p
Rondgang door den Dam-doolhof.
DS
I
iil
Id
§Hi^sr^?^
w
8: a N
S? O
2 s- fl
J$ bo cs
a
fc
00
s
Toen de storm woedde.
Waar de winden waaien.
Blijmoedige menschen.
Voor de Jeugd.
00
e
Cr &A
"I
a
oa cu
1
Z
-
55 z
o
2 B.
S -5
co -5
4)
8
8
3
fi
-4-»
O
m
g
as
ÏSJ
co
GO
n) bo S
o -2 2
,S 83^-g
<D 'S v r, S
.2 0^=3
Cj -rt
«Is B
JP o a -g
SS-8
O O
a
Sn M m
3 MTS
d +J a
»'3 o
o C <u
<D T3
~*s
m s
|33 ®7's
s 43 I •-.
O a> U g
-9*Sl
ö3*>£
:*88
g"Q o
;0 g
i o
73
CC r< -S
§-"Ha,o .ö3>S2>ü(R
n
S 58 S
0)
-M
03 - 0)
5? 2
bz o
.5
Jh
C 1-"
03 C
73 *-M V
s
ftSbör
cC ffi -g O "2
H oo .S og
a a 73 -rt CO
0)
■§>8
cd
cd
2 -M
fl rW
O fcH
G S 0)
*-• 8 i2
0 "EL'S H
Gj bfl(DH
--H .0-1
w
73 .Q
r*i
*■4
t O
fcn*
«1
O 73
.ti
3 0)
■si
13 bp
.o
a
2 a 5
g,
+-> <D 0JD
0)
^2 <D
J-i "-•
O
03
.2 o cu
-3 A o
ft o
02 O
O
H
73
n
7d
o
N a)
03
XI
o)
+J,S^§
aa^-2 o
■gig
a aj bo
&SÜ
g-§ 8
O OS
m i3 o
a 00
G fcl
-3
030
03
^33^
fe o 13
ft a
'a 81 0
-«82
M a-g
S o ii
a -a
O
73
a fi c
«S o
a m <u
a «3«i
f-i -y
a d a o>
<u
O)
is
bo <u
ei p a a
0) (0 0>
a bo a
o c
co a
•S3
8
03
O bB TO
td
rQ ft
03 55 03
sS S "d 73
Q3 bdO cd
•n 03
03 Sh
O
Q 03
-a
J a4) hr
S jj bo^<
S
^agfl'
j4«o°2
o cq
Sh
03 W
■+J 03
cd <13
•s!
s
™*tl
<1)
2 13
t3 cu j.
5 S
03
SK w
N 03
-•§ 8
o S S 05
WN >M
aS -
•lo .tJ
a i3 o a
«ÖHodl
M
8 a ij im
SJSl
2 n,
73
-1-3
p' a o a
<u 3S PB|
'■3 +j
g ajM
M S
a -
13 I S 8 s
S 2 o 03
Si rto
M g-^
u 5^ S
3S
3T?:a> a
?4J f. Ö13+J.S OS
s <0 o a i3 a
g !>®SOflï
>s
i iu
S»-2-3
a Vs
03 2 03
03
U
03
*0
03 S
d
W 73
0)
-°a
03
O
rd
H
03
03
03
73
<D
d
03
P^3="
I S.ppq a Mö
d Q03o3^03 aöÖ—.ö
03 Q3 73 73 ffl S 03MQ 0 T3
rrt S^03-^ O^jG^ü^rrJ Tj CL
■°'c^l.sla:,'oJ>-3?g,|t-*g|02
BO xi a! p, ft.® no a p r-H
&W
IM
.2 8
bO
Sü o S3
o 'B 3 p -
fl
c 73 O o
sfess'sf!
h f-i
03
s
13
N 8
a> g
o v
a_i Cd
<d
M
3 a «Q ft-g
Sllilc-i!
S O 3-5 o o
ftj3 O 13 J3
a
Bij dit observeeren, kan de opvoeder van
Montessori de gulden regel leeren: „Laat
Uw woorden geteld zijn". De paedagoog
moet de wijze waarnemer van de natuur
lijke werkzaamheid van het kind zijn, die
hem alleen het weinigje leiding geeft, dat
hij op dat moment noodig heeft. Deze lei
ding zal dan we houden ons beeld vast
voornamelijk moeten bestaan in verhel
dering, doorzichtgeving en dit kan bij jon
gere kinderen vooral door een eenvoudige
stimuleerende blik of gebaar geschieden,
bij ouderen door meer of minder uitvoerige
redeneering.
Dorothy Canfield Fisher zegt hiervan in
haar boek: „Een Montessori-moeder"„In
dit systeem is de onderwijzeres de observee-
rende opzichter van haar geestelijke speel
tuin waar de kinderen geestelijke kracht
onafhankelijkheid en initiatief verwerven,
zooals zij lichamelijke onafhankelijkheid en
kracht krijgen als een bijproduct van licha
melijk spel. Wij hebben gezien, dat wij kin
deren niet behoeven aan te moedigen om
de oefening noodig voor de groei van hun
lichaampje te nemen. Toch werden zij daar
in tegengegaan, omdat wij volwassenen het
storend vonden in onze bezigheden en onze
behoefte aan rust. We hebben toen gezien,
dat wij hen slechts een springtouw behoe
ven te geven en hen alleen te laten met an
dere kinderen. De meest bezielende paeda
goog kan toch nooit veer een kind touwtje
leeren springen, evenmin als hij in latere
jaren de vervoeging van een onregelmatig
werkwoord voor hem leeren kan. De leer
ling moet het zelf leeren en is dit eenmaal
toegegeven dan volgt er van zelf uit, dat
hoe minder men hem aan handen legt, hoe
minder vervelende belemmerende regels er
zijn, hoe vlugger en gemakkelijker hg lee
ren zal. Het typische vroolijke bezige kind
in een Casa dei Bambini bewijst meer dan
voldoende, dat zij evenveel behagen schep
pen in het werken voor hun geestelijke ont
plooiing als in vooroefening van hou licha
melijke vlugheid en kracht: zij vragen
slechts een eerlijke vrije kans".
Echter komen ze toch telkens te staan
voor momenten waar 't uitzicht belemmerd
is. De paedagoog, die zijn wachtenstijd goed
besteed heeft, kan dan aan zijn ruitenwis-
scherstaak beginnen. Hierover een volgen
de keer verder.
Rotterdam. P. W. J. S.
STAAT MET BEIDE VOETEN IN HET
HEDEN EN WERKT VOOR DE TOE
KOMST!
In „Woord en Daad" schrijft Mr B. ter
Linden over de Christelijke Instellingen,
die door den oorlog werden getroffen.
In Rotterdam verloor het Leger des
Heils het hotel Metropole, de indnstrieeie
inrichting, de papiersorteering en het
nachtasyl; de afdeeling van de Nat. Chris
ten-geheelonthoudersver eeniging zag haar
gebouw in vlammen opgaan; de afdeeling
\an de Vereeniging Kinderzorg verloor
haar bureau; de afdeeling van de Ned.
Middernachtzending bezit haar bureau
n?et meer; het Sterhuis van de Union is
verdwenen, zoo ook het huis van het Ver-
Vond van Jeugdbonden voor ernstig Chris
tendom en de gebouwen Onesimus en
Obadja van het Ned. Jongelingsverbond.
Pet oude Gereformeerde Burgerweeshuis,
dat op de Monumentenzorg-lijst voorkwam
en op een waarde geschat wordt van twee
toD, is verbrand. Vanzelf sprekend werd er
te Rotterdam ook nog schade van geringe-
ren omvang geleden.
Ook in andere deelen van ons land ble
ven de vereenigingen vanzelf niet gespaard
voor onheil.
Gelukkig zijn de gespaarde Vereenigin
gen naar verhouding veel grooter in getal
dan de verwoeste of beschadigde.
De wederopbouw zal straks schatten
verslinden. Wanneer het werk van de In
wendige Zending voortgang zal hebben,
is eerste vereischte, dat ieder die gaf, dat
blijft doen.
29.) —o—
Het is onbegonnen werk, kind. Geloof
me. Laat mij je helpen. Dan kun je rustig
uitzien. Ik had gedacht, je een vijfhonderd
gulden te geven. Pak die nou aan.
Ik wil niet beginnen met leenen. Erik
kon dat doen, want die kreeg een zaakje.
Maar ik moet,... neen, neen, daar begin ik
niet aan.
Je behoeft ze niet te leenen. Ik geef
ze. Alleen
Hij zweeg plotseling.
Maria, intuïtief voelend, begréép onmid
dellijk.
Mag Aaltje het niet weten? vroeg ze
op den man af.
Neen, zei hij resoluut. Je begrijpt het.
Je kimt ze deze week nog krijgen. Krijgen,
zonder meer. Ik doe het van harte. Maar
je weet, Aaltje denkt daar anders over.
Het is jammer, maar ik kan het niet helpen.
Ikstotterde hij.
We praten er niet meer over, Leen.
Zóó wil ik in elk geval geen geld hebben.
Het is trouwens beter, dat ik het niet
krijg. Dat maakt een mensch maar gemak
zuchtig. En we komen niet naar Haren
stede, om ons gemak te houden, glim
lachte zij.
Leen zweeg.
Van wat ik gehuurd heb, is wel iets
te maken, zei Maria. Het verschil met
Woudesch is wel heel groot. Ik geef toe,
dat de buurt niet mooi is. Maar ik kan
niet duurder. Het was het eenige, dat er
was. We hebben een aparte opgang
Ja, ik ken die woningen wel zoo'n
beetje. Huizen er niet vier gezinnen bij el
kaar?
Zooiets. Het kunnen er ook méér zijn.
Maar wij zijn apart, zeg ik toch Het is nog
niet zoo slecht.
Maria praatte dapper. Leen moest niet
zoo spreken. Toen zij de woning bekeek,
hadden haar oogen gebrand van de tranen:
moest zij hier nu Margot en Lucie en Mag
nolia brengen? Vooral Magnolia, die fris-
sche lucht hebben moest, die er bijna niet
te krijgen was? En nu praatte Leen ook
zóó. Och, hij bedoelde het wel goed, maar
het was toch pijnlijk.
Ik kan er niets aan doen, zeide hij.
'k Had graag uitgekeken naar een woning
voor je. Onder de woningbureaux heb ik
wel kennissen zitten. Maar ja, je was niet
zoo goedkoop uit geweest, dat is waar.
En daar zit het nu net op vast, zei
Maria. Laat ons er niet meer over praten,
Leen. Ik moet pakken, wat ik krijgen kan.
En het zal heusch wel gaan.
Zé waren gearriveerd bij Leen's woning.
De ontvangst was niet hartelijk, maar toch
ook niet stroef. Leen kon ér geen naam
aan "geven.
Maria sprak onbevangen en deelde in
korte woorden mede, wat Leen al wist.
Wat? zei Aaltje. In de Janssteeg?
Wat bezielt je, mensch? Daar huist het
schorremorrie van Harenstede!
Nou, nou, zei Leen.
Nou, nou, herhaalde Aaltje. Dat weet
je ook wel, Leen. Het is er een soepje. Hoe
kom je er bij, Maria Moet je d a a r nu de
meisjes... Ik moet er niet aan denken!
De roep is erger dan het is, zei Ma
ria. Er is een deel, dat niet veel beteekent,
ik weet het, maar daar komen we niet. We
hebben de meest geschikte plaats, en wo
nen apart; hebben niets met de buren te
maken, als we niet wilen. Ik had geen keus,
Aaltje. De rest is te duur voor mij.
Mensch, mensch, wat ben je begon
nen? Was daar toch gebleven!
In Woudesch kan ik mijn brood niet
verdienen. We zullen ons best doen, er hier
wat van te maken, zei Maria.
Och, Erik en jij hebben nooit naar
goeden raad willen luisteren, zei Aaltje sar
castisch.
Leen had een hard woord op de lippen,
maar hij hield zich in. In tegenwoordigheid
van Maria moest hij maar geen herrie gaan
maken. En wat hielp het trouwens?
Erik en ik hebben altijd graag naar
goeden raad geluisterd, zei Maria, zoo rus
tig mogelijk. Maar als een raad niet goed
is, kan niemand toch van mij vergen, dat ik
dien opvolg?
Natuurlijk, je draait er altijd uit, ik
ken dat. W ij geven nu eenmaal een goeden
raad.
Ik ben me niet bewust, zooiets ooit
te hebben gezegd of gedacht. Maar dit is
niet een goede raad. Ik kan niet'in Woud
esch blijven wonen, omdat ik er mijn brood
niet kan verdienen. En daar moet ik hard
voor gaan werken. En dan, het valt me
niet gemakkelijk, op het oogenblik te blij
ven daar, waar ik jaren zoo door en door
gelukkig ben geweest.
Maria's stem stokte. Leen keek naar
Aaltje, die toch even stil was, maar on
middellijk daarop weer een scherpe op
merking ten beste gaf.
'tls maar wat je geluk noemt!
Als jullie het verstandiger had aangelegd,
was je veel beter af geweest. 'kHeb het
zoo vaak tegen Leen gezegd. Nu zit je er
mee. Je kruit toch niet vergen, dat wij voor
jou en je kinderen zorgen gaan Er is geen
beginnen aan.
Over Maria's gelaat vloog een hoog
rood.
Waar praat je over? vroeg Leen nij
dig uitvallend.
Over iets heel gewoons, antwoordde
Aaltje. Jij wilt er wel niet van hooren,
maar Maria dient te weten, dat zij op ons
niet kan rekenen.
Al die woorden zijn niet noodig,
merkte deze op matten toon op. Ik heb er
geen oogenblik aan gedacht, jullie hulp in
te roepen. Het liefst help ik mezelf. En met
Gods hulp zullen we ons er wel doorslaan.
Je kunt volkomen gerust zijn, Aal.
Dat is tenminste verstandige taal,
zei Leens vrouw, ijskoud. Was je altijd
maar zoo verstandig geweest.
Ik weet niet, wat onverstandigs wij
hebben gedaan, vond Maria, die haar
kalmte bewaarde. Ik ben trouwens niet ge
komen, om die opmerkingen te hooren. Ik
was hier, om een woning te huren en
dacht even aan te loopen. Dat is alles.
Misschien wordt dat niet op prijs gesteld?
Och ja, natuurlijk. Als de deur niet
plat geloopen wordt, ben je natuurlijk al
tijd welkom, dat wéét je. Ik ben alleen
wat duidelijk geweest, omdat we goed
weten, wat we aan elkaar hebben. Als het
aan Leen lag, nam hij jullie allemaal in
huis, die twee vreemde snaken incluis!
Opeens lachte Maria vroolijk. De idee
kwam haar zoo komisch voor, dat zij niet
anders kon. Aaltje beek haar verbaasd
aan.
Neem me niet kwalijk, Aal. Het is
voor het eerst sinds Eriks dood, dat ik
even hartelijk lachen moet. Zie je ons er
nu op aan, dat we willen gaan klaploo-
pen? Hebben we je ook maar met iets of
om iets lastig gevallen, al die jaren?
Het is te gek, om er over te praten,
viel Leen wat ruw uit, om dan in één
adem er op te laten volgen:
Wanneer bun je die woning betrek
ken, Maria
Eiken dag. De kamers zijn leeg. Ik
ga nu regelrecht naar huis, om den boel
te regelen. Misschien bunnen we overmor
gen hier bomen.
Als we je helpen kunnen met de ver
huizing, aarzelde Leen.
Hij zag onmiddellijk op Aaltjes gelaat
een onheilspellende wolk komen. Maar
Maria had die ook opgemerkt. Zij had
willen vragen, dat was toch de moeite niet,
of Leen een knecht met een wagen wilde
zenden, om het weinige huisraad over te
brengen, maar nu hield zij haar ver
zoek in.
We hebben niets noodig, zei ze. Ik
zal Kees vragen, mij te helpen. En mis
schien een buurman. Dat komt wel voor
elkaar. En nu wordt het mijn tijd.
Zij stond op en gaf Aaltje een hand, die
deze_ slap aanvatte. Zij vroeg niet eens, of
Maria spoedig eens kwam aanloopen.
(Wordt vervolgd.)
„GEEN NOOD! WIJ REDDEN 'TZONDER
HEM!!
MAAR DIE DAT ZEGGEN ZINKEN.
0, LAAT MIJ 'TU VERTELLEN.
O, laat mij 'tu vertellen,
Wie Jezus Christus is;
Hoe Hij mij wou verzeek'ren
Van schuldvergiffenis!
Mijn zonden wou verzoenen,
Mijn ziel met vreê vervult.
En vast mij doet gelooven:
Ik ben verlost van schuld.
Neen, neen, mijn zwakke woorden
Vermelden 'tniet, o Heer!
Gij zijt, voor wie U volgen,
Nog eind'loos, eindloos meer.
In leven en in sterven
Zijt Gij ons steeds nabij.
Een Heiland vol ontfermen
Ja, Jezus, dat zijt Gij!
EEN GOEDE RAAD IN ONZE DAGEN.
De volgende opwekkende en in onze
dagen niet genoeg te herhalen woorden
schrijft ds P. J. Molenaar, Ned. Herv. pred.
te Den Haag, in de ,,'s-Gravenhaagsche
Kerkbode"
„Christenen zijn menschen, die staan in
de blijdschap, die leven uit de eeuwige
blijdschap des hemels. Het Evangelie is,
krachtens zijn oorsprong en ook volgens
zijn naam, een vreugdeboodschap en de
eerste tijding, die de engel aan de herders
brengt is een aankondiging van groote
b 1 ij d s c h a p.
Het Koninkrijk der hemelen is gelijk aan
een bruiloft, zegt de Heiland. Er zijn
menschen, die meenen, dat onze Heer tij
dens zijn aardsche omwandeling nooit ge
lachen zou hebben. Zou iemand durven
beweren, dat hij aan de bruiloft te Kana
heeft aangezeten met tranen in de oogen,
en dat hij er klaagliederen heeft gezon
gen? Te dier ure verblijdde zich Jezus in
den geest zoo lezen wij ergens in de
evangeliën. En 't wordt tijd voor de ge
meente, dat zij zich onophoudelijk voor
den geest stelle, dat het Koninkrijk der
vreugde is en de boodschap, die het brengt,
een vreugdeboodschap.
Natuurlijk is geen oppervlakkige vreug
de bedoeld, die door 't minste of geringste,
dat ons overkomt, kan plaats maken voor
een traan of een zucht. Alles wat God ons
uit den hemel schenkt is van blijvenden
aard en heeft de bedoeling ons heele leven
te doortrekken en te beheerschen. Steeds
meer moet het ons echter ook duidelijk
worden, dat de ware vreugde slechts be
staat in de zekerheid, dat onze zonden
vergeven zijn en dat er niets staat tusschen
God en ons hart, dat Zijne blijdschap on
ophoudelijk in ons binnenstroomt. En dan
komt het vanzelfsprekend gevolg daarvan:
dat deze vreugde zich ook aan anderen
mededeelt.
Toont geen droevig gelaat, gelijk de
geveinsden, als zij vasten zegt de Heer.
Zij doen het om van de menschen eer te
ontvangen. Het schijnt dan op de menigte
des volks den indruk gemaakt te hebben,
dat die „geveinsden" het wel heel ernstig
meenden. Er kan geen lachje op overschie
ten, anders mocht men hen eens van ge
brek aan ernst verdenken. Maar toen de
verloren zoon gevonden was, barstte het
geheele huis los in feestgedruischzij be
gonnen vroolijk te zijn. De eenige, die niet
vroolijk was, dat was die oudste zoon.
Wat wij in onze dagen broodnoodig
hebben, dat zijn bl ij moedige menschen,
want deze menschen bezitten een innerlijke
vreugd, die zich ook aan anderen mede
deelt. Ja, hierin zal tenslotte blijken de
ware vreugde, de innerlijke blijdschap te
bestaan: dat wij van ons overvloedig bezit
aan anderen kunnen mededeelen."
Ik weet aan wien ik mij vertrouwe,
Al wisselen ook dag en nacht.
Ik ken de rots, waarop ik bouwe:
Hij feilt niet, die Uw heil verwacht.
Eens, aan den avond van mijn leven,
Breng ik, van zorg en strijden moe,
Voor eiken dag, mij hier gegeven,
U hóóger, reiner loflied toe.
Redacteur H. M. Slabbekoorn,
Oostsingel 60a, Goes.
Nu de gelegenheid zich voordeed, om als
dam-redacteur van „De Zeeuw" op te tre
den, heb ik dit na rijp beraad aanvaard.
De groote drijfveer daartoe is geweest, de
gelegenheid om langs dezen weg het con
tact met de Zeeuwsche dammers te ver
stevigen.
Allereerst breng ik dank aan de Redactie
van „De Zeeuw", die mij hiertoe in de ge
legenheid stelde, en tevens voor haar be
sluit, de damrubriek wederom voort te zet
ten.
Ik twijfel er dan ook niet aan, of de
Zeeuwsche dammers zullen dit op prijs we
ten te stellen. Hiervan kunnen ze blijk ge
ven door daadwerkelijk te steunen.
Ik hoop en vertrouw dan ook, dat ik als
voorzitter van den Zeeuwschen Dambond
niet beschaamd zal worden.
Zendt ons partijstanden, eindspelen, ge
speelde partijen, hetzij in vereenigingsver-
band of onderling, problemen, en alles wat
zich maar kan voordoen op de honderd rui
ten gladde plank. Wij zijn er dankbaar voor
en u dient er uw mede Zeeuwsche dammers
mede. Ik zal trachten het uiterste te doen,
om u allen zoo veel mogelijk tevreden te
stellen.
Wij gaan meteen aan den slag, en bieden
u een probleem aan van den zeer jeugdigen
Zeeuwsehen problemist C. K. Kaan te Kou-
dekerke, ontleend aan ,,'t Damspel".
Auteur C. K. Kaan, Koudekerke.
12 3 4 f>
47 48 49 50
Zwart 6 schijven op: 9, 16, 18, 19, 29, 40.
Wit 7 seh. op: 28, 35, 37, 38, 42, 44, 46.
Wit speelt en wint.
Oplossingen hiervan in te zenden onder
motto: Damrubriek „De Zeeuw", Goes, vóór
7 Juni.
Zooals reeds in ons blad vermeld, vindt
op het oogenblik een Zeeuwseh Damtour-
nooi plaats. Wij hopen in staat te zijn u
steeds flitsen uit gespeelde partijen te ge
ven.
In de Zaterdag gespeelde partij tusschen
de heeren De Jonge en Deurloo, deed zich
onderstaande stand voor:
De Jonge.
Zwart 7 sch. op: 12, 13, 14,17, 22, 24, 27.
Wit 6 sch. op: 33, 34, 36, 37, 38, 40.
6
16
26
86
46
LA»
H
i i
15
25
85
4f
47 48 49 50
Deurloo.
De heer Deurloo, met wit spelende, ver
snoepte zijn laatste troef door 3429 te
spelen, na even denken besloot dhr De Jonge
1420 te spelen, zich van geen kwaad
'bewust. Geestig liet dhr Deurloo nu volgen
38—32 (27X38) 33X 42 (24X33) 42—38
(33X31) 36X9 en het pleit was beslecht.
Zoo ziet men, dat men tot de laatste zet
toe dient te onderzoeken, of de tegenpartij
soms nog een valstrik heeft opgesteld.
Als dhr De Jonge inplaats van 1420
24r—30 had gespeeld, zou hij beide punten
verdiend hebben.
Gezien de spelers, die aan dit tournooi
deelnemen, zal het een zeer interessante
kamp worden.
Dergelijke kampen of matchen kunnen
wij niet genoeg aanbevelen. Ze dienen de
damsport.
Nu verklappen we alvast, dat we vol
gende week met een wedstrijd zullen be
ginnen van 5 problemen.
Beste Nichtjes en Neefjes!
Er is het laatste jaar niet alleen in de
wereld, en in ons land, maor ook in ons
gewone leventje van allen dag veel veran
derd. Er is veel dat we moeten missen, som
migen zelfs heel veel, maareen ding is
er dat niet kan veranderen en dat ook nooit
zal veranderen.
Dat is het Woord dat de Heere ons in
den Bijbel gegeven heeft.
En zoo zal ook ieder jaar weer, door alle
eeuwen heen, overal op aarde, worden her
dacht, dat de Heere Jezus ten Hemel is
gevaren.
De Hemelsche Koning, die op aarde was
gekomen om de zonden der wereld weg te
nemen, had hier Zijn werk volbracht.
Alleen de discipelen zijn hij Hem op den
Olijfberg als Hij ten hemel vaart.
Wat zal er een oogenblik van verslagen
heid in hun harten geweest zijn, toen zij
daar alleen achterbleven, en den Heiland,
dien zij eigenlijk niet konden missen, van
zich zagen gaan.
Maar dat zal niet lang geduurd hebben,
want al spoedig kwamen er twee engelen
hen vertellen dat Jezus eens op aarde weer
zal komen enzij zullen zich ook weer
de belofte herinnerd hebben die Jezus hen
gedaan had, dat zij den Heiligen Geest zou
den ontvangen.
Maar in den hemel, waar de Zoon des
Konings weerkeert, daar is het feest.
Daar worden de paleisdeuren ontsloten.
De engelen laten Hem hun vreugdegroet,
het „Driemaal heilig" tegenklinken.
De bazuinen schallen, als Jezus, die eerst
stierf, maar nu leeft, het hemelrijk binnen
gaat, en daar in heerlijkheid Zijn troon be
stijgt.
Zoo wordt de Christus verhoogd.
Zoo wordt Hij gekroond met een heerlijk
heid, die alle beschrijving te boven gaat.
En de discipelen. Zij gaan terug naar Je
ruzalem. Zij blijven niet op den berg waar
Jezus nu niet meer is.
Nu pas begrijpen zij ten volle dat Jezus
geen aardsche Koning is, maar de Hemel
koning, die, al is Hij ten hemel gevaren,
toch blijft wonen in hun harten.
En diezelfde Koning, die daar nu zit aan
Gods rechterhand in majesteit en heerlijk
heid, zooals niet één koning op aarde dit
ooit heeft aanschouwd, diezelfde Koning
wil ook wonen in ons huis, in ons hart, ja
in het hart van ieder, jong of oud, rijk of
arm, die in hem gelooft.
In deze tijden, nu velen van jullie ook
zooveel droeve dingen mee moeten maken,
is dit het eenige wat ons rijk maakt, de
wetenschap dat wij een Vader in den hemel
hebben, en dat wij kinderen van God zijn.
Hier volgen de raadsels.
1. Voor de grooteren.
Het geheel bestaat uit 64 letters.
41. 1. 58. 7. 34. 60. 9. was een reus uit
het Oude Testament.
54. 3. 17. 13. 8. 29. werd heel oud.
36. 50. 33. 7. 40. werd al heel jong tot
koning gezalfd.
29. 45. 20. 37. 52. was een 26. 7. 55. 35.
59. 10. 56. 38. 19. 46. 27. van Abraham.
Over heel de 23. 16. 32. 30. 14. 27. wordt
het Evangelie in alle 60. 51. 14. 21. 48.
33. 24. 44. 53. 2. 25. 57. 7. 40.