St 1« p ^ag-l 05MÜJ® 9B Zaterdag 31 Mei 1941 PINKSTER-BOODSCHAP. Ruitenwisscher Paedagorïiek LZ 3 SlP ffi Willi en de vier neefjes 55e Jaar gang No. 3 g<3: 3 -N o""d O e&o 5 tn 2 wo tr 2 o 2 O S-coi» E-S-gS 0 B1®® 3"* "V fl> O 5ö co CD g* O, c+ g ^C® s° 01 h-' B! p g CD Oti B B B Wfi PMgffig 2. O' g.«*B 2 Si 1 oqR-^'a'Rorq'-' BifssSgs? 3 B I 8 WB &3 B g 2.C CD B oKC B SS.nB 2 SL O u 3 en FT o> S 00 cd' w"= W O top O Oi O O CJT oo t-S p p B B aa 2 M® 5 8 s r B ifi* P13. 5-Cfli2 °H P- MOlfl up S iMal N >-; 3g.o -00 uï Bf <w w doffi'W tf CD fe i-bS&ttS* ftg-S^a Wcn3 *K?.P W,! PT D3 00 Qow b."'? o o '3Ê?@ -",!Jop,S,oSa oof&rgB O O i *"5 v»> H<* r~* B gOol fflB mP to.~ jC, o rn w to S- c W UI O S CD o B" 5 OT M O(0 <P. S. rt- b.3 g wri,< e.B?5§gg.g W tT HJ g- S31 O g. CO r+5o w$3 F2? jfü - (D il B ÜT P* Pj wO»® O Wo p -Tg* SIS' Soa-o 3® CD ji B-SSg- a. p o prtm b B CO "i o CD cr B <t> b 2 R 2 2 P f B - •a°H o 3 O MftB. HJ PN CD CP to tO B* 2 5 CD 8 »1 O HL Ft J-; •i CD C* O Cfl p o V S" Cb p O - OT O B* H' B CD? CO u 00 O O ga o CD ÜT <3 3 5-* r* W M? g- O CD Pi 2- P s 3 8 £3 rt- to- tr w O pr -3 o p 8- bi W rob (0 o- Cfl »-j 3 pióignc o CJI M N B. co w q sr cd M S <®B"cd tö g o £2. ffi 3 o £5 S(w xS O Pc Co» p r1" V i cd i B r Sff B S1 M O 5 h-J rw SB 2 &&0B«Sg? SFpS ^2 D. CD CD 1 O s.pBg O.mS 3 ft® B Bj W I' t g CD o, "O CD 2 2 ijrt-P'iP ggBcD&gcDg.? PP i ff (D P i rt* 1 O CD b §,8° 3 sr-ë P AP •c w sr 2 w 3 g O 9 o 3 M »-• Pt £o<? g "is p CU ®0 B B (D 'Cb O H-. ffi»d CO p p4 ar o^ o 2 2 2 2 a4 c P M< H- B. S" n B" KI K? CD 2 3 8 2! CD Nu, dat zendingswerk, waar jullie ook aan meewerken, ia op het eerste Pinkster feest begonnen. De discipelen ontvingen den Heiligen Geest, zij begonnen te spreken in vreemde talen en kregen de opdracht over heel de aarde het Evangelie te verspreiden. De Heere Jezus, de groote Zender, zond hen naar verre, vreemde landen. Nu mogen jullie geregeld je zendings- geld in het nikkertje doen. En daarmee zet je het werk voort, dat de discipelen op het Eerste Pinksterfeest begonnen. We hebben nu de tweede prijsraadsels, en, zooals beloofd, worden er ditmaal na het tweede prijsraadsel, prijsjes gegeven. Denken jullie er aan, dat ik vóór Don derdag allte briefjes met de oplossingen in mijn bezit moet hebben? Over veertien dagen worden dan de prijs winnaars bekend gemaakt. Middelburg. „Goudhaan". Ja, de kleintjes tellen ook mee. Als je erg zuinig bent, zul je het bedrag best bij elkaar krij gen. Dat dubbeltje was een meevallertje voor je. „Primula". Flink dat je al zoo'n groote brief geschreven hebt. En zoo keu rig zonder fouten. Dat was een heele wan deling Donderdag, waren je kuiten niet stijf? Koudekerk e. „Benno". Ik ben blij- dat je het er zoo goed hebt afgebracht. Ja, de tijd begint nu flink op te schieten, als je dit leest is het al zoo ver. Prettige va- cantie! „Zwartkop". Jij bent niet de eenige die naar meer warmte verlangt. Maar het komt welEn je zult zien hoe de aardbeien dan rijp zijn. Zul je niet mopperen als de zon gaat steken? Goes. „Rembrand". We hebben al meer schilders in de familie gehad en ik ben be nieuwd eens iets van je werk te zien. Maar goed je best blijven doen, wie weet, wordt je dan later nog niet een echte schilder. „Herderinnetje". Dus voorloopig blijf je nog herderinnetje op een plaatje. Nee, ik denk ook niet, dat de werkelijkheid je erg mee zal vallen. Maar onderwijzeres, nu met een beetje fantasie lijkt het er heusch wel een beetje op. Serooskerke. „Willem de Zwijger" Jij hebt een mooie naam gekozen. Zorg maar, dat je die met eere draagt. Ja, het zal er bij jullie nu wel heel anders uitzien dan verleden jaar, toen de vluchtelingen er waren. Kattend ij ke. „Dolfijn". Ja, als je een visch bent vind je het water niet zoo koud, maar ik denk, dat jij toch wel een beetje hebt staan bibberen toen je er uit kwam. Pas maar op, dat je niet te ver gaat. Kun je het nu al op je rug N. - en St. Joosland. „Joost". Je hebt het raadsel goed opgelost, maar een schuilnaam vergeten. Ga maar eens een heel mooie bedenken. Hoe oud ben je? Je hebt zulk mooi postpapier, zeker voor je verjaardag gekregen? K a p e 11 e. „J. W." Jij bent al zoo flink dat je kunt typen. Nu het briefje ziet er keurig uit, maar weet je wat, nu moet je ook nog eens probeeren het raadsel voor de grooten op te lossen. Als je een beetje je best doet, zal het wel gaan. Oostkapelle. „Colporteurtje". Ja het is echt fijn dat alles nu weer gewoon door kan gaan. Jij had nu wel den tijd om de raadsels op te lossen, maar ik denk toch dat je liever wat minder tijd hebt. Knapt het al wat op en mag je alweer int bed? Vrouwenpolder. „Riek". En jij hebt ook vergeten een schuilnaam te schrijven. Het hindert niet zoo erg, maar het is wel gezelliger. Moeder had het bij bet rechte eind hoor. Ik vind het flink dat je al zoo'n netten brief kimt schrijven. Hier volgen de prijsraadsels. 1. Voor de grooten. Het geheel bestaat uit 53 letters. Een 52. 5. 23. 37 is een lastdier. De 43. 27. 42 is altijd woelig. Een 47. 14. 36. 22. 38. 3. 9 is een kost baar sieraad. Een 16. 48. 40 is familie van de haan. Veel dieren bouwen zelf een 3. 51. 8. 30. 18. 32. 20. 44. 29 is een getal. Een 34. 1. 49 hebben de jongens graag in den zak. 49. 50. 11. 10. 22 is heete lucht. Een 8. 37. 39. 35. 46 is minder dan een dienstknecht. 8. 16. 16. 6. 2. 46 is niet recht. 31. 38. 53. 19. 6. 29 dragen we in den zomer niet. 13. 52. 30 is een letter van het affabet. 20. 28. 5. 33. 45. 7. 14. 26. 16. 24. 17. 41 kent geen tijd. 12. 21. 4. 25. 6. 18 zijn aan den voet. 2. Voor de kleintjes. Het geheel bestaat uit 21 letters. Een 17. 14. 15. 10 is een groot bosch. Vroeger droegen de krijgslieden een 6.18. 20. 5. 8. 12. Een 20. 4. 2.13. 1. 9 is een groote vogel. 6.19. 9.16 is niet zacht. Een 17.1. 3 kun je beloopen. 12. 7. 18. 11 is een ander woord voor vervelend. Onkruid moet je 17. 11. 4. 10. 1. 5. Allen hartelijk gebroet van TANTE DOLLIE. 'i - 3) e Maar nee, ze moeten netjes op een rijtje bij Moeder blijven staan tot „Daar heb je hem!" Jaap is de eerste, die den trein ziet. En hij heeft gelijk. De locomotief is nu al vlak bij. Nog even... daar rolt de trein hen al voorbij. Hansje houdt Moeder's hand stijf vast. O, wat een lawaai. Vijf paar oogen vliegen heen en weer, maar de trein heeft nog zooveel vaart, het is onmogelijk om te onderscheiden of Willi er in zit. Daar staat de trein, de deuren zwaaien open en met een is het een geloop en een gedraaf op het perron, het lijkt wel of iedereen evenVeel haast heeft. Maar Willi... is ze er nu toch niet? Ze zijn er allemaal stil van, Moeder zegt ook niets, ze kijken maar en kijken en dan ineens... „Daar!" gilt Her. Hij vergeet, dat hij niet weg mag loopen, en holt tusschen de menschen door. Waar dan, waar? Her moet Wili gezien hebben, maar waar? Klaas en Jaap wachten niet langer, ze hollen achter Her aan en dan, ja dan zien ze Willi ook, ze is er toch. Hansje blijft veilig bij Moeder, hij is toch wel een beetje bang in al die drukte. Op reis. Zou Moe het nu heusch niet akelig vin den om zoo heel alleen te blijven? Willie moet er" ineens weer aan denken. De koffer staat al klaar in de gang. Ze heeft haar mantel al aan, maar moet nog één keertje kijken of de poppen er nog wel goed onder liggen. Dan bedenkt ze iets prettigs voor Moe. Hoor u eens, als u het erg naar vindt alleen, mag u ook wel eens met de poppen spelen „Dat is lief van je Willi." Ze krijgt er nog gauw een extra zoen voor en hu is ze meteen niet ongerust meer, dat Moe alleen zal zijn. Daar komt Pa binnen en nu... nu gaan ze heusch weg. Moe gaat mee tot de deur en tot het eind van de straat moet Willi telkens nog eens en nog eens omkijken en heel hard roepen: „Dag Moe, Daag Moe!" En nu zit Willi in den trein met haar neus platgedrukt tegen het raam. Goed uitkijken nu, heeft Pap zoo juist gezegd, want we zijn er zoo. En of Willi goed uitkijkt. „Daar heb je het ^perron al", wijst Pa. Ja, Willi ziet het ook. Ze ziet menschen staan. Maar Tante? Hé, de trein gaat ook nog zoo vlug. „Willi, daar, daar is ze en de jongens zijn er ook!" Hè, dat is jammer, Willi heeft niets gezien en nu zijn ze er al voorbij ook, ze kijkt nog opzij, maar dan, boem! zegt de trein en Willi rolt meteen achterover op de bank. Dicht tegen Pa aan dringt ze even later tusschen de menschen door. O, wat is het vol. En wat een drukte. En kunnen ze Tante nu wel vinden? Ze loopen elkaar vast mis. En dan ineens staat Her daar vlak voor hen. Hij is de eerste. Klaas en Jaap komen vlak achter hem aan. Gelukkig, denkt Willi, nu zullen ze Tante ook wel vinden. Her blijft vlak naast Willi loopen en houdt haar hand stevig vast. „Oom,, geeft u mij den koffer maar." Klaas is de oudste en hij heeft thuis al bedacht, dat hij den koffer zal dragen. En dan zien ze Tante ook en Hansje. O, wat is het allemaal fijn, en wat moet Willi nu veel kusjes geven. Maar als ze buiten het station zijn ge komen, beginnen Jaap en Hansje te kibbe len, wie Willi een hand mag geven. Her zeg niets, hij heeft Willi haar rech terhand en laat die niet los. En nu be weren Jaap en Hansje allebei, dat zij die andere het eerst hadden. „Ik ben de oudste", zegt Jaap, en denkt er bij, dat hij veel beter op Willi kan pas sen dan die kleine Hans. Gelukkig weet Oom er raad op. Weet je wat Hansje, kom jij dan maar bij mij, want ik weet den weg ook niet. Even nog kijkt Hansje naar Willi, en dan, ja dan vindt hij den ruil toch zoo slecht nog niet. Oom moet toch immers ook den weg kunnen vinden. En zoo gaan ze naar huis. Klaas voorop met den koffer. Soms komt hij ook wel eens een eindje achteraan, dan moet hij den koffer even neerzetten om in zijn andere hand te nemen. Dan Willi met Her en Jaap en daarachter Oom, met Tante en Hansje. „Dat zijn nieuwe huizen", vertelt Jaap aan Willi en Jaap helpt mee: „en dat is onze school en die hond is van een vriendje en dat, en dat... O, ze hebben zooveel te vertellen en Willi moet zooveel zien, dat ze het on mogelijk allemaal kan onthouden. Nu loopen ze op een gracht. „We zijn er bijna", zegt Her, daar om den hoek. En Willi kijkt naar de huizen, zou dit het zijn of dat? O, nee, Her zei immers om den hoek. En dit zijn groote huizen en Moe heeft gezegd, dat het een klein huis is. Wat zou Moe nu doen? Maar Willi heeft nu geen tijd om aan Moe te denken. Hier is het", zegt Her en ze gaan ook een hoek om, maar komen niet in een straat, maar in een nauwe donkere poort. Er liggen groote keien in en er loopt een smal gootje langs, waarin vies bruin water staat. O! Willi schrikt er een beetje van. Moeten ze hier in? Het is er zoo donker. Even kijkt ze om naar Pa en Tante, maar dan trekt Her haar al mee en loopt ze, toch wel een beetje angstig, vlak achter hem aan, precies in het midden van de keien. Want de muren, o die zijn zoo hoog en zoo grauw en het lijkt wel of ze zoo bovenop haar zullen vallen. Gelukkig, daar is Pa al. Ze hoort zijn stem vlak achter haar, hij gaat er dus ook door. Maar, als ze de poort bijna uit zijn, ziet ze ineens weer de zon. Gelukkig, en nu zijn ze alweer buiten ook. Aan haar linkerhand ziet Willi een rijtje huisjes met een geel klinkerstraatje er voor en aan den anderen kant van het geele straatje zijn vierkante grasveldjes met goudsbloemen er langs en... Willi is de donkere poort alweer ver geten. „In het laatste wonen we", vertelt Her. Ja, dat heeft Willi al begrepen, want Klaas zit er vlak voor de deur bovenop haar koffer. ÓNDA<!$6LM> Nu het Pinksterfeest voor de deur staat, komen wij tot U. Het eerste wat wij lezen in het oude verhaal, dat wij wellicht reeds als kin deren kenden, is, dat op den morgen, toen het voor de eerste maal in den vol len zin des woords Pinksteren werd, de jongeren eendrachtig bijeen waren. Ongetwijfeld waren ze het niet allen met elkander eens: en ook over den Geest, die beloofd was en de wijze waarop Hij komen zou, zullen ze wel ieder hun eigen, en onderling verschil lende gedachten gehad hebben. Maar sterker dan al dat verschil, was het ver langen de Goddelijke gave te ontvangen; was de volhardende smeeking te mogen deelen in den overvloed des heils. Toen kwam de Geest, ineens, wonder baar! Het was hun toen een wonder; ons is het dat nu nog. De Geest vervulde hen. Wat dit beteekent, vernemen we wel uit het vervolg van het Pinksterver- haal. Zij werden blijde; zóó blijde als een mensch het zich nauwelijks denken kan. Zij werden vrijmoedig; de Geest drong hen tot levende getuigenis sen. Ze werden onbevreesd; Gods kracht stroomde door hunne zielen. Zij leefden hier in 't nauw der wereld, maar niette min in de ruimte des hemels. Zij kregen het paradijs tot hun ziele-erfenis. Zij za gen als in een open heerlijkheid. Een heilige uitzinnigheid deed hun wezen beven, zoodat de spotters zeiden: zij zijn vol zoeten wijn. Maar tegelijk doorvoer hen een hemelsche nuchterheid, een rea liteitsgevoel, waarbij alle tijd verdween. En zij werden getuigen, ja getuigen. V Wij lezen het in het Heilige Boek en een weemoedig gevoel roert zich in ons binnenste. Er schreit in ons hart iets naar die ure, naar dien tijd, naar die Geestesbedeeling, naar dat vuur, naar die macht, naar die glorie, naar dat ge bed ennaar die eendracht. Ja, voor al naar die eendracht! Want wij hebben een taak in dezen tijd; en de wereld om ons heen maakt die niet licht. Wij kunnen alleen van die taak iets terecht brengen, als er van den echten Geest ons wezen bezielt en ons leven drijft. Wij gelooven, dat die Geest de wereld wil vernieuwen en dat ook kan; maar wij weten ook, dat wij Hem ten dienste moeten staan. Wij moeten getuigen zijn; in eendracht, in geloof, hoop en liefde moeten wij getuigen van Gód, van Christus Jezus onzen verrezen en verheerlijkten Heer. Zijn wij bereid? Zijn wij verlangende, vurig begeerende Hem te dienen? Dan .is de Geest er ook voor ons en dan kan Hij en wil Hij, door ons, Zijn heilig werk doen. O Geest des Heeren, kom van boven! Kom in ons dor en vreesachtig gemoed! Kom in uw lauwe en verdeelde kerk! Maak ons getuigen, vol geloof en liefde! Veni Creator Spiritus! Het Hoofdbestuur der Evan gelische Aliantie. PINKSTERLIED. Ja, de Trooster is gekomen! Jezus ging van d' aarde heen; Hij werd van ons opgenomen, maar Hij liet ons niet alleen. De Beloofde werd gezonden en de Kracht uit God kwam neer. 't Past ons juichend keer op keer Zijn verschijning te verkonden. Heden is het Pinksterfeest; looft en dankt den Heil'gen Geest! Looft den Geest, Hij zal niet wijken van de Kerk met bloed gekocht; Zijn nabijheid zal steeds blijken, hoe de vijand woeden mocht. Vreest niet, o gezochte schapen, vreest niet, weergevonden ziel, zoo de nacht u overviel! Zou de Geest des Heeren slapen? Waakt Hij, schoon geen ook Hem ziet, voor de kleine kudde niet? Geest der kennis, Geest der waarheid, der genade, der gebeên, leer ons wand'len bij Uw klaarheid in de heilsverborgenheên! Doe ons 't„Abba, Vader!" bidden, zeggen: „Jezus is de Heer", geven U in alles eer; blijf in der Gemeente midden om te heil'gen offerand' van haar hart en mond en hand! Heil'ge Trooster! Gij zult komen op 't gebed, door U verwekt; van Uw regens, van Uw stroomen wordt eens de aarde overdekt. Liefd' en ijver zullen blaken waar reeds alle.s scheen verkwijnd, als de Pinksterzon verschijnt, Noorderwind, o wil ontwaken! Zuiderwind, doorwaai den hof! Heil'ge Geest, U zij de lof! Zijn machtige arm beschermt de vromen En red hun zielen van den dood, Hij zal hen nimmer om doen komen In duren tijd en hongersnood. m. De taak van uitzicht brengen, van ver heldering, waardoor een verder rijden mo gelijk wordt, kan slechts goed geschieden, wanneer de opvoeder zonder angst of toorn, ook zonder strengheid of toegevend heid, in volkomen rustige zakelijkheid zich van deze taak kwijt. Gelukkig is het „gekünkel" voorbij en de eenzijdigheid van Künkels populaire werken wel algemeen ingezien. Deze reac tie mag ons echter niet blind maken voor de aanwezige kwaliteiten van zijn werk. Daarom is het mg hier een genoegen als eerste voorbeeld van goede „ruiteDwisscher- paedagogiek" een geschiedenis te citeeren uit het bekende boek „Karaktervorming door zelfopvoeding". Ik geef 'tweer, eerst met den commen taar van Kiinkel en daarna met nog eenige opmerkingen van mijzelf erbij. Kiinkel schrijft: „Een moeder hoort de kinderen schreeuwen en staat op van haar werk om naar de kinderkamer te gaan. Daar vindt ze het dienstmeisje, die den zevenjarigen jongen poogt te wasschen. Maar hij verzet zich met handen en voe ten, terwijl de vierjarige er brullend naast staat. Zij schenkt eerst geen aandacht aan het lawaai, maar vraagt aan het meisje, wat zij voor den volgenden dag van den groenteboer gekocht heeft. Het meisje laat den oudsten jongen los en antwoordt Terwijl de jongste verder schreeuwt, zegt de moeder: „Wat minder hard, anders kan ik niet hooren wat Anna, gekocht heeft". De jongen van vier antwoordt nog steeds huilend: „Zij heeft worteltjes gekocht". De moeder vraagt nn aan den jongen van zeven: „Heb je het gezien, was het genoeg voor de heele familie?" Maar die laat zich niet met list vangen en verklaart boos: „Ik laat me toch niet wasschen". De moeder zegt verwonderd: „Waarom ook, wasch je toch zelf!" Het meisje beweert: „Hij doet het niet alleen en als hij einde lijk begint, komt hij nooit klaar en kan ik erbij staan tot middernacht". (Hier blijkt, dat de strijd om de macht tusschen het meisje en het oudste kind begonnen is.) De moeder vraagt dan: „Wil je vuil in bed gaan om Anna te plagen? Dat moet je toch anders aanleggen, wie weet of het haar schelen kan of je vuil bent". De jon gen: ,,'tkan haar natuurlijk schelen". De moeder: „Waarom zou ze zich dan erge ren als je vuil bent?" „Neen, dat ergert haar ook niet, maar wel, dat ik niet ge hoorzaam ben, zij wil immers altijd com mandeer en!" „25j wil misschien gene raal zijn net als jij". Daarop antwoordt de jongen lachend: „Hoogstens van het Heilsleger, omdat ze een meisje is". Allen lachen. De stemming is gered. De moeder vraagt verder: „Als iemand vuil is en zich wascht, voor wien doet hij dat? Voor zich-

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1941 | | pagina 7