Rondgang dooi den Dam-dooitaot.
in
m
in
D
E
-a m
w
3 3
t c"-4l
"ssf-sg
w d w-S'^fd-
s^ils!
rt
Ü2 rQ
i;i
I 3*I<S3
P ci1® Sr*-® fto^
Invloed van het
ouderlijk huis.
Waar de winden waaien.
Een Christen.
m». ym ym VM
wzwtwzrM
Reislectuur.
Voorde Jeugd.
2
5
6
5 -9
3
c
§>5-®"" bc2 a"3®
o mï S S a
c I'S-S sgffl
^•S 2 2
r! *c- C N
3 -S .5 +J O
3 <J a ftat) o
fc.S m
O bai
N
=4-1
<U
O
-*-> ru
2
3
m 00 1-1
»c <D +J c3
TJ 0> O,'—
gS o 2
A 10
a cm-"
2 2 .q .5
•U L UU
-wJ <U .»-«
-M J_> <L>
-2 g <u a
K -O N -a g
ra
a> *- t,
a> a> bo
2 a
3 X
a s
- a
O tl
gSiJu'oS
kf'73 .2 g 2
*-■ -3Ï O <H p„3
c o t o
S -2 o-S
a c .E c
gcii:
g
- !5 c c
c
T3 fc +j T5
•t:
D
T3T
_fC
c
(tf
rs
o>
"EL
o
o
CÖ N
-*-> g
rj O
<D O
10 S
M C1® m
o :»io <y
ja Xi co bo
o 55
C O
<u
_C0 c>
Ho^
a) a,
SO^
fe2.gf-g
s y '-0
'■c 2 u,
J-g ^«■2
S-^3 /S
CirHO
Sao®
3 bo bo
"3 MrH
X 02
g g
+J 3 Q)
?H
<1) <D
cö O
S >M
S>
bJO JH
O
bi
IC
c"bl
3 <D
3 !|-1
+-> bo c
a o> o :a?
T) x! ja x
ioW
t-n B
rH <H
:a? oj.
"H X! "O
- 3 '5
S n
a) T3 a)
©*H (J)
N
x> jg (b
bop -X2
co .5
Cö N 3
P ®J o
1-M73®S
C cd
<D
N
S-i i—a
C. 0J Cö
r-a S 'O
CD O <D CÖ C CI)
N O büO
3
T3
03
C
O
•M
0) 0)
Q
- - c
o _C OB
- c a
3
2 O C
D) 5
3 C
r-" '-P in
3 g t
<0 5
2 3
■-M t- J3
5 Ulèl
.E ro O
3 W o. •- 3 c
rj ra q. ro <o
18 S 3 N "S
■a J3 o -J N
a? SSuS
2 3 E -2
5 TJ A o .E
AC j5
<1) r- (D fC <1>
N *D .- XJ .- fD "O
5 ya^JaSs-W
s^-s ctifa-°>§
4-> QJ CM rt
_0 r5^ 52 rn T3 cö tlJO <D
12 g U -o bo-_n jj
g a) Asj bo to
Q g 3-S^O-S P j? g
ïïaicuP .®3PO
3 73 X! 3
a a rl o
3 <12 3
+J -4-i rO f£
zelf of voor anderen?" „Voor U!"
„Neen, geen sprake van 't gaat mij niet
aan, het is jouw vuil, niet het mijne". De
jongen begint zich overdreven in te zeepen
en zegt: „Zoo doen de generaals van het
heilsleger". Dat is zijn wraak. Zijn ikheid
heeft dat noodig om te kunnen toegeven,
maar het zou verkeerd zijn, hem den terug
tocht moeilijker te maken, evengoed als het
verkeerd zou zijn, als de moeder of het
meisje gezegd had: „Zoo nu js het goed,
nu hebben we weer een lieven jongen".
Dat zou om zoo te zeggen de oorlogsverkla
ring van den eerst volgenden strijd zijn
geweest, omdat het kind de machtspositie
van de volwassenen, die in zulk een uit
drukking voor den dag komt, onmogelijk
kan laten passeeren.
Er is een bezwaar tegen de houding van
moeder in te brengen. Haar beweering,
dat het haar niet aangaat of de jongen
vuil in bed kruipt of niet is waarschijn
lijk niet in overeenstemming met de waar
heid. Zij zou* ook zonder deze overdrijving
haar doel wel bereikt hebben en ze zal
moeten probeeren, als deze fout eens later
slechte gevolgen heeft, die weer goed te
maken, door nog meer zichzelf op den
achtergrond te houden." Tot zoover Kün-
kel. Hij voegt "hier nog een en ander aan
toe, waaruit ik slechts dit citeer: „Men
moet ook niet bang zijn voor de eenzaam-
hoM van het kind en niet bede'en om zijn
vriendschap. Men blijve zakelijk, oefene
vriendschappelijke critiek, legge den feite
lijken toestand bloot, naar binnen en naar
buiten door woorden bij grootere kinderen,
door eenvoudige daden bij kleinere, zoodat
het duidelijk wordt hoe zinneloos en be
lachelijk deze strijd om de macht eigenlijk
is. Men spare het kind niet en late het zgn
eigen terugtocht in de zakelijke verhouding
zelf vinden".
Men ziet het. Dit is voornamelijk ver
helderen van het inzicht, den toestand
bloot leggen en in geen geval zelf achter
het stuur gaan zitten van het wagentje,
dat het kind in de soep heeft gereden. De
eigen terugtocht zal 't, als de ruitenwis-
scher zijn dienst goed heeft gedaan, zelf
moeten vinden.
In het bovenbeschreven geval gold het
een betrekkelijk jong kind, die echter zeven
jaar oud zijnde, toch wel voor duidelijke
zakelijke redeneering al op zekere hoogte,
mits in kinderlijken stijl gehouden, vatbaar
mag worden geacht. Veel meer geldt dit
natuurlijk van den jongen mensch. Men zal
dan echter bij het leiden van de jeugd nog
veel meer tact noodig hebben, dan bij klei
ne kinderen; ook zal men z'n bemoeiingen
langer moeten uitstellen, precieser het
goede moment moeten afwachten, want
vooral door jeugdigen wordt opdringerig
heid, vooral van ouders zéér kwalijk ge
nomen.
Hierover verder een volgenden keer.
Rotterdam.
P. W. J. S.
Een vroom man schreef eens het vol
gende:
„Mijn lieve ouders spraken mij reeds
vroeg van de goddelijke dingen. Inzonder
heid drukten zij mij de woorden van Jozef
op het hart: „Hoe zoude ik zoo groot
kwaad doen en zondigen tegen God". Mijn
ouders stierven toen ik pas veertien jaar
was en ik kwam in een omgeving, waar ik
weinig goeds zag. Zoo dikwijls ik echter
in verzoeking kwam, hoorde ik de stem
mijner ouders, die mij zoo dikwijls deze
woorden hadden voorgehouden. Door deze
herinneringen was ik in staat de verzoe
king te overwinnen; ik herhaalde den tekst
hardop, en terstond voelde ik, dat de dui
vel van mij week."
30) o—
Toen Leen Maria uitgeleide had gedaan
hij sprak zoo goed als niets, want hij
was met zijn houding zeer verlegen, wat
Maria opmerkte en in zekeren zin waar
deerde, hoewel zijn slap karakter haar te
gen de borst stuitte; hoe anders was Erik
geweest bij al zijn goedheid! keerde hij
nijdig naar de kamer terug.
Je hadt haar toch wel kunnen uit-
noodigen, tijdens de verhuizing hier te ko
men met de kinderen, zei hij wrevelig.
Waar moeten ze blijven?
Dank je feestelijk. Als je daarmee be
gint, is het eind niet in het zicht. Je geeft
ze een vinger en ze nemen de hand. Bo
vendien, wij hebben hen toch niet naar Ha
renstede geroepen? 'tls het domste, wat
Maria kan doen. Enfin, zij moet haar eigen
boontjes maar doppen Dat moeten wij ten
slotte ook. Hoe minder ik ze hier zie, hoe
liever het me is, dat wéét je nu toch zeker
zoo langzamerhand wel?
Leen zweeg weer.
Met pijn in het hart ging Maria intus-,
schen naar het station, om den boemel naar
Woudesch te nemen. De ongemotiveerde
bejegening van Aaltje had haar in hooge
mate gegriefd, ook al kende zij haar schoon
zuster van haver tot gort en al had zij een
vriendelijke ontvangst niet verwacht. Maar
dit was wel heel erg
En dan bezwaarde haar de woning, die
zij betrekken ging, omdat het niet anders
kon. Voor zichzelf was zij er reeds mee ver
zoend. Maar hoe zouden de meisjes het op
vatten? Het verschil met Woudesch was
wel heel groot!
In den trein zat zg rustig en kalm in een
hoekje, zich niet storend aan het gepraat
in de coupé, die vol met mensehen uit de
dorpen tusschen Harenstede en Utrecht en
die elkaar heel veel te vertellen hadden.
Maria had haar eigen gedachten.
Na Westveld werd zij ietwat opgewekter.
Kom, zij moest niet zoo in den puf zitten.
De Heere zou ook hier zorgen. Hij zou haar
niet in den steek laten. En de meisjes wis
ten ook van aanpakken. Die zouden haar
het leven niet zuur maken, door te moppe
ren over de woning, die zij betrekken gin
gen.
En dan Maria kreeg opeens een idee!
HeD was al erg genoeg, dat z ij de kale ka
mers gezien had. De meisjes moesten die
niet zien, dat was veel beter. Die moesten
er eerst komen, als de meubels er stonden.
De meubels van Woudesch, de vertrouwde
meubels. Dat gaf een heel ander aspect.
Dan viel het niet zoo op, al bleef het ver
schil. Ze moest de meisjes zooveel mogelijk
sparen.
Het treintje stopte te Woudesch. Mar-
got stond te wachten. En die vroeg al spoe
dig:
Geslaagd, moeder?
Ja kind. Boven verwachting. De hu
ren zijn zoo hoog in Harenstede. En veel
huur kunnen we niet betalen, dat weet je.
We moeten eerst uitkijken. Ik heb voorloo-
pig een groote kamer, een slaapkamer, ook
niet klein, en een keuken. Daarmee kun
nen we ons redden. En het is niet duur.
Dus geen heel huis?
De toon klonk teleurstellend.
Neen, dat ging heelemaal niet.
Is het ver van oom en tante af
O ja, een heel eind. 'tls in de buurt
van de Rijnkade, dan weet je het zeker
wel?
O, daar. Ja, dat is zeker een eind weg.
Het geeft ook niet. Aan tante Aaltje zul
len we niet veel hebben, denkt u wel?
Het kan nog meevallen, zei Maria,
die al het onaangename.niet in eenen wilde
mededeelen. We moeten ons eerst eens rus
tig installeeren.
Tonnis is met verlof, zei Margot op
eens. Dat ik dat vergat!
Tonnis met verlof? Dat is fijn. Mis
schien wil hij wel helpen.
Natuurlijk, zei Margot. De jongens
hebben het al gezegd. Ze willen een wagen
huren en de meubels naar Harenstede bren
gen.
Dat is een pracht van een oplossing,
zei Maria. Dan behoeven we niemand om
hulp te vragen. We kunnen vandaag en
morgen pakken en dan kunnen de jongens
overmorgen overbrengen.
Ze vinden het niet prettig, dat we
weggaan, merkte Margot op.
Neen, dat heb ik aan Kees al ge
merkt. Het is ook te begrijpen. Als het niet
zóó was, deugde het niet. Maar het kan
niet anders. We moeten ons pakje moedig
dragen, Margot. Bedenk maar, dat de
Heere helpt dragen. Daarom niet morren,
wat er ook gebeurt. In Harenstede zal wel
veel tegenvallen. Maar we hebben elkaar,
,hé, zei ze hartelijk en zacht.
Ja moeder, we hebben elkaar.
En Margot pakte innig haar arm.
En voor de jongens ben ik blij, dat zij
niet op straat komen te staan. Ze kunnen
fijn blijven.
Ze mogen toch wel eens bij ons komen,
moeder?
Wel natuurlijk, kind. Dat zullen ze
ook wel eens doen. Alleen, ze zijn zoo aan
de vrije lucht gewoon! Dat is daar anders.
We moeten het nemen, zooals het valt.
Margot wilde nog het een en ander
vragen, maar zij waren nu halverwege den
Kampweg en daarom was Magnolia
in de buurt. Die was moeder tege
moet geloopen en viel haar juichend in de
armen.
Heere, wat ben ik dankbaar, dat Ge
mij mijn kinderen hebt gelaten, dacht Ma
ria. Help mij er goede kinderen van te
maken
Thuis moest Maria weer vertellen. Zij
deed het zeer omzichtig. Zij zouden de
werkelijkheid toch spoedig genoeg zien.
Daarna gingen allen aan het werk, om
de meubels in te pakken. Maria bedis
selde.
Het gaat niet in eenen, Tonnis en
Kees. Er is te veel. Is dat erg?
Welneën, zei Kees. Dan rijden we
twee keer. We hebben jonge beenen.
En het is het eenige, dat we nog
voor u kunnen doen, zei Tonnis. We heb
ben al gedacht, mee te gaan en werk te
zoeken in de stad. Ais ik tenminste uit
dienst ben.
Gekheid, zei Maria beslist. Wat werk
zouden jullie moeten beginnen Je hebt
nu een vak, waar wel wat in zit, als je je
best doet.
Dan gaf zij haar aanwijzingen, kalm en
zeker. En deelde mede:
Morgenmiddag kunnen jullie de
eerste lading brengen. Ik ben er dan, om
die in ontvangst te nemen. En overmor
gen de rest. De meisjes blijven zoolang
hier, tot alles er is.
Hé, waarom nou? vroeg Margot. En
Lucie keek ook al verwonderd. We kun
nen u toch helpen?
We loopen elkaar daar maar in den
weg, zei Maria, de ware reden verbergend.
Ik zal voor Magnolia belet vragen bij
meester. En jullie kunnen hier in de buurt
wel. Hulp is van alle kanten aangeboden.
En die moeten we dankbaar aanvaarden.
Dan komen jullie overmorgen met den
trein van zes, naar Harenstede. En vinden
alles kant en klaar.
De meisjes waren er niet over te spre
ken, maar moeder sprak zóó beslist, dat
zij wel wisten: er is geen verwrikken aan.
Alleen begrepen zq er niets van.
Toen de beide jongens den volgenden
morgen arriveerden in de Janssteeg en
Maria zagen staan in de deur, hen op
wachtend, vroegen zij, vol verbazing en
teleurstellend ook:
Is het hier, moeder?
Ja, jongens, hier. En luistert nu eerst
eens even.
In de holle kamer, wat schoongemaakt,
maar nog niet voldoende, deelde Maria
hun mede, waarom zij de meisjes nog niet
hier hebben wilde vóór al de meubelen ge
schikt stonden. En nu moesten zij niet zeg
gen, welk een woning het was en waar
zij die hadden aangetroffen. Het viel niet
mee. Maar het was niet anders.
Tonnis en Kees beloofden. Thuis in
Woudesch vroegen Margot en Lucie hon
derd uit, maar de jongens vertelden geen
bijzonderheden.
Ja, een bovenwoning in een stad. Dat
is anders dan hier, zei Kees. Wij hebben er
zoo geen verstand van.
Den volgenden dag brachten de gedien
stigen de rest der meubels en hielpen Maria
bij het werk, zoodat in den namiddag alles
geschikt stond. Toen gingen zij weg, na af
scheid te hebben genomen. Ze zeiden niet
veel. Hun gemoed schoot vol.
We mogen toch nog wel eens komen
kijken? vroeg Kees alleen.
Welkom zijn jullie. Altijd. En bedankt
voor wat jullie geweest zijt voor ons allen.
De stem van Maria stokte.
W ij moeten danken, zei Tonnis. Maar
we kunnen het niet.
En ze slopen als het ware weg
Woorden had Maria dien avond niet noo
dig te hooren, toen de meisjes arriveerden.
De gelaatstrekken, vooral van Margot en
Lucie, toonden overduidelijk aan, hoe ont
zettend teleurgesteld ze waren bij het zien
van him verblijf. Zij konden zich niet uiten
en keken boven aan de trap moeder als
verwezen aan.
Deze trok hen gauw naar binnen. En
daar waren zij opeens als het ware in een
vertrouwde omgeving. Daar stonden de
oude meubelen, bijna net zoo geschikt als
in Woudesch. Daar stond vaders stoel. Daar
hing het boekenplankje met de oude boe
ken van vader. En de vertrouwde Bijbel.
En op de tafel en de commode stonden
bloemen, die moeder de jongens had laten
meebrengen uit de kweekerij.
't Is net als thuis, zei Magnolia.
Dat gezegde brak de spanning.
Hier binnen wel, zei Margot. We zul
len het wel vinden, moeder, 'tls eerst nog
zoo ongewoon.
En toen snikten alle vier het uit. Het
was alles te veel geweest
„De Weg" vertelt het ware verhaal van
een Rotterdamschen zakenman, die werke
lijk als J'op op de puinhoopen zat van wat
eenmaal zijn zaak was geweest en door
zijn knechts werd getroost.
Toen zij hem vroegen of ze maar niet
vast zouden beginnen met de puin te rui
men en te zien wat er misschien nog bruik
baar was gebleven, had hij den moed niet
hun aanbod aan te nemen.
„Het is toch met mij gedaan", antwoord
de hij triestig. „En ik heb trouwens geen
gulden over om jullie ook maar 't kleinste
loon te betalen.
Toen zijn de knechts toch begonnen.
Alleen de oudste van hen ging naar huis,
zonder een woord te zeggen. En juist toen
de patroon begon te peinzen, dat uitgere
kend, hij, die het langst bij hem was ge
weest, hem althans alleen verliet, stond
de brave man weer voor hem met zijn
spaarbankboekje in de hand.
„Pak aan baas", zei de knecht. „Ik heb
twintig jaar bij je gewerkt en je bent
altijd een goede baas geweest. Ik heb een
centje kunnen oversparen. Hier heb je
zestien honderd gulden. Het is wel niet
veel, maar ik heb nu eenmaal niet meer.
Probeer opnieuw te beginnen, voor jezelf
en voor ons, en als je ooit weer op het
paard komt te zitten, ben ik heusch niet
bang of je denkt wel weer aan me."
AAN GODS HAND.
Wat de toekomst brenge moge,
mij geleidt des Heeren hand;
moedig sla ik dus de oogen
naar het onbekende land.
Leer mij volgen zonder vragen;
Vader, wat Gij doet is goed!
Leer mij slechts het heden dragen
met een rustig kalmen moed.
Waar de weg mij brengen moge
Aan des Vaders trouwe hand,
loop«ik met gesloten oogen,
naar het onbekende land.
JACQUELINE VAN DER WAALS.
Redacteur1: H. M. Slabbekoorn,
Oostsingel 60a, Goes.
Zooals wij in ons vorig nummer hebben
afgesproken beginnen we met een oplos
wedstrijd van vijf problemen.
Deze wedstrijd beschouwen we als een
inleiding, om daarna met een permanent
terug keerende wedstrijd te voorschijn te
komen.
Men moet dus dezen wedstrijd wederzijds
beschouwen als een verkenning.
Als voorwaarde wordt gesteld, dat de
oplossingen uiterlijk 10 dagen na puhlicatie
in ons bezit moeten zijn.
Verder is de deelname Vrij voor ieder.
Als prijs wordt beschikbaar gesteld een
match-boek Springer-Raichenbach.
Voor elke goede oplossing wordt 1 punt
toegekend. Indien er eventueele bijoplossin
gen in een probleem worden gevonden,
wordt toch maar ten hoogste één punt toe
gekend.
Winnaar is degene die de meeste punten
haalt, indien meer dan één het maximaal
te halen puntenaantal bereikt, zal het tlot
beslissen.
Als eerste probleem, ontleend aan „Het
Damspel", kunnen wij zien wat de Middel-
burgsche problemist W. Lente in zijn mars
heeft.
Deze Zeeuwsche problemist geniet een
zeer goede bekendheid in breeden dam
merskring, als auteur voor verschillende
nieuwe motieven.
Auteur: W. Lente, Middelburg.
1 2 3 4 5
6
16
26
88
46
15
46
47
48
49
50
Zwart 11 schijven op: 12, 13, 17, 20, 22,
23, 24, 28, 29, 30, 34.
Wit 11 schijven op: 26, 33, 35, 37, 38, 39,
41, 42, 43, 45, 48.
Wit speelt en wint.
Oplossingen dus uiterlijk op 9 Juni in
zenden onder het motto: Damrubriek „De
Zeeuw", Goes.
Het Zeeuwsch Damtournooi.
Zooals reeds in ons BTad vermeld, speelde
Dhr de Jonge (Kloetinge) met dhr Ander
som (Goes) remise. Dhr Boogaard verloor
van dhr Strooband (beide Middelburg).
Hierbij geven we de stand van de partij
waar deze door de zwart-speler zeer zwak
werd voortgezet op de 32ste zet.
Zwart 14 schijven op: 6, 8, 9, 11, 12, 13,
15, 16, 18, 19, 20, 23, 24, 25.
Wit 14 schijven op: 26, 27, 28, 32, 33, 34,
35, 36, 37, 38, 39, 40, 43, 45.
Boogaard.
47 48 49 50
Strooband.
Zwart aan zet speelde 914. Wit ver
restte nu zijn tegenstander door:
33. 3429
34. 40X29
35. 37—31
36. 45—40
37. 27X16
38. 39X30
39. 29X9
40. 16—11!
23X34
11—17
25—30
16—21
30—34
20—25
25X45
Dit had dhr Boogaard niet bekeken, daar
hij anders deze combinatie niet zou hebben
ingezet met het spelen van. 1621 op de
36ste zet, om juist te beletten dat de wit-
speler geen dam zou verkrijgen door 2721
te spelen.
4013X4
41. 11X2 19—23
en na enkele zetten capituleerde zwart.
Wanneer men de stelling zooals deze op
de 32ste zet is bekijkt (diagram), dan had
dhr Boogaard een betere voorzetting kun
nen kiezen door te spelen:
3224—30
33. 35X24 20X29
34. 33X24 19X30
35. 28X19 13X24
en het resultaat een vrijwel gelijk spel.
Dhr Boogaard heeft deze partij zwak ge
speeld. Dit schrijven we, zonder te kort te
doen aan het spel van dhr Strooband, die
op een zeer goede partij kan terugzien.
Op- of aanmerkingen over onze damru
briek zullen wij dankbaar aanvaarden.
In de „Overschiesche Kerkbode" schrijft
Ds C. J. van den Boom het volgende:
„Wanneer men acht slaat op wat in pu
blieke vervoermiddelen wordt gelezen door
hen, die een reis van enkele uren moeten
maken in trein of boot, dan is 't opmer
kelijk van welk een verscheiden karakter
de lectuur is. Meer dan een verdiept zich
in een courant, liefst in het laatstver
schenen nummer. Een ander opent een ro
man, om daaruit zijn geest te voeden. Een
derde neust in een humoristisch tijdschrift
en geniet daarvan.
Is 't u wel eens opgevallen, dat maar
enkelen zijn die godsdienstige lectuur bij
zich hebben? Geestelijken uit Rome's kerk
schamen zich niet om in hun brevier te
lezen; maar hebt ge wel eens iemand in
een Nieuw Testament zien lezen?
Wie neemt zijn Bijbel mee op reis om
daaruit te lezen? De Kamerling geeft ons
een voorbeeld van reislectuur. Deze las op
zijn reis naar zijn land de profetie van
Jesaja en trachtte deze te verstaan.
Zouden wij dat voorbeeld maar niet eens
gaan volgen en voortaan in allen gevalle
ons Nieuw Testament op reis meenemen
en er in lezen? Wellicht is dit ook een
middel om Evangelisatie in den trein te
beoefenen!
Of ge zoudt ook mee kunnen nemen het
boekje „Jezus van Nazareth". Dit bevat
een harmonie der vier Evangeliën, waarin
alles in systematische volgorde is opgeno
men, wat ons in het Evangelie is geopen
baard.
Wanneer alzoo de tijd, dien we voor rei
zen noodig hebben, wordt besteed, is
't geen verloren tijd, maar productief voor
ons hart en leven!
Leest op reis goede lectuur, u door God
zelf verschaft!"
Beste Nichtjes en Neefjes!
Het wordt dit jaar voor ons allen wel
een heel ander Pinksterfeest dan verleden
jaar, toen ons lieve Vaderland dreunde en
sidderde van het oorlogsgeweld.
De komende Pinksterdagen zullen voor
heel wat kinderen wel droeve herinneringen
meebrengen.
Maar 't eigenlijk Pinksterfeest, dat blijft
toch hetzelfde, verleden jaar en nu.
Jullie kent op school allemaal wel het
„nikkertje", waar jullie geregeld het zen-
dingsgeld in mogen doen?
V-. ----- •- - —---re-
■MM