Hl lil lilP0 112 3 4 115 6 7 8 19|20|§§|21|22 |23 24 25 26|27|üf|28 30 31 32 Willi en de vier neefjes Zaterdag 2 Augustus 1941 Voor den Zondag In de lente des levens oi m w <5 cu o n - O OT - 8KPMP?»Ba<B JO 3 P E 5t!rwMrl1' *P r O E ji <i> o'^t-'OCÖ" S S' rt 5° s. m ^SJf^MOOOg B tr P S g bog g Ie- £- B Pt, Y i oroi oiicrq..o O) Ik hoop, dat jullie allen een heel pret tige vacantie zult hebben en we elkaar in goede gezondheid weer per brief zullen ont moeten. Maar eerst zal ik de ingekomen briefjes nog beantwoorden. a Oostkapelle. „Merel". Ik merk wel, dat jij de vacantie met ongeduld hebt tegemoet gezien. En werk je nu heel den dag in den tuin? Zijn de boonen van jou stukje grond voor Moeder? Schattig, die kuikentjes. Groeien ze al flink? „Colpor- teurtje". En is de tocht nog doorgegaan? Het was een heel eind hoor en het is maar te hopen, dat jullie niet te veel wind had den, want dan valt het nog niet mee. Het zal overigens wel gezellig zijn geweest, met zoo'n heele club. St Laurens. „Vaders oudste". Die bessenplukkerij is nog zoo kwaad niet. Mag je je buikje meteen rond eten? Ja, je kunt voorloopig beter eerst de kleine raadsels oplossen, als je er dan wat aan gewend bent, kun je het groote gaan probeeren. Doe je de groeten aan je zusje? Vrouwenpolder. „Bloemenmeisje" Fijn hoor, dat je weer heelemaal beter bent en ik kan begrijpen dat je geniet nu je ook weer mag zwemmen. Je hebt er met de warme dagen nog mooi van kunnen profi teered Het is te hopen dat het weer in de vacantie weer wat beter wordt, hoewel we toch wel erg naar regen verlangden. Roosendaal. „Weidebloempje". Jij boft, dat je zoo dicht bij de wei woont en er niet eerst een eind voor behoeft te loo- pen. Na het hooien zullen er niet veel bloe men overgebleven zijn. Heb je daar ook aan mee mogen helpen? Veel plezier hoor in de vacantie. „Viooltje". Na de vacantie moet je me maar eens vertellen hoeveel versjes je er al in hebt gekregen. Moeten Vader en Moeder er mee beginnen? Gefeli citeerd met de overgang hoor. Het zal wel gezellig zijn als jullie dan met z'n drietjes naar school kunnen. Heeft Hanny er al yin in? W emeldinge. „Irene". Ik merk wel dat jullie het er heel gezellig hebt. En zoo'n fietstocht er tusschendoor is ook echt leuk. En nu belooft de vacantie ook alweer pret tig te worden. Met al die nieuwe foto's zal het album wel gauw vol worden. Het kwam geloof ik juist goed van pas. Allen hartelijk gegroet van TANTE DOLT TE. Hier volgt dan het eerste vacantieraadsel. ui m i2 181 Van links naar rechts. 1 vind je in den atlas. 5 geestverschijning. 9 gebruikt een hengelaar. 10 opstopper. 11 vette vloeistoffen. 12 een deel van een schip. 13 plaats op de Veluwe. 14 dient voor briefsluiting. 15 niet doen. 16 koningszetel. 18 een rij. 21 pracht. 24 dier. 25 gymnastiekwerktuig. 26 muzieknoot. 28 vruchten. 29 verlengstuk onder een brief. 30 groente. 31 vrucht. 32 lijst. 33 familielid. Van boven naar beneden. 1 dik touw. 2 graag gezien in den dierentuin. 3 deel van het wiel 4 kweeken. 5 doet iemand die pas leert lezen. 6 niet onder. 7 aan het hoofd. 8 een knappe bol. 11 lofzang. 13 in het luchtruim. 15 fototoestel. 18 komt door rust. 19 om vloeistoffen te bevatten. 20 zitplaats. 21 plaat. 22 deel van kippenhok. 23 haaksteek. 27 groente. 29 hoofddeksel. 12) „0!" Hansje weet niet wat dat is, borduren. Maar hij vindt het wel erg jammer, dat Wil li ze moet borduren en dat hij er nu niet een van krijgt. „Kijk". Willi neemt een kleurig stengetje zijde uit het vakje. „Hiermee moet ik er allemaal letters mee opmaken, dan wordt het een mooie tekst". Vol bewondering kijkt Hansje van de kaarten naar Willi. Een tekstdie moeten de broertjes wel eens leeren voor school eneen tekst hoort bij den Bijbel, dat weet Hansje ook wek En kan Willi nu zoomaar van zoo'n kaart met gaatjes en die draden een tekst maken? Nee, dat gelooft hij niet. Een voor een laat Willi de kaarten door haar handen glijden. En dan ineens. O, wat is alles dan pret tig. Ze weet zoo'n mooi plannetje. Ja, dat zal ze doen. Dan heeft ze tóch een cadeautje. Even weifelt ze nog. Oom zal het toch wel mooi vinden? Maar dan schiet haar te binnen, wat Mammie wel eens tegen haar gezegd heeft. „Iets wat je zelf maakt, heb ik nog veel liever dan wat je zoomaar koopt". Ja, nu weet Willi het heel zeker; ze zal voor Oom een tekst maken voor zijn ver jaardag. Ze zal de doos dadelijk mee naar beneden nemen en dan vragen of tante haar wil helpen. Thuis helpt Mammie haar altijd. „Kom mee, Hansje". De kaarten gaan weer in de doos en het deksel er op. De koffer blijft wijd open naast het bed staan en de klompjes zijn vergeten. Willi denkt er alleen nog maar aan, dat ze nu toch een cadeautje heeft op Oom's verjaardag. „Tante, kan dit voor Oom?" Tante weet zoo gauw niet wat Willi be doelt als ze de doos met de kaarten en de strengetjes zijde voor zich op de tafel ziet staan. „Zoo'n tekst", zegt Willi, en spreidt ze allemaal op tafel uit. „Ik wou er een maken voor Oom's ver jaardag". „O, bedoel je dat. Nu, dat vind ik nog eens leuk", zegt Tante verrast en WilS hoort dadelijk aan haar stem, dat Tante er echt blij om is. Hansje zit met zijn knietjes op een stoel en hangt half over de tafeL Hij kan het maar niet begrijpen, dat dit de teksten zijn die de jongens wel eens uit den Bijbel moeten leeren. Maar wélke tekst zal ze nu nemen. Er zijn er zooveel. God is Liefde. Ik ben met U. Ken Hem in al uwe wegen. De Heer is mijn Herder. Komt allen tot Mij. „Zou Oom deze mooi vinden?" Willi houdt de tekst in haar hand waar op staat: „De Heer is mijn Herder". „Ja, dat denk ik wel", zegt Tante en dan zoeken ze samen de kleuren uit. De hoofdletters moeten natuurlijk een andere kleur hebben dan de kleine letters. En er zijn zooveel kleurtjes. Rood, blauw, geel, groen, roze, paars. Toch weet Willi al gauw welke ze wil hebben. Roze en blauw, dat vindt ze het mooist. Gelukkig vindt Tante die kleuren ook mooi. Wat is Willi blij, dat ze nu zooiets moois voor Oom heeft. Maar voor ze er aan begint, moet ze het toch eerst even aan de jongens laten zien. En dan begint ze er dadelijk aan te wer ken, het kan mooi nog een poosje voor dat Oom thuis komt. Tante moet voor haar beginnen, want dat is zoo moeilijk, maar dan kan ze zelf verder en de eerste blauwe hoofdletter D is juist klaar als Tante zegt: „Nu zou ik maar opruimen, Willi, want Oom zal zoo wel thuiskomen". „Dat is jammer, het ging net zoo fijn". Maar Willi doet het toch maar gauw. Stel je voor dat Oom binnenkwam en zag wat ze aan het doen was. Gauw. De kaarten gaan weer netjes in de doos. De strengetjes zij in de vakjes en dan brengt ze alles weer naar boven. Maar als Willi boven komt? O, dan staat de koffer nog wijd open en ernaastde klompjes. Willi vindt ze ineens weer mooi. Nee, het zijn toch geen nare klompjes. Zou ze ze wel in de koffer doen? Nee hoor, ze kan ze nog best eens een keertje aantrekken. Oom's verjaardag. „Willi!" Hansje zegt het zóó zachtjes, dat Willi er niet eens wakker van wordt. „Willi!" probeert hij dan nog eens een klein beetje harder. En als Willi dan nóg haar oogen niet open dóet, dan zal hij wel eens een beetje helpen. Heel voorzichtig schuift hij met zijn wijs vinger haar rechterooglid omhoog. Ja, kijk, hij kan haar oog al zien en tóch is Willi nog niet wakker. Maar ze wordt het wel. Ze draait zich een eindje om en dan duwt ze ineens Hansje's hand weg. „Willi!" Ja, kijk! nu wordt ze echt wakker. „Willi! Vader is jarig, kom er uit!" „Ja, ik kom!" Wlli gooit het dek van zich af. Heeft ze zich nu toch verslapen? Maar nee, dat is toch niet waar. Hansje is ook nog niet aangekleed en aan de andere kant van den zolder hoort ze de jongens zachtjes praten en lachen. Op haar bloote voeen sluipt Willi er naar toe. Gelukkig, de jongens zijn nog maar net uit bed. Dan kan zy ook nog wel op tijd klaar komen. Toch moet Willi, vóór ze zich gaat aan- kleeden, nog even in den koffer kijken. Daar ligt het pakje. Keurig een oranjevloeipapier er omheen en een dun wit touwtje. Een cadeautje van haar alléén, en zélf gemaaktAls Oom er nu maar blij mee is. Want o, wat was het een werk eer al de letters klaar waren en wat was het moei lijk om de kaart niet te kreuken of te scheuren. Maar het cadeautje van de jongens is óók mooi. Een kop en schotel en een bordje. Klaas mag de kop geven. Dat hebben ze gisteren al afgesproken. Jaap het bordje en Her te schotel. Voor Hansje heeft Tante een pakje siga ren gekocht, die mag hij geven. Nu hebben ze allemaal wat. De pakjes van de jongens liggen beneden in de linnenkast. Ook allemaal in een oranje papier. Klaas is het eerst Maar, maar vandaag wacht hij op de anderen, dan zullen ze tege lijk naar beneden gaan. Gelukkig hoeft hij niet zoo heel lang te wachten, want natuurlijk hebben ze alle maal vlug voortgemaakt. (D ■- S Et - fi o 5 I 3. '2 B a ouj® O <S B B p- e B.- s+i CD 2. B B B e-S- Ègsse- B O 3 52. o M CO X H- CD 2 *r 8 g - B m oag i5S.cS ■U>2 a ar ra n 2 Cf a m toi° ,3 2 «+.P S- m a ri- P op 'ÏS 2L ST Si O rf- - gf o, N <J pi'- a- cd'B'k.. aa2a^ CD r i»o CD r-> H CD (D 2 B TBa¥bOBCofl®?SSJjg? p 2 I 3 R 2 B Ortj M CD CD ry K 7 g N Bf h°g S"—m C. o fisljco 2. '3 V B pi 1 S-.aS p- S «O o S' <i oq W w 5 g. g p® 2. Sa"* 8 ?v II pi pp??! O. a Zichzelven niet wreken, den vij anden goed doen. Rom. 12:19—21. Het is wel een moeilijk woord, dat uit Rom. 12, dat ons verbiedt ons zelf te wre ken over ons aangedaan onrecht en dat ons gebiedt onzen vijanden goed te doen. De neiging is begrijpelijk om, bij het eer ste hooren, die eisehen naast ons neer te leggen omdat ze eenvoudig niet te vervul len zijn en het onmogelijke geëischt wordt. Dat nu die neiging opkomt moge begrij pelijk zijn, dat ze verkeerd en zondig is, moet ook duidelijk zijn voor ieder, die zegt den Heere te vreezen en voor Gods Woord te beven. Dat woord in Rom. 12 is toch weer niet een woord van den mensch Paulus, een ide- alistischen dweper, die de heerlijkheid van het leven niet kon kennen en wiens woord we dus niet ernstig zouden behoeven te nemen; het is een Woord Gods. En omdat het een woord Gods is, moe ten we het, hoe onbegrijpelijk het ook moge schijnen, aanvaarden. We zouden dat moe ten doen, ook al werd het- niet verder ge motiveerd. Maar als de Heere dat woord richt tot hen, die Hij, Zijn „beminden" noemt, ligt daarin ook een mótiveering. „Wreekt uzelven niet, beminden". God doet niet als een tyran, die zonder meer onderwerping vraagt. Hij gaat als het ware met ons spreken, om aan te too- nen, dat deze eisch wel waarlijk gerecht vaardigd is. Hij doet als een Vader met zijn volwassen kinderen, die hij overtuigen wil, dat wat hij vraagt, metterdaad rede lijk is en goed. Als God verbiedt, dat we onszelf wre ken, voegt Hij er bij, dat daarin niet ligt opgesloten, dat het onrecht ongewroken zal blijven. Hij Zelf zal het wreken. Hem komt de wraak toe, Hij zal het vergelden. Op dat punt, dat het onrecht niet gewroken moet worden, kunnen we gerust rijn. En voor zoover ons begeeren naar wraak in over eenstemming is met Gods recht en al leen voor zoover is het goed zal dat be geeren vervuld worden. En vraagt de Heere, dat we onzen vij anden zullen goed doen, zoo zegt de Heere ook, dat het toch niet ongerijmd is, wan neer Hij dien eisch stelt van die Hij „Zijn beminden" noemt, en ook Zijn geliefde kinderen rijn. ONZE VADER. Onze Vader in den hemel, O zoo ver en tóch nabij, Uit dien hoog verheven hemel Vader, neigt G' Uw oor tot mij. Uit Uw hemel hoort en ziet Gij 't Schepsel dat hier in het stof Ligt gebogen, klanken zoekend Om te staam'len Uwen lof. Van Uw hemel gaat Uw liefde Naar dat worst'lend schepsel uit, En Gij hoort en riet rijn bede Eer ze staam'lend wordt geuit. Drupkens van Uw eigen liefde, Vonkskens van Uw eigen licht, Doet Gij dalen op het schepsel Dat voor U gebogen ligt. Onze Vader in den hemel, O zoo ver, tóch zoo nabij, Tot U stijgt mijn stille bede: Vader, neig Uw oor tot mij. NELLY VAN KOL. Mag Ik zoo zegt de Heere mag Ik, als Vader, niet vragen van Mijn kinderen, dat ze Mijn navolgers zijn? (Ef. 5:1); dat ze Mijn beeld dragen? In die aanspraak „beminden" zegt God: wat heb Ik met u gedaan? Waart gij niet Mijn vijanden? Heb Ik u nu als vijanden behandeld? Of heb Ik u welgedaan? Heb Ik zelfs niet Mijn eigen lieven Zoon voor u overgegeven? Mag Ik dan niet vragen, dat gij, die Mijn Mnderen werden, Mij na volgt en dat ook gij uw vijanden zult goed doen? Als de Heere zóó dien eisch ons voor legt en we denken dan aan onze afkeerig- heid, dan moeten we beschaamd staan, wanneer wij meenden dien eisch zonder meer te kunnen afwijzen. Dan verstaan we ook, dat wjj Gods lief de niet kunnen aanvaarden en genieten, wanneer we dezen eisch zouden blijven af wijzen. Moeilijk blijven deze eisehen, maar ze rijn wel gemotiveerd. En daarom moeten we niet zoeken, of we nog argumenten zou den kunnen vinden om ons daaraan te ont trekken, maar moeten we biddend zoeken, om door Gods Geest vernieuwd te worden, opdat we Hem volgen en in ons leven Zijn beeld vertoonen. K. H. (Vervolg.) Het is curieus, dat Jan Ligthart in z'n interessante boek zoo'n buitengewoon mooie tegenstelling heeft weten te geven. Hij is een man, die zijn leven lang gezocht heeft naar harmonie en die leed onder de tegenstellingen in het leven. Het stands verschil weet hij hier tot een ideale oplos sing te brengen. Niet door de standen te ontkennen, nog minder door een alles ge lijkmakende nivelleering, maar door elkan der begrijpen en waardeeren. Ook het ver schil tusschen de sexen weet hij als gege venheid te waardeeren en hij schildert ook onder de jongelui de gunstige werking op elkaar. Vooral de verhouding tusschen de twee ouders der kinderen en Hun tenden sen bg de opvoeding, die typisch mannelijk en vrouwelijk zijn, stelt hij boeiend tegen over elkaar en hij laat ons duidelijk zien, dat geen van beiden gemist kan worden. Het denkende krachtige van den man, het gevoelige intuitieve van. de vrouw. Toch voelt men een voorliefde voor de vrouwe lijke invloed in de opvoeding bij Ligthart. Dat is geen verbazend wonder voor iemand, die in rijn jeugdherinneringen zoo verba zend teeder over de hartepaedagogiek van rijn moeder wist te schrijven. Tijdens de lectuur van het boek werd ik steeds ge dachtig aan een bekend sonnet van Jac. Perk, dat ik hier eens over wil schrijvan, ofschoon men het wel zal kennen. WILG EN POPEL. Meen niet, dat ééne deugd voor allen past! De popel streeft omhoog met trotseb ver achten Der aarde, en 't harte popelt haar van smachten Naar 't blauw des hemels, waar de vrede wast; De treurwilg nijgt èn loot èn loover-last Die 't water zoeken met een hoopval trach ten: En lijdzaam op de blijde stonde wachten, Dat rij door golfjes worden overplast: Men moet den popel, die zich buigt, ver achten, Die treurwilg, die de wolken zoekt, misdoet, Want elk moet, wat hem past te doen, be trachten: Wie, wat rijn aard beveelt, verricht is goed: De duif rij zacht, maar de arend toon' zjjn krachten, En gal zij bitter, maar de honig zoet. Wanneer de ouders toch eens de wijs heid van dit gedicht wilden bedenken, hoe zouden ze er van terugkomen hun kinderen, die niet leeren kunnen, met alle geweld te laten leeren en ook hoe zouden ze ophou den met op ieder individu dezelfde unifor-

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1941 | | pagina 7