Rondgang dooi den Dam-dooitaot. in m in D E -a m w 3 3 t c"-4l "ssf-sg w d w-S'^fd- s^ils! rt Ü2 rQ i;i I 3*I<S3 P ci1® Sr*-® fto^ Invloed van het ouderlijk huis. Waar de winden waaien. Een Christen. m». ym ym VM wzwtwzrM Reislectuur. Voorde Jeugd. 2 5 6 5 -9 3 c §>5-®"" bc2 a"3® o mï S S a c I'S-S sgffl ^•S 2 2 r! *c- C N 3 -S .5 +J O 3 <J a ftat) o fc.S m O bai N =4-1 <U O -*-> ru 2 3 m 00 1-1 »c <D +J c3 TJ 0> O,'— gS o 2 A 10 a cm-" 2 2 .q .5 •U L UU -wJ <U .»-« -M J_> <L> -2 g <u a K -O N -a g ra a> *- t, a> a> bo 2 a 3 X a s - a O tl gSiJu'oS kf'73 .2 g 2 *-■ -3Ï O <H p„3 c o t o S -2 o-S a c .E c gcii: g - !5 c c c T3 fc +j T5 •t: D T3T _fC c (tf rs o> "EL o o CÖ N -*-> g rj O <D O 10 S M C1® m o :»io <y ja Xi co bo o 55 C O <u _C0 c> Ho^ a) a, SO^ fe2.gf-g s y '-0 '■c 2 u, J-g ^«■2 S-^3 /S CirHO Sao® 3 bo bo "3 MrH X 02 g g +J 3 Q) ?H <1) <D cö O S >M S> bJO JH O bi IC c"bl 3 <D 3 !|-1 +-> bo c a o> o :a? T) x! ja x ioW t-n B rH <H :a? oj. "H X! "O - 3 '5 S n a) T3 a) ©*H (J) N x> jg (b bop -X2 co .5 Cö N 3 P ®J o 1-M73®S C cd <D N S-i i—a C. 0J Cö r-a S 'O CD O <D CÖ C CI) N O büO 3 T3 03 C O •M 0) 0) Q - - c o _C OB - c a 3 2 O C D) 5 3 C r-" '-P in 3 g t <0 5 2 3 ■-M t- J3 5 Ulèl .E ro O 3 W o. •- 3 c rj ra q. ro <o 18 S 3 N "S ■a J3 o -J N a? SSuS 2 3 E -2 5 TJ A o .E AC j5 <1) r- (D fC <1> N *D .- XJ .- fD "O 5 ya^JaSs-W s^-s ctifa-°>§ 4-> QJ CM rt _0 r5^ 52 rn T3 cö tlJO <D 12 g U -o bo-_n jj g a) Asj bo to Q g 3-S^O-S P j? g ïïaicuP .®3PO 3 73 X! 3 a a rl o 3 <12 3 +J -4-i rO f£ zelf of voor anderen?" „Voor U!" „Neen, geen sprake van 't gaat mij niet aan, het is jouw vuil, niet het mijne". De jongen begint zich overdreven in te zeepen en zegt: „Zoo doen de generaals van het heilsleger". Dat is zijn wraak. Zijn ikheid heeft dat noodig om te kunnen toegeven, maar het zou verkeerd zijn, hem den terug tocht moeilijker te maken, evengoed als het verkeerd zou zijn, als de moeder of het meisje gezegd had: „Zoo nu js het goed, nu hebben we weer een lieven jongen". Dat zou om zoo te zeggen de oorlogsverkla ring van den eerst volgenden strijd zijn geweest, omdat het kind de machtspositie van de volwassenen, die in zulk een uit drukking voor den dag komt, onmogelijk kan laten passeeren. Er is een bezwaar tegen de houding van moeder in te brengen. Haar beweering, dat het haar niet aangaat of de jongen vuil in bed kruipt of niet is waarschijn lijk niet in overeenstemming met de waar heid. Zij zou* ook zonder deze overdrijving haar doel wel bereikt hebben en ze zal moeten probeeren, als deze fout eens later slechte gevolgen heeft, die weer goed te maken, door nog meer zichzelf op den achtergrond te houden." Tot zoover Kün- kel. Hij voegt "hier nog een en ander aan toe, waaruit ik slechts dit citeer: „Men moet ook niet bang zijn voor de eenzaam- hoM van het kind en niet bede'en om zijn vriendschap. Men blijve zakelijk, oefene vriendschappelijke critiek, legge den feite lijken toestand bloot, naar binnen en naar buiten door woorden bij grootere kinderen, door eenvoudige daden bij kleinere, zoodat het duidelijk wordt hoe zinneloos en be lachelijk deze strijd om de macht eigenlijk is. Men spare het kind niet en late het zgn eigen terugtocht in de zakelijke verhouding zelf vinden". Men ziet het. Dit is voornamelijk ver helderen van het inzicht, den toestand bloot leggen en in geen geval zelf achter het stuur gaan zitten van het wagentje, dat het kind in de soep heeft gereden. De eigen terugtocht zal 't, als de ruitenwis- scher zijn dienst goed heeft gedaan, zelf moeten vinden. In het bovenbeschreven geval gold het een betrekkelijk jong kind, die echter zeven jaar oud zijnde, toch wel voor duidelijke zakelijke redeneering al op zekere hoogte, mits in kinderlijken stijl gehouden, vatbaar mag worden geacht. Veel meer geldt dit natuurlijk van den jongen mensch. Men zal dan echter bij het leiden van de jeugd nog veel meer tact noodig hebben, dan bij klei ne kinderen; ook zal men z'n bemoeiingen langer moeten uitstellen, precieser het goede moment moeten afwachten, want vooral door jeugdigen wordt opdringerig heid, vooral van ouders zéér kwalijk ge nomen. Hierover verder een volgenden keer. Rotterdam. P. W. J. S. Een vroom man schreef eens het vol gende: „Mijn lieve ouders spraken mij reeds vroeg van de goddelijke dingen. Inzonder heid drukten zij mij de woorden van Jozef op het hart: „Hoe zoude ik zoo groot kwaad doen en zondigen tegen God". Mijn ouders stierven toen ik pas veertien jaar was en ik kwam in een omgeving, waar ik weinig goeds zag. Zoo dikwijls ik echter in verzoeking kwam, hoorde ik de stem mijner ouders, die mij zoo dikwijls deze woorden hadden voorgehouden. Door deze herinneringen was ik in staat de verzoe king te overwinnen; ik herhaalde den tekst hardop, en terstond voelde ik, dat de dui vel van mij week." 30) o— Toen Leen Maria uitgeleide had gedaan hij sprak zoo goed als niets, want hij was met zijn houding zeer verlegen, wat Maria opmerkte en in zekeren zin waar deerde, hoewel zijn slap karakter haar te gen de borst stuitte; hoe anders was Erik geweest bij al zijn goedheid! keerde hij nijdig naar de kamer terug. Je hadt haar toch wel kunnen uit- noodigen, tijdens de verhuizing hier te ko men met de kinderen, zei hij wrevelig. Waar moeten ze blijven? Dank je feestelijk. Als je daarmee be gint, is het eind niet in het zicht. Je geeft ze een vinger en ze nemen de hand. Bo vendien, wij hebben hen toch niet naar Ha renstede geroepen? 'tls het domste, wat Maria kan doen. Enfin, zij moet haar eigen boontjes maar doppen Dat moeten wij ten slotte ook. Hoe minder ik ze hier zie, hoe liever het me is, dat wéét je nu toch zeker zoo langzamerhand wel? Leen zweeg weer. Met pijn in het hart ging Maria intus-, schen naar het station, om den boemel naar Woudesch te nemen. De ongemotiveerde bejegening van Aaltje had haar in hooge mate gegriefd, ook al kende zij haar schoon zuster van haver tot gort en al had zij een vriendelijke ontvangst niet verwacht. Maar dit was wel heel erg En dan bezwaarde haar de woning, die zij betrekken ging, omdat het niet anders kon. Voor zichzelf was zij er reeds mee ver zoend. Maar hoe zouden de meisjes het op vatten? Het verschil met Woudesch was wel heel groot! In den trein zat zg rustig en kalm in een hoekje, zich niet storend aan het gepraat in de coupé, die vol met mensehen uit de dorpen tusschen Harenstede en Utrecht en die elkaar heel veel te vertellen hadden. Maria had haar eigen gedachten. Na Westveld werd zij ietwat opgewekter. Kom, zij moest niet zoo in den puf zitten. De Heere zou ook hier zorgen. Hij zou haar niet in den steek laten. En de meisjes wis ten ook van aanpakken. Die zouden haar het leven niet zuur maken, door te moppe ren over de woning, die zij betrekken gin gen. En dan Maria kreeg opeens een idee! HeD was al erg genoeg, dat z ij de kale ka mers gezien had. De meisjes moesten die niet zien, dat was veel beter. Die moesten er eerst komen, als de meubels er stonden. De meubels van Woudesch, de vertrouwde meubels. Dat gaf een heel ander aspect. Dan viel het niet zoo op, al bleef het ver schil. Ze moest de meisjes zooveel mogelijk sparen. Het treintje stopte te Woudesch. Mar- got stond te wachten. En die vroeg al spoe dig: Geslaagd, moeder? Ja kind. Boven verwachting. De hu ren zijn zoo hoog in Harenstede. En veel huur kunnen we niet betalen, dat weet je. We moeten eerst uitkijken. Ik heb voorloo- pig een groote kamer, een slaapkamer, ook niet klein, en een keuken. Daarmee kun nen we ons redden. En het is niet duur. Dus geen heel huis? De toon klonk teleurstellend. Neen, dat ging heelemaal niet. Is het ver van oom en tante af O ja, een heel eind. 'tls in de buurt van de Rijnkade, dan weet je het zeker wel? O, daar. Ja, dat is zeker een eind weg. Het geeft ook niet. Aan tante Aaltje zul len we niet veel hebben, denkt u wel? Het kan nog meevallen, zei Maria, die al het onaangename.niet in eenen wilde mededeelen. We moeten ons eerst eens rus tig installeeren. Tonnis is met verlof, zei Margot op eens. Dat ik dat vergat! Tonnis met verlof? Dat is fijn. Mis schien wil hij wel helpen. Natuurlijk, zei Margot. De jongens hebben het al gezegd. Ze willen een wagen huren en de meubels naar Harenstede bren gen. Dat is een pracht van een oplossing, zei Maria. Dan behoeven we niemand om hulp te vragen. We kunnen vandaag en morgen pakken en dan kunnen de jongens overmorgen overbrengen. Ze vinden het niet prettig, dat we weggaan, merkte Margot op. Neen, dat heb ik aan Kees al ge merkt. Het is ook te begrijpen. Als het niet zóó was, deugde het niet. Maar het kan niet anders. We moeten ons pakje moedig dragen, Margot. Bedenk maar, dat de Heere helpt dragen. Daarom niet morren, wat er ook gebeurt. In Harenstede zal wel veel tegenvallen. Maar we hebben elkaar, ,hé, zei ze hartelijk en zacht. Ja moeder, we hebben elkaar. En Margot pakte innig haar arm. En voor de jongens ben ik blij, dat zij niet op straat komen te staan. Ze kunnen fijn blijven. Ze mogen toch wel eens bij ons komen, moeder? Wel natuurlijk, kind. Dat zullen ze ook wel eens doen. Alleen, ze zijn zoo aan de vrije lucht gewoon! Dat is daar anders. We moeten het nemen, zooals het valt. Margot wilde nog het een en ander vragen, maar zij waren nu halverwege den Kampweg en daarom was Magnolia in de buurt. Die was moeder tege moet geloopen en viel haar juichend in de armen. Heere, wat ben ik dankbaar, dat Ge mij mijn kinderen hebt gelaten, dacht Ma ria. Help mij er goede kinderen van te maken Thuis moest Maria weer vertellen. Zij deed het zeer omzichtig. Zij zouden de werkelijkheid toch spoedig genoeg zien. Daarna gingen allen aan het werk, om de meubels in te pakken. Maria bedis selde. Het gaat niet in eenen, Tonnis en Kees. Er is te veel. Is dat erg? Welneën, zei Kees. Dan rijden we twee keer. We hebben jonge beenen. En het is het eenige, dat we nog voor u kunnen doen, zei Tonnis. We heb ben al gedacht, mee te gaan en werk te zoeken in de stad. Ais ik tenminste uit dienst ben. Gekheid, zei Maria beslist. Wat werk zouden jullie moeten beginnen Je hebt nu een vak, waar wel wat in zit, als je je best doet. Dan gaf zij haar aanwijzingen, kalm en zeker. En deelde mede: Morgenmiddag kunnen jullie de eerste lading brengen. Ik ben er dan, om die in ontvangst te nemen. En overmor gen de rest. De meisjes blijven zoolang hier, tot alles er is. Hé, waarom nou? vroeg Margot. En Lucie keek ook al verwonderd. We kun nen u toch helpen? We loopen elkaar daar maar in den weg, zei Maria, de ware reden verbergend. Ik zal voor Magnolia belet vragen bij meester. En jullie kunnen hier in de buurt wel. Hulp is van alle kanten aangeboden. En die moeten we dankbaar aanvaarden. Dan komen jullie overmorgen met den trein van zes, naar Harenstede. En vinden alles kant en klaar. De meisjes waren er niet over te spre ken, maar moeder sprak zóó beslist, dat zij wel wisten: er is geen verwrikken aan. Alleen begrepen zq er niets van. Toen de beide jongens den volgenden morgen arriveerden in de Janssteeg en Maria zagen staan in de deur, hen op wachtend, vroegen zij, vol verbazing en teleurstellend ook: Is het hier, moeder? Ja, jongens, hier. En luistert nu eerst eens even. In de holle kamer, wat schoongemaakt, maar nog niet voldoende, deelde Maria hun mede, waarom zij de meisjes nog niet hier hebben wilde vóór al de meubelen ge schikt stonden. En nu moesten zij niet zeg gen, welk een woning het was en waar zij die hadden aangetroffen. Het viel niet mee. Maar het was niet anders. Tonnis en Kees beloofden. Thuis in Woudesch vroegen Margot en Lucie hon derd uit, maar de jongens vertelden geen bijzonderheden. Ja, een bovenwoning in een stad. Dat is anders dan hier, zei Kees. Wij hebben er zoo geen verstand van. Den volgenden dag brachten de gedien stigen de rest der meubels en hielpen Maria bij het werk, zoodat in den namiddag alles geschikt stond. Toen gingen zij weg, na af scheid te hebben genomen. Ze zeiden niet veel. Hun gemoed schoot vol. We mogen toch nog wel eens komen kijken? vroeg Kees alleen. Welkom zijn jullie. Altijd. En bedankt voor wat jullie geweest zijt voor ons allen. De stem van Maria stokte. W ij moeten danken, zei Tonnis. Maar we kunnen het niet. En ze slopen als het ware weg Woorden had Maria dien avond niet noo dig te hooren, toen de meisjes arriveerden. De gelaatstrekken, vooral van Margot en Lucie, toonden overduidelijk aan, hoe ont zettend teleurgesteld ze waren bij het zien van him verblijf. Zij konden zich niet uiten en keken boven aan de trap moeder als verwezen aan. Deze trok hen gauw naar binnen. En daar waren zij opeens als het ware in een vertrouwde omgeving. Daar stonden de oude meubelen, bijna net zoo geschikt als in Woudesch. Daar stond vaders stoel. Daar hing het boekenplankje met de oude boe ken van vader. En de vertrouwde Bijbel. En op de tafel en de commode stonden bloemen, die moeder de jongens had laten meebrengen uit de kweekerij. 't Is net als thuis, zei Magnolia. Dat gezegde brak de spanning. Hier binnen wel, zei Margot. We zul len het wel vinden, moeder, 'tls eerst nog zoo ongewoon. En toen snikten alle vier het uit. Het was alles te veel geweest „De Weg" vertelt het ware verhaal van een Rotterdamschen zakenman, die werke lijk als J'op op de puinhoopen zat van wat eenmaal zijn zaak was geweest en door zijn knechts werd getroost. Toen zij hem vroegen of ze maar niet vast zouden beginnen met de puin te rui men en te zien wat er misschien nog bruik baar was gebleven, had hij den moed niet hun aanbod aan te nemen. „Het is toch met mij gedaan", antwoord de hij triestig. „En ik heb trouwens geen gulden over om jullie ook maar 't kleinste loon te betalen. Toen zijn de knechts toch begonnen. Alleen de oudste van hen ging naar huis, zonder een woord te zeggen. En juist toen de patroon begon te peinzen, dat uitgere kend, hij, die het langst bij hem was ge weest, hem althans alleen verliet, stond de brave man weer voor hem met zijn spaarbankboekje in de hand. „Pak aan baas", zei de knecht. „Ik heb twintig jaar bij je gewerkt en je bent altijd een goede baas geweest. Ik heb een centje kunnen oversparen. Hier heb je zestien honderd gulden. Het is wel niet veel, maar ik heb nu eenmaal niet meer. Probeer opnieuw te beginnen, voor jezelf en voor ons, en als je ooit weer op het paard komt te zitten, ben ik heusch niet bang of je denkt wel weer aan me." AAN GODS HAND. Wat de toekomst brenge moge, mij geleidt des Heeren hand; moedig sla ik dus de oogen naar het onbekende land. Leer mij volgen zonder vragen; Vader, wat Gij doet is goed! Leer mij slechts het heden dragen met een rustig kalmen moed. Waar de weg mij brengen moge Aan des Vaders trouwe hand, loop«ik met gesloten oogen, naar het onbekende land. JACQUELINE VAN DER WAALS. Redacteur1: H. M. Slabbekoorn, Oostsingel 60a, Goes. Zooals wij in ons vorig nummer hebben afgesproken beginnen we met een oplos wedstrijd van vijf problemen. Deze wedstrijd beschouwen we als een inleiding, om daarna met een permanent terug keerende wedstrijd te voorschijn te komen. Men moet dus dezen wedstrijd wederzijds beschouwen als een verkenning. Als voorwaarde wordt gesteld, dat de oplossingen uiterlijk 10 dagen na puhlicatie in ons bezit moeten zijn. Verder is de deelname Vrij voor ieder. Als prijs wordt beschikbaar gesteld een match-boek Springer-Raichenbach. Voor elke goede oplossing wordt 1 punt toegekend. Indien er eventueele bijoplossin gen in een probleem worden gevonden, wordt toch maar ten hoogste één punt toe gekend. Winnaar is degene die de meeste punten haalt, indien meer dan één het maximaal te halen puntenaantal bereikt, zal het tlot beslissen. Als eerste probleem, ontleend aan „Het Damspel", kunnen wij zien wat de Middel- burgsche problemist W. Lente in zijn mars heeft. Deze Zeeuwsche problemist geniet een zeer goede bekendheid in breeden dam merskring, als auteur voor verschillende nieuwe motieven. Auteur: W. Lente, Middelburg. 1 2 3 4 5 6 16 26 88 46 15 46 47 48 49 50 Zwart 11 schijven op: 12, 13, 17, 20, 22, 23, 24, 28, 29, 30, 34. Wit 11 schijven op: 26, 33, 35, 37, 38, 39, 41, 42, 43, 45, 48. Wit speelt en wint. Oplossingen dus uiterlijk op 9 Juni in zenden onder het motto: Damrubriek „De Zeeuw", Goes. Het Zeeuwsch Damtournooi. Zooals reeds in ons BTad vermeld, speelde Dhr de Jonge (Kloetinge) met dhr Ander som (Goes) remise. Dhr Boogaard verloor van dhr Strooband (beide Middelburg). Hierbij geven we de stand van de partij waar deze door de zwart-speler zeer zwak werd voortgezet op de 32ste zet. Zwart 14 schijven op: 6, 8, 9, 11, 12, 13, 15, 16, 18, 19, 20, 23, 24, 25. Wit 14 schijven op: 26, 27, 28, 32, 33, 34, 35, 36, 37, 38, 39, 40, 43, 45. Boogaard. 47 48 49 50 Strooband. Zwart aan zet speelde 914. Wit ver restte nu zijn tegenstander door: 33. 3429 34. 40X29 35. 37—31 36. 45—40 37. 27X16 38. 39X30 39. 29X9 40. 16—11! 23X34 11—17 25—30 16—21 30—34 20—25 25X45 Dit had dhr Boogaard niet bekeken, daar hij anders deze combinatie niet zou hebben ingezet met het spelen van. 1621 op de 36ste zet, om juist te beletten dat de wit- speler geen dam zou verkrijgen door 2721 te spelen. 4013X4 41. 11X2 19—23 en na enkele zetten capituleerde zwart. Wanneer men de stelling zooals deze op de 32ste zet is bekijkt (diagram), dan had dhr Boogaard een betere voorzetting kun nen kiezen door te spelen: 3224—30 33. 35X24 20X29 34. 33X24 19X30 35. 28X19 13X24 en het resultaat een vrijwel gelijk spel. Dhr Boogaard heeft deze partij zwak ge speeld. Dit schrijven we, zonder te kort te doen aan het spel van dhr Strooband, die op een zeer goede partij kan terugzien. Op- of aanmerkingen over onze damru briek zullen wij dankbaar aanvaarden. In de „Overschiesche Kerkbode" schrijft Ds C. J. van den Boom het volgende: „Wanneer men acht slaat op wat in pu blieke vervoermiddelen wordt gelezen door hen, die een reis van enkele uren moeten maken in trein of boot, dan is 't opmer kelijk van welk een verscheiden karakter de lectuur is. Meer dan een verdiept zich in een courant, liefst in het laatstver schenen nummer. Een ander opent een ro man, om daaruit zijn geest te voeden. Een derde neust in een humoristisch tijdschrift en geniet daarvan. Is 't u wel eens opgevallen, dat maar enkelen zijn die godsdienstige lectuur bij zich hebben? Geestelijken uit Rome's kerk schamen zich niet om in hun brevier te lezen; maar hebt ge wel eens iemand in een Nieuw Testament zien lezen? Wie neemt zijn Bijbel mee op reis om daaruit te lezen? De Kamerling geeft ons een voorbeeld van reislectuur. Deze las op zijn reis naar zijn land de profetie van Jesaja en trachtte deze te verstaan. Zouden wij dat voorbeeld maar niet eens gaan volgen en voortaan in allen gevalle ons Nieuw Testament op reis meenemen en er in lezen? Wellicht is dit ook een middel om Evangelisatie in den trein te beoefenen! Of ge zoudt ook mee kunnen nemen het boekje „Jezus van Nazareth". Dit bevat een harmonie der vier Evangeliën, waarin alles in systematische volgorde is opgeno men, wat ons in het Evangelie is geopen baard. Wanneer alzoo de tijd, dien we voor rei zen noodig hebben, wordt besteed, is 't geen verloren tijd, maar productief voor ons hart en leven! Leest op reis goede lectuur, u door God zelf verschaft!" Beste Nichtjes en Neefjes! Het wordt dit jaar voor ons allen wel een heel ander Pinksterfeest dan verleden jaar, toen ons lieve Vaderland dreunde en sidderde van het oorlogsgeweld. De komende Pinksterdagen zullen voor heel wat kinderen wel droeve herinneringen meebrengen. Maar 't eigenlijk Pinksterfeest, dat blijft toch hetzelfde, verleden jaar en nu. Jullie kent op school allemaal wel het „nikkertje", waar jullie geregeld het zen- dingsgeld in mogen doen? V-. ----- •- - —---re- ■MM

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1941 | | pagina 8