heeft steeds
verplichtingen.
Uit het Zeeuwsche Damtournooi.
Reeds nu komen we terug op de laatst
gespeelde partij tusschen de heeren Lente
en Anderson, welke we in onze vorige ru
briek publiceerden.
Na de 38e zet van zwart ontstond de
volgende stand:
Zwart 11 schijven op: 6, 9, 11, 12, 13, 14,
16, 18, 19, 24, 29.
Wit 11 schijven op: 25, 26, 27, 28, 30,
32, 33, 35, 36, 38, 39.
In dezen stand speelde wit 3631 maar
had remise kunnen forceeren door:
1. 28—23 19X37
2. 30X17 11X31
3. 33X24!
De stand is nu als diagram:
Anderson.
1
8
6
16
26
36
46
vZffi/.
vm.
16
26
35
4r
47
- 48 49
Lente.
50
We zullen de zetten die zwart kan doen
nu eens bezien: A. 3741 of 42 is niet mo
gelijk.
B(l) 18—22 36X18
Het beste yoor zwart zoo vlug mogelijk
dam halen.
237—41
3. 3933 verhindert zwart dam te
halen zoowel op 46 als op 47. Indien hij op
47 dam zou halen, volgt 3329 en op 46
dam halen, volgt
18—13 9X18
33—28 46X30
35X 24 en de stand, die nu ontstaat, is
voor zwart verloren of is er nog remise mo
gelijk. Wie toont dit aan?
Stand zwart 4 schijven op: 6, 14, 16, 18.
Wit 4 schijven op: 24, 25, 26, 38.
De eenige zet die zwart dus'kan doen is:
36—11
4. 33—29 11—17
5. 2420 4147
de eenigste zet, vrijwel gedwongen, als
zwart geen nadeel wil krijgen.
6. 38—33 8—13
enz. het beste, en remise is voor wit ge
makkelijk te bereiken.
Een andere zet vanuit de diagram-stel
ling is:
C (1) 18—23
2. 36X27 37—41
op een andere zet volgt 3832 van wit of
24—19.
3. 38—32
op 4147 volgt 2419 (remise)op 4146
volgt 2419 (remise); op 913 volgt:
4. 2420 dam halen op 46 is remise
derhalve 1419
en wit maakt royaal remise.
Een nadere zet van uit de diagramstel
ling:
D (1.) 8—13
2. 36X27 37—41
het beste
3. 3933 zwart kan wederom geen
dam halen.
6—11 x
4. 2621 zwart kan nu op 46 nog,
geen dam halen of wit maakt remise.
14—19
5. 33—29 ...X...
6. ...X24 en remise is voor wit ze
ker.
Op de 3e zet kan zwart ook spelen
3x 14—19
4. 3329 en remise zal niet te kee-
ren zijn.
Vanuit de diagramstelling resten nu nog
twee aanvangszetten E 1621 en F 611.
E 116—21
2. 36X16 37—41
3. 39—33 en wit heeft een gunstige
stelling over.
F 16—11
2. 36X27 3741
anders volgt 3832.
3. 39—33 11—17
4. 33—28 9—13
5. 38—33 14—19
6. 25—20 ...X...
7. ...X... 4146 of?
8. 26—21 en remise is door wit be
reikt.
In de variant F is ook mogelijk:
16—11
2. 36X27 37—41
3. 25—20 14X25
4. 35—30 25X21
5. 26X6
Er ontstaat nu een eindspel van 4 tegen
2. Wie geeft de winst aan?
Aan de Nichtjes een Neefjes!
Nu de meeste scholen vacantie hebben
en verschillende van jullie op reis zijn of
gaan, zullen wij wat de briefwisseling be
treft, voorloopig ook maar vacantie hou
den.
Voor hen, die thuisblijven, geef ik iedere
week een raadsel, waarvan de oplossing
de daaropvolgende Zaterdag wordt ge
plaatst.
Met September hopen we dan weer met
de briefwisseling te beginnen.