1
s
5
s?
GQ
c
O
3
"55
b
3|s
s
a
to
to
to
to
HI
III
N
O
N
Ull-a^l
laf! a*§
°^§S^I23
3
11
II
3'5 a
3**
.9.8
I s
c I s
sISBl-3
2 S 3
3sS
»5£g
n a c
a o co c
pi. «*8^51^*
Waar de winden waaien.
Rondgang door den Dam-doolhoi.
...x...
...x...
...x...
...x...
...x...
...x...
...x...
...x...
Voor de Jeugd.
<3
l<
■-
<-
O
5
"O
c
CJi
O
O
c
-C
50
r)
o>
c
to
0
X
ra
fn
c
to
0)
y—
ca
Hl
cn
r
O
r
cr
o
X
iL
3
0>
u
to
T3>—
Z
LU
O
h
55
55
*-»
9j
b)
-C
O
B
s*
"5
MH
3
5ÏT®5~S"
ObdS g M.!<
O "g
•2 0 50 3
OT g S D.Ü t3
*~1 N O M <1)
"*«4->.£c5bfl.cJ2
O d fl 1) fl 11) o
-M a n t- a> N
m W
M|-S
-H 1)-H P
o öjD cd
t, -
3 -s
w
-m «"'C-g
'■3 M .2 -g
a3
c S
<L <D C
ÖJD +->
a
si"
a
(J) T* 53
a
J S
2
2I sl
a .1
2 ai
D
C <u 0)
fe-0
a
O
■5
a Jj
rtM g.
O
a?
G is
S -a TJ
J-4 «-•
d so a
a®
J3 .jj
a e-4
cj a a a
•on a.J
it
sag
o
so
S^d
I c
so a '3
a xi
rt £3
80 <D
ft:^? 2
2£ S
^2 d>
o c2
CM S
a u1
D
m rQ
,Q
34
3
m
W»ta
o'C
a N a
as'«
C o
w u UJ
T^c
&s|
soja aa
Sua?
tujS1 bo
*S _M
.3 -3 03 O
3 CÖ +J
§£.2^-2
^J H 0
<1) c E>
•a s
V7T
O)
co <u
T3 <D
cd q3
o
s j
«W
^-> CD
<u a;
^3 ^3
ST
w
-2
35.2
d|
3!
a taV
2 n
fl P
0) M
02
w 12 +->
S *2
r£ Cd
o.2Pg
T2 2
s a s S a
a S a
a o g
ggaS^S
a> - v
Sti s s
®s8o
a sa10 c.ï S
a 35 o
«'i
3a iï cü N S
a a
2 I
a
a
3©a
a a 05
5 *a
2
02 O
m
3.9
<D
•"2^
0)
V A
a
a)
4->
(V
ts
:s> bo a
H rf fl) fl 4J
O (L> ^TJ
ad) «w
^nwo
o N 2
34 <J +J
d
n a (t "ti
•g a 2
q <w .35
o bo^ B
a a 5 2 o
8 £^2-S
®-e a a 2
2 g §S
Id -2 öfi'O S
.ËP a 2
S3|
o.S N
a-S
<D
a-o
fl
M (1)
0) 43
S-a
d N
sga
3a Q
a m *2
'C -2
'"'Q^
n .Saa
§5
CuD
a
cd g
cd S
«+>2
CU^Ö -+-* c
a g 2 s
js a©
©aa g.S
A— ?3a
S»32
.3 sts
•o o w
o "O -5
2S sog
©3^ U
g^
ÜP ft -r
a
3 4->
N 02
CQ
CD
C
(D P4 :P
Tl O P
c -:
c cd
Cd :r—.
2
nf
O
fl c O 'O
cd H) m
d ca 3a d
3a a
0 2 m
2 ©H
3a o
a a a O
•O T3 bo X>
CO
rX
•043
- .SB,>*
A.w
33
p
g .A
2 2
3 a 53
a q
S bD D w
V bp 0)
n
^3 C
SS iy J (0
«J K w
°S Z J£
<5 I
O
O ratf) -?
Il^'ai"
i©|!ii
a S 9>
la^g-a-Sgi
ofS| f
M rH I S I "3 i
02 Cd rQ rC3 cd ft J
o:el,a¥,I,s»«oc
(D *ÏH *3 -A -««-J 02/12
II •|g!-a-§lfS'§
a0Iê°|f|3ö,s
©3*3 o*3 a
'd^ll^ggaja^^^^gê1
H fi 3) EoQ a -o d Ti
dering, die op verweekelijking en eindelijk
op weerstandloosheid uitloopt. En daar
door gaat menigeen te gronde, kwijnt weg
aan innerlijke slapheid."
„Zou je dan willen, dat we onze kinderen
in de slachterijen brachten en in de opera
tiezalen, dat we Herman gedwongen hadden
een kip den nek om te draaien, wat het kind
zelfs nooit heeft kunnen aanzien."
„Nu, nu, dat nu juist niet, maar wel
Hier bleef de spreker steken.
„Nu, wat dan wel?"
„Ja, dat kan ik zoo ineens niet zeggen."
„Maar, man, herinner je je nog dat tref
fende geval, toen het kind vier jaar was?
Hij speelde met zijn schopje in den tuin en
was zoo vroolijk aan 't graven. Toen wierp
hij ineens zijn schopje neer en holde naar
me toe: „Maatje, ik wil niet meer graven:
ik doe den grond pijn, als ik er in steek."
Wie had daarover met het kind ooit een
woord gesproken Niemand. Het kwam
plotseling in hem op. Zijn eigen teer hartje
had het hem gezegd. Zulke kinderen lijden.
Ze móéten lijden. Maar zgn zij het niet,
die de wereld een heel klein beetje vooruit
helpen? Zeker, ze zullen geen vliegmachi
nes uitvinden, maar ze voeren toch de
menschheid omhoog. Ach, ik weet nog zoo
goed van dien kleinen vruchtenkoopman.
De jongen-had ons eenmaal bedrogen, ten
minste niet betrouwbaar bediend. Toen hij
weer met zijn wagen kwam, zei ik Wille
mien, dat ik nooit meer iets van hem heb
ben moest. Willemien stuurde den jongen
met die boodschap weg. De jongen ging
heen met iets heel treurigs in zijn gezicht.
Herman stond juist voor het raam en zag
het. 't Kind was pas vijf jaar. En toen zei
hij met iets onweerstaanbaar dringends
in zijn lief stemmetje: „O maatje, koop
u toch wat van hem". „Maar hij heeft
me den vorigen keer bedrogen," zei ik.
„Och maatje, toe, hij is zoo arm". Wat had
ik moeten doen, om het kind te harden?
Ik kon en ik mocht zijn smeeken niet weer
staan, ik zou dat teer hartje gebroken heb
ben. En ik liet door Willemien den jongen
terugroepen en deed een flinken inkoop
onder uitdrukkelijk beding, dat hij me
voortaan volkomen eerlijk moest behande
len. Toen was Herman gerust en zoo innig
dankbaar. En wie zal zeggen, of hij, door
zijn teer medegevoel, den kleinen koopman
niet zedelijk heeft gered?"
Men ziet het. Ligthart stelt de kwestie,
die zoo uiterst moeilijk is, hier wel scherp.
Terecht merkt hij op, dat alle vragen moei
lijk zijn, wanneer ze bepaalde gevallen be
treffen. 'tls gemakkelijk genoeg, zoo in het
algemeen te zeggen, dat we het kinder
gemoed krachtiger moeten maken tegen de
aanvallen van 't leven. Maar nu staan we
voor een bepaald feit en dan rijst de
vraag: „Wat moeten we nu doen, nu op
dit oogenblik". Zeer juist is wat Jan Ligt
hart dan opmerkt. Zwijgen, zegt hij, is
vaak het beste, omdat sommige dingen
vanzelf vergroeien. Zoo groef het kind een
paar dagen later met het grootste genoe
gen een kuil. Hij was 'theele geval ver
geten. Maar er kunnen ook gevallen zich
voordoen, dat de paedagogen wel móéten
spreken of handelen.
Het gesprek tusschen de ouders eindigt
in het boek aldus: De vader zegt: „Ik
erken, dat de zaak moeilijker is, dan ze
zich laat aanzien. Maar er móét toch een
middel gevonden worden, om dergelijke
naturen te helpen".
„Er móét..." herhaalde Mevrouw zuch
tend. Noch zij, noch haar echtgenoot ver
moedde, dat tijdens htm gesprek zulk een
middel onbedoeld toegepast werd.
Hierover D.V. een volgende maal verdei*.
Rotterdam. P. W. J. S.
Als d'armen zwerver, moe van
[d'avonddreven,
Een bete broods, een koele dronk volstaan,
Een handvol stroo in schuur of stal
[gegeven,
Als weelde prijzende, oprijst, kalm, voldaan,
Schrijd 'k moedig voort. Naar oost of
[west? Om 't even!
Wie Christus volgt kan zingend
[verder gaan!
Helène Swarth.
37) —o—
Ik zou mij wel redden, zeide Leen.
Desnoods bij Maria. Ik kan hier slapen
en
Ik ga niet naar een ziekenhuis. Hier
kan ik ook genezen, merkte Aaltje op.
Het behoeft ook niet, hakte de dokter
den knoop door. Maar u zult hulp moeten
hebben in uw huishouding en enkele malen
per dag moet de wijkverpleegster te won
den komen verbinden. U moet op enkele
maanden plat liggen rekenen.
Zoo was het dan besloten. Maar Aaltje
vertoonde al haar kuren, toen Leen voor
zichtig informeerde, hoe het moest. Ook
toen was Maria er bij. Ze zeide heel wei
nig; redderde het huis wat op en scharrel
de in de keuken, meteen opvolgend de be
velen, die de dokter had gegeven.
Hoe het moet? Hoe het moet? Wat?
Ik lig hier.
Dat was een waarheid als een koe. Maria
glimlachte er vroolijk om, al liet zij dat
niet merken. Wat was die Aal toch een
wonderlijk type. Je kon ze nooit doorgron
den.
Ja, natuurlijk lig je daar, zeide Leen.
Daarom moet ik weten, wat je wilt. We
moeten hulp hebben. Zal ik zien een meisje
cf vrouw te krijgen, die
Ik wil geen vreemd volk over den
vloer, zei Aaltje. Denk je, dat ik mijn
boeltje op straat wil hebben?
Maria verliet het vertrek: man en vrouw
moesten het gevalletje maar uitmaken.
Zij had wel een voorstel, maar zou er niet
uit zichzelf mee komen.
Zij hoorde in de keuken de gedempte
stemmen van Leen en Aaltje, die het met
elkaar niet eens konden worden.
Wat was Erik dan toch anders, dacht
zij. Wij waren het altijd eens.
En tegelijk dacht Leen:
Wat zou Maria anders zijn! We wa
ren het direct met elkaar eens!
Even later verscheen hij in de keuken,
ontstemd.
Ik kan geen garen met haar spin
nen. Hulp moet er zijn, dat ziet ieder.
Maar ze wil niemand hebben. Hoe moet
dat nou?
Ja, dat is lastig, vond ook Maria.
Aaltje zal toch verstandiger moeten zijn.
Kun jij niet eens met haar praten?
vroeg hij, er onmiddellijk op laten vol
gend:
Jij kunt natuurlijk niet, maar zou
Lucieof is dat te veel gevergd? Ik
wil er wel voor betalen, want jij moet
haar dan missen. Maar Lucie
Ik denk niet aan geld, Leen. Dat
beteekent immers niets, als wij elkaar
kunnen helpen? Ik wil je graag helpen.
Ik heb ook aan Lucie gedacht. We heb
ben er vanmorgen samen al even over
gepraat. Als Aaltje naar het ziekenhuis
had gemoeten, had je toeh ook hulp moe
ten hebben. Wij vinden er wel wat op.
Lucie kan ik, als het moet, missen voor
eenigen tijd. Maar je begrijpt wel, laten
we het nu precies zeggen, zooals het is,
Aaltje moet het beslist goed vinden. Ik
geloof, dat ik duidelijk genoeg ben.
Ja zeide Leen. Ik ga er over praten.
Maria volgde hem nu. En Leen vertelde
haar voorslag aan Aaltje.
Wat is je bedoeling daarmee? vroeg
Aaltje, vorschend.
Ik heb er alleen de bedoeling mee,
om jullie te helpen. Ik geloof, dat wij zoo
iets* als familie van elkaar zijn Leen
keek verbaasd op; hij had Maria nog
nooit zoo scherp hooren spreken; haar
oogen keken boos; blijkbaar was zij
danig geraakt en hij kon het begrijpen
en dan dienen wij elkaar te helpen.
Een vreemde zou ik onder deze omstan
digheden nog helpen. Maar als je er niet
van gediend bent, het is mij goed. Ik kan
het maar aanbieden.
Ik dacht, dat je er een bijbedoeling
mee had, zei Aaltje, voor haar doen waar
lijk timide.
De zet van Maria is raak geweest,
dacht Leen, met eenig leedvermaak.
Je kunt er nog wel eens over den
ken, vond Maria. Ik moet nu naar huis,
want mijn werk wacht. Leen kan, indien
hij wil, vanmiddag wel bij mij komen eten.
En dan kan Lucie hier wat soep brengen.
Och, dat is nog veel ingewikkelder,
meende Aaitje, een meening, die door Ma
ria volkomen gedeeld werd. Lucie moet
dan maar hier komen. We kunnen nog het
best met elkaar opschieten.
Dat is dan afgesproken, zei Maria
eenvoudig. Ik ga naar huis. Over een
uurtje is ze wel hier. En dan kunnen we
verder zien.
Leen bracht haar tot bij de deur.
Het is heel vriendelijk van je, zei hij.
Dit is een prachtoplossing. Aaltje denkt er
zoo ook wel over, hoor. Maar je weet, hoe
ze is. En dat is nu nog een graadje erger,
dat snap je. Lucie zal wat met haar te stel
len hebben. Ik hoop, dat het gaan zal.
Het komt wel in orde. Lucie vindt het
wel. En mocht het niet gaan, dan kunnen
we altijd nog zien. Je behoeft me niet te
bedanken. Ik doe alleen, wat mijn plicht is.
Maar Aaltje zou het niet doen, dacht
Leen bitter, toen hij weer naar binnen
ging.
Maria liep door Harenstede. Het was
de elfde November. Overal hingen bulle
tins. Zij hoorde de menschen praten. En
toen werd zij toch nieuwsgierig. Om spoe
dig op de hoogte te zijn.
De wapenstilstand was gesloten. Einde
lijk dan toch een einde aan dien vreese-
lijken oorlog. Want ieder begreep: op de
zen stilstand zou de vrede komen. God
dank, het moorden is uit, dacht zij. En
toen gingen haar gedachten uit naar de
jongens. Dit beteekende, dat Tonnis vrij
van dienst kwam en naar Woudesch kon
gaan. En Kees kwam zonder werk. Hij
had nog niets gevonden, al deed hij zijn
best. Nu, verhongeren zou de jongen niet.
Hij kwam bij haar in huis. 't Viel wel niet
gemakkelijk, nu Margot en hijdat
had zij toen niet geweten, maar zij kon
dien jongen toch niet op straat laten zit
tenMisschien kon zij eens met Gezine
praten, die volgende week trouwen ging.
Als Kees daar nu slapen kon, dan was er
al heel wat gewonnenHé, wat was
dat?!
Een nieuw bulletin. De menschen ver
drongen zich er om. Zij hoorde al het een
en ander mompelen.
Wat had ze veel te vertellen thuis! Maar
toen kwam het zakelijke van den dag.
Ja, het ging aardig goed met tante.
Een wonder was het dat het zoo was mee
gevallen. En nu moest Lucie er heen, eiken
dag. Voor de huishouding zorgen en tante
gezelschap houden. Het kon wel eenige
maanden duren.
Dien morgen hadden ze er al over ge
sproken. Dus overviel het meegedeelde
Lucie niet. Maar haar lust was niet groot.
Maria zag het wel, ze wist het ook, ze
kon het begrijpen.
Je moet niet met tegenzin gaan,
Lucie. Tante is in moeilijkheden en zij
dient geholpen te worden. Een prettig ka
rakter heeft zij niet. Zij is moeilijk te vol
doen. Maar bijt je tanden op elkaar en
blijft vriendelijk. Als wij in moeilijkheden
zitten, willen we ook geholpen worden.
Ja, maar toen hielp tante ons ook
niet, merkte Lucie op. Hoeveel aardiger
zou het geweest zijn, als zij ons hartelijk
ontvangen had!
Ach ja, m,aar tante Aaltje is nu een
maal tante Aaltje. En oom Leen
Is een beste vent, vulde Lucie lachend
aan. Hij is net als vader was.
Niet geheel, dacht Maria. Maar ze
zeide die meening niet hardop.
Lucie ging. Ook zij las de bulletins en
hoorde de menschen praten, druk gesticu-
leerend, alsof zij eens eventjes de wereld
politiek gingen beredderen.
Nu kwam Tonnis vrij. En dan naar
Woudesch! Hij ging heel wat meer ver
dienen. De baas had nogal wat met hem
op. Hij wilde hard zijn best doen en dan
later zelf beginnen. Het was een heel plan.
Maar vader had het toch ook gedaan. Zij
zou hem wel flink helpen. Zooals moeder
vader had geholpen. Als ze een droog
stuk brood hadden, zou ze al tevreden
zijn. Jammer van Kees. Maar dót kon Ton-
KERKSLAPERS.
Het is tweede Paaschdag. De gemeente
vergadert in de kerk.
De prediker spreekt met bezieling.
Helaas, kort voor het eindigen van zijn
preek, wordt hij door een neusbloeding
overvallen, en moet hij den kansel verlaten.
Een collega, mede in de kerk aanwezig,
neemt onmiddellijk zijn plaats in.
Een reeds langen tijd in rustige sluime
ring verzonken kerkganger heeft echter
van het geheele incident niets bemerkt.
Maar nu wordt hij wakker, ziet naar den
preekstoel, wrijft zich de oogen uit, en is
zonderling verbaasd, een anderen predi
kant op den kansel te zien.
Hij stoot zijn buurman aan, en vraagt
met de oogen, wat dat beteekent.
Die buurman is een guit, houdt zich
heelemaal niet verwonderd, en zegt: „Wat
wil je toch?"
„Nu", is het fluister-antwoord, „hoe komt
Dszoo opeens op den preekstoel?"
„Wel, die zou hier immers preeken!"
„En Dsdan?"
„Maar die was er toeh gisteren, op
eersten Paaschdag
De kerkslaper gaat ontsteld uit de bank,
en prevelt: „Verschrikkelijk, verschrikke
lijk!, wat zal mijn vrouw wel zeggen, dat
ik een nacht-over in de kerk ben blijven
slapen!"
nis toch niet helpen. Hij had er zich zelfs
sievig tegen verzet. De baas wilde het,
afgeloopen
Ze stond voor de deur van oom Leen
vóór ze er erg in had.
Nu moet u maar zeggen, wat ik te
doen heb, tante, want ik ben hier als een
kat in een vreemd pakhuis, zeide ze, na te
hebben geïnformeerd, hoe tante 't maakte.
Best ,zei die, naar omstandigheden
natuurlijk. Het is nog goed afgeloopen.
't Had heel wat erger gekund, dat is
waar. Maar nu ben je overgeleverd aan
zoo'n dokter en die slaat er natuurlijk een
slaatje uit. Hij zal me wel aan het lijntje
houden, maar dan ben ik er ook nog. Ik
heb geen zin, een melkkoetje te worden.
Hij kan toch niet zoggen, dat u beter
bent, als het niet waar is, zei Lucie, in
wendig pretlachend.
Och, kind, wat weet jij nu van de
wereld en de menschen af. Je bent daar
in de wildernis opgegroeid. Dat was dom
van je vader en je moeder. Die hadden
nooit naar Woudesch moeten gaan. Maar
ja, dat is nu eenmaal zoo. Wat je moet
doen? Wat je thuis doet, natuurlijk.
Dat zal dan het beste zijn, zei Lucie.
Ze amuseerde zich kostelijk om het ge
wauwel van tante Aaltje, maar liet niets
merken. Woudesch een wildernis, goeie
raorgeEn dom van vader en moeder,
daar heen te gaan! Was zij er maar!
Samen met Tonnis. Al was het morgen
aan den dag. De groeten, tante. Maar
wees nu niet al te vervelend, want ik ben
een jong, vroolijk ding. En ik ben eigen
lijk verloofd, ziet u. Ik zal niet zoo ver
velend zijn tegen Tonnis, als u tegen
oom Leen, ho maar! Enfin, erg ziek was
tante niet. Lieve help, wat een geklets
ineens, over dingen, die haar niets aan
gingen! Ziezoo, dat had ze weer gehad.
En nu aan het werk. Maar zoo weinig
mogelijk vragen.
Jezus, niet mijn eigen kracht,
Niet het werk, door mij volbracht,
Niet het offer, dat ik breng,
Niet de tranen, die ik pleng,
Schoon ik gansche nachten ween,
Kunnen redden, Gij alleen!
Zie, ik breng voor mijn behoud,
U geen wierook, myrrhe of goud,
Moede kom ik, arm en naakt,
Tot den God, die zalig maakt.
Die den arme kleedt en voedt,
Die den zondaar leven doet.
Redacteur: H. M. Slabbekoorn,
Oostsingel 60a, Goes.
Ditmaal geven we een probleem van den
heer Lente uit Middelburg. Van dezen pro
blemist mochten we een aantal problemen
ontvangen voor eerste publicatie in ons
blad.
Wij zijn den heer Lente hier dankbaar
voor en hopen, dat zijn voorbeeld door
meerderen zal worden gevolgd.
Wedstrijdprobleem 3.
Auteur: W. Lente, Middelburg,
lste publicatie.
Zwart: 9 schijven op 7. 19. 21. 22. 24.
25. 27. 35. 40.
Wit: 9 schijven op 16. 30. 32. 33. 37. 38.
39. 43. 44.
1 2 3 4 5
Wit speelt en wint. Inzendingen vóór
5 Augustus aan 't adres van den Redac
teur.
Oplossing wedstrijd probleem no. 1.
Auteur: C. K. Kaan, Koudekerke.
Zwart: 9 schijven op 6. 7. 8. 13. 17. 18.
19. 23. 25.
Wit: 9 schijven op 27. 28. 30. 31. 32.
33. 38. 39. 40.
1. 30—24
2. 28X19
3 27—21
4. 33X11
5. 40—35
19X30
13X24
17X28
6X17
17—21 of 22
6. 3832 en wint.
Voor beginners een leerzaam probleem.
De aanvangstand doet denken aan een
partijstand.
Er wordt nu aangenomen, dat wit door
3530 zwart heeft bewogen 2025 te
spelen. Men kan nu nagaan hoe riskant
het is achter één of meer schijven te
ioopen.
Goede oplossingen ontvangen van:
A. W. Beukema, Nieuwdorp.
Joh. Breure, Colijnsplaat.
M. J. v. d. Weele en D. v. d. Kreeke,
beiden te Goes.
W. Boogaard en J. Strooband, beiden te
Middelburg.
Het Zeeuwsch Damtournooi.
Dit tournooi behoort tot het verleden.
Dhr Anderson heeft beslag gelegd op de
eerste plaats, door van den heer Lente
te winnen.
Hier volgt de partij:
Wit: W. Lente.
1. 32—28
Zwart: L. Anderson.
20—24
Lente speelt den laatsten tijd bij voor
keur deze opening. Zwart speelt 20-24
tegen, wat als goede voortzetting wordt
beschouwd. De meest gebruikelijke is
daarentegen 1823.
2. 3430
3. 30—25
4. 40—34
1420
10—14
24—30
Zwart geeft hier niet de gelegenheid aan
zijn tegenstander 3430 te spelen.
5. ...X...
6. ...X34
7. ...X...
17—22
...X22
8. 37—32
9. 41—37
10. 31—27
11. ...X27
18—23
6—11
...X-
15—20
Hierbij maakt zwart een begin om wit's
rechtervleugel te verzwakken.
12. 33—28
13. 39—33
14. 4439
20—24
5—10
10—15
Liever had ik voor wit 4641 gespeeld.
15.
5045
14—20
16.
...X20
17.
46—41
4—9
18.
41—36
12—18
19.
37—31
7—12
20.
45—40
20—25
21.
40—35
1—6
22.
34—30
Door
deze afruil heeft
wit zijn positie
op den
rechtervleugel verbeterd.
23.
15—20
24.
4944
20—25
25.
44—39
26.
12—17
27.
30—25
8—12
28.
43—39
2—8
29.
31—26
9—14
30.
47—41
23—29
31.
26—21
Wit offert hier een schijf op, zwart geeft
echter direct terug. Daar hij 1823 niet
kan spelen vanwege 3539 enz.
32. 41—37
33. ...X...
34. 37—31
35. ...X31
36. 31—26
37. 4843
38. 43—39
2934
18—23
12—18
8—12
3—9
23—29!
Hier ontwijkt zwart remise, wanneer hij
1217 zou gespeeld hebben, daar dan wit
zou laten volgen 2721.
De stand is nu als 'tdiagram:
1 2 3 4 5
47 48 49 50
Het spel ging als volgt verder in tijd
nood voor beiden:
39. 36—31 2934
40. 26—21 ...X...
41. ...X... 18—23
42. 49—43 13—18
43. 43—38 9—13
44. 31—26 11—17
Wit's vlag was gevallen, en de partij
verloren, maar zijn 45ste zet binnen den
tijd had ook geen uitkomst gebracht.
De resten van wit in tijdnood zijn zwak
gespeeld.
Na den 38sten zet staat zwart beter,
maar een remise was mogelijk voor wit
te bereiken.
Deze stand (diagram) is de moeite wel
waard, te onderzoeken. Wij komen er nog
op terug.
Beste Nichtjes en Neefjes!
Het woord dat nu zeker wel in de eerste
plaats bij de jeugd in de lucht hangt is
het woord „vacantie" en waar ik zooveel
jeugdbrieven krijg, heeft dat woord me al
heel wat keeren in de ooren geklonken.
Nu, we zullen net als andere jaren, ook