p Rondgang door den Dam-doolhof. DS I iil Id §Hi^sr^?^ w 8: a N S? O 2 s- fl J$ bo cs a fc 00 s Toen de storm woedde. Waar de winden waaien. Blijmoedige menschen. Voor de Jeugd. 00 e Cr &A "I a oa cu 1 Z - 55 z o 2 B. S -5 co -5 4) 8 8 3 fi -4-» O m g as ÏSJ co GO n) bo S o -2 2 ,S 83^-g <D 'S v r, S .2 0^=3 Cj -rt «Is B JP o a -g SS-8 O O a Sn M m 3 MTS d +J a »'3 o o C <u <D T3 ~*s m s |33 ®7's s 43 I •-. O a> U g -9*Sl ö3*>£ :*88 g"Q o ;0 g i o 73 CC r< -S §-"Ha,o .ö3>S2>ü(R n S 58 S 0) -M 03 - 0) 5? 2 bz o .5 Jh C 1-" 03 C 73 *-M V s ftSbör cC ffi -g O "2 H oo .S og a a 73 -rt CO 0) ■§>8 cd cd 2 -M fl rW O fcH G S 0) *-• 8 i2 0 "EL'S H Gj bfl(DH --H .0-1 w 73 .Q r*i *■4 t O fcn* «1 O 73 .ti 3 0) ■si 13 bp .o a 2 a 5 g, +-> <D 0JD 0) ^2 <D J-i "-• O 03 .2 o cu -3 A o ft o 02 O O H 73 n 7d o N a) 03 XI o) +J,S^§ aa^-2 o ■gig a aj bo &SÜ g-§ 8 O OS m i3 o a 00 G fcl -3 030 03 ^33^ fe o 13 ft a 'a 81 0 -«82 M a-g S o ii a -a O 73 a fi c «S o a m <u a «3«i f-i -y a d a o> <u O) is bo <u ei p a a 0) (0 0> a bo a o c co a •S3 8 03 O bB TO td rQ ft 03 55 03 sS S "d 73 Q3 bdO cd •n 03 03 Sh O Q 03 -a J a4) hr S jj bo^< S ^agfl' j4«o°2 o cq Sh 03 W ■+J 03 cd <13 •s! s ™*tl <1) 2 13 t3 cu j. 5 S 03 SK w N 03 -•§ 8 o S S 05 WN >M aS - •lo .tJ a i3 o a «ÖHodl M 8 a ij im SJSl 2 n, 73 -1-3 p' a o a <u 3S PB| '■3 +j g ajM M S a - 13 I S 8 s S 2 o 03 Si rto M g-^ u 5^ S 3S 3T?:a> a ?4J f. Ö13+J.S OS s <0 o a i3 a g !>®SOflï >s i iu S»-2-3 a Vs 03 2 03 03 U 03 *0 03 S d W 73 0) -°a 03 O rd H 03 03 03 73 <D d 03 P^3=" I S.ppq a Mö d Q03o3^03 aöÖ—.ö 03 Q3 73 73 ffl S 03MQ 0 T3 rrt S^03-^ O^jG^ü^rrJ Tj CL ■°'c^l.sla:,'oJ>-3?g,|t-*g|02 BO xi a! p, ft.® no a p r-H &W IM .2 8 bO Sü o S3 o 'B 3 p - fl c 73 O o sfess'sf! h f-i 03 s 13 N 8 a> g o v a_i Cd <d M 3 a «Q ft-g Sllilc-i! S O 3-5 o o ftj3 O 13 J3 a Bij dit observeeren, kan de opvoeder van Montessori de gulden regel leeren: „Laat Uw woorden geteld zijn". De paedagoog moet de wijze waarnemer van de natuur lijke werkzaamheid van het kind zijn, die hem alleen het weinigje leiding geeft, dat hij op dat moment noodig heeft. Deze lei ding zal dan we houden ons beeld vast voornamelijk moeten bestaan in verhel dering, doorzichtgeving en dit kan bij jon gere kinderen vooral door een eenvoudige stimuleerende blik of gebaar geschieden, bij ouderen door meer of minder uitvoerige redeneering. Dorothy Canfield Fisher zegt hiervan in haar boek: „Een Montessori-moeder"„In dit systeem is de onderwijzeres de observee- rende opzichter van haar geestelijke speel tuin waar de kinderen geestelijke kracht onafhankelijkheid en initiatief verwerven, zooals zij lichamelijke onafhankelijkheid en kracht krijgen als een bijproduct van licha melijk spel. Wij hebben gezien, dat wij kin deren niet behoeven aan te moedigen om de oefening noodig voor de groei van hun lichaampje te nemen. Toch werden zij daar in tegengegaan, omdat wij volwassenen het storend vonden in onze bezigheden en onze behoefte aan rust. We hebben toen gezien, dat wij hen slechts een springtouw behoe ven te geven en hen alleen te laten met an dere kinderen. De meest bezielende paeda goog kan toch nooit veer een kind touwtje leeren springen, evenmin als hij in latere jaren de vervoeging van een onregelmatig werkwoord voor hem leeren kan. De leer ling moet het zelf leeren en is dit eenmaal toegegeven dan volgt er van zelf uit, dat hoe minder men hem aan handen legt, hoe minder vervelende belemmerende regels er zijn, hoe vlugger en gemakkelijker hg lee ren zal. Het typische vroolijke bezige kind in een Casa dei Bambini bewijst meer dan voldoende, dat zij evenveel behagen schep pen in het werken voor hun geestelijke ont plooiing als in vooroefening van hou licha melijke vlugheid en kracht: zij vragen slechts een eerlijke vrije kans". Echter komen ze toch telkens te staan voor momenten waar 't uitzicht belemmerd is. De paedagoog, die zijn wachtenstijd goed besteed heeft, kan dan aan zijn ruitenwis- scherstaak beginnen. Hierover een volgen de keer verder. Rotterdam. P. W. J. S. STAAT MET BEIDE VOETEN IN HET HEDEN EN WERKT VOOR DE TOE KOMST! In „Woord en Daad" schrijft Mr B. ter Linden over de Christelijke Instellingen, die door den oorlog werden getroffen. In Rotterdam verloor het Leger des Heils het hotel Metropole, de indnstrieeie inrichting, de papiersorteering en het nachtasyl; de afdeeling van de Nat. Chris ten-geheelonthoudersver eeniging zag haar gebouw in vlammen opgaan; de afdeeling \an de Vereeniging Kinderzorg verloor haar bureau; de afdeeling van de Ned. Middernachtzending bezit haar bureau n?et meer; het Sterhuis van de Union is verdwenen, zoo ook het huis van het Ver- Vond van Jeugdbonden voor ernstig Chris tendom en de gebouwen Onesimus en Obadja van het Ned. Jongelingsverbond. Pet oude Gereformeerde Burgerweeshuis, dat op de Monumentenzorg-lijst voorkwam en op een waarde geschat wordt van twee toD, is verbrand. Vanzelf sprekend werd er te Rotterdam ook nog schade van geringe- ren omvang geleden. Ook in andere deelen van ons land ble ven de vereenigingen vanzelf niet gespaard voor onheil. Gelukkig zijn de gespaarde Vereenigin gen naar verhouding veel grooter in getal dan de verwoeste of beschadigde. De wederopbouw zal straks schatten verslinden. Wanneer het werk van de In wendige Zending voortgang zal hebben, is eerste vereischte, dat ieder die gaf, dat blijft doen. 29.) —o— Het is onbegonnen werk, kind. Geloof me. Laat mij je helpen. Dan kun je rustig uitzien. Ik had gedacht, je een vijfhonderd gulden te geven. Pak die nou aan. Ik wil niet beginnen met leenen. Erik kon dat doen, want die kreeg een zaakje. Maar ik moet,... neen, neen, daar begin ik niet aan. Je behoeft ze niet te leenen. Ik geef ze. Alleen Hij zweeg plotseling. Maria, intuïtief voelend, begréép onmid dellijk. Mag Aaltje het niet weten? vroeg ze op den man af. Neen, zei hij resoluut. Je begrijpt het. Je kimt ze deze week nog krijgen. Krijgen, zonder meer. Ik doe het van harte. Maar je weet, Aaltje denkt daar anders over. Het is jammer, maar ik kan het niet helpen. Ikstotterde hij. We praten er niet meer over, Leen. Zóó wil ik in elk geval geen geld hebben. Het is trouwens beter, dat ik het niet krijg. Dat maakt een mensch maar gemak zuchtig. En we komen niet naar Haren stede, om ons gemak te houden, glim lachte zij. Leen zweeg. Van wat ik gehuurd heb, is wel iets te maken, zei Maria. Het verschil met Woudesch is wel heel groot. Ik geef toe, dat de buurt niet mooi is. Maar ik kan niet duurder. Het was het eenige, dat er was. We hebben een aparte opgang Ja, ik ken die woningen wel zoo'n beetje. Huizen er niet vier gezinnen bij el kaar? Zooiets. Het kunnen er ook méér zijn. Maar wij zijn apart, zeg ik toch Het is nog niet zoo slecht. Maria praatte dapper. Leen moest niet zoo spreken. Toen zij de woning bekeek, hadden haar oogen gebrand van de tranen: moest zij hier nu Margot en Lucie en Mag nolia brengen? Vooral Magnolia, die fris- sche lucht hebben moest, die er bijna niet te krijgen was? En nu praatte Leen ook zóó. Och, hij bedoelde het wel goed, maar het was toch pijnlijk. Ik kan er niets aan doen, zeide hij. 'k Had graag uitgekeken naar een woning voor je. Onder de woningbureaux heb ik wel kennissen zitten. Maar ja, je was niet zoo goedkoop uit geweest, dat is waar. En daar zit het nu net op vast, zei Maria. Laat ons er niet meer over praten, Leen. Ik moet pakken, wat ik krijgen kan. En het zal heusch wel gaan. Zé waren gearriveerd bij Leen's woning. De ontvangst was niet hartelijk, maar toch ook niet stroef. Leen kon ér geen naam aan "geven. Maria sprak onbevangen en deelde in korte woorden mede, wat Leen al wist. Wat? zei Aaltje. In de Janssteeg? Wat bezielt je, mensch? Daar huist het schorremorrie van Harenstede! Nou, nou, zei Leen. Nou, nou, herhaalde Aaltje. Dat weet je ook wel, Leen. Het is er een soepje. Hoe kom je er bij, Maria Moet je d a a r nu de meisjes... Ik moet er niet aan denken! De roep is erger dan het is, zei Ma ria. Er is een deel, dat niet veel beteekent, ik weet het, maar daar komen we niet. We hebben de meest geschikte plaats, en wo nen apart; hebben niets met de buren te maken, als we niet wilen. Ik had geen keus, Aaltje. De rest is te duur voor mij. Mensch, mensch, wat ben je begon nen? Was daar toch gebleven! In Woudesch kan ik mijn brood niet verdienen. We zullen ons best doen, er hier wat van te maken, zei Maria. Och, Erik en jij hebben nooit naar goeden raad willen luisteren, zei Aaltje sar castisch. Leen had een hard woord op de lippen, maar hij hield zich in. In tegenwoordigheid van Maria moest hij maar geen herrie gaan maken. En wat hielp het trouwens? Erik en ik hebben altijd graag naar goeden raad geluisterd, zei Maria, zoo rus tig mogelijk. Maar als een raad niet goed is, kan niemand toch van mij vergen, dat ik dien opvolg? Natuurlijk, je draait er altijd uit, ik ken dat. W ij geven nu eenmaal een goeden raad. Ik ben me niet bewust, zooiets ooit te hebben gezegd of gedacht. Maar dit is niet een goede raad. Ik kan niet'in Woud esch blijven wonen, omdat ik er mijn brood niet kan verdienen. En daar moet ik hard voor gaan werken. En dan, het valt me niet gemakkelijk, op het oogenblik te blij ven daar, waar ik jaren zoo door en door gelukkig ben geweest. Maria's stem stokte. Leen keek naar Aaltje, die toch even stil was, maar on middellijk daarop weer een scherpe op merking ten beste gaf. 'tls maar wat je geluk noemt! Als jullie het verstandiger had aangelegd, was je veel beter af geweest. 'kHeb het zoo vaak tegen Leen gezegd. Nu zit je er mee. Je kruit toch niet vergen, dat wij voor jou en je kinderen zorgen gaan Er is geen beginnen aan. Over Maria's gelaat vloog een hoog rood. Waar praat je over? vroeg Leen nij dig uitvallend. Over iets heel gewoons, antwoordde Aaltje. Jij wilt er wel niet van hooren, maar Maria dient te weten, dat zij op ons niet kan rekenen. Al die woorden zijn niet noodig, merkte deze op matten toon op. Ik heb er geen oogenblik aan gedacht, jullie hulp in te roepen. Het liefst help ik mezelf. En met Gods hulp zullen we ons er wel doorslaan. Je kunt volkomen gerust zijn, Aal. Dat is tenminste verstandige taal, zei Leens vrouw, ijskoud. Was je altijd maar zoo verstandig geweest. Ik weet niet, wat onverstandigs wij hebben gedaan, vond Maria, die haar kalmte bewaarde. Ik ben trouwens niet ge komen, om die opmerkingen te hooren. Ik was hier, om een woning te huren en dacht even aan te loopen. Dat is alles. Misschien wordt dat niet op prijs gesteld? Och ja, natuurlijk. Als de deur niet plat geloopen wordt, ben je natuurlijk al tijd welkom, dat wéét je. Ik ben alleen wat duidelijk geweest, omdat we goed weten, wat we aan elkaar hebben. Als het aan Leen lag, nam hij jullie allemaal in huis, die twee vreemde snaken incluis! Opeens lachte Maria vroolijk. De idee kwam haar zoo komisch voor, dat zij niet anders kon. Aaltje beek haar verbaasd aan. Neem me niet kwalijk, Aal. Het is voor het eerst sinds Eriks dood, dat ik even hartelijk lachen moet. Zie je ons er nu op aan, dat we willen gaan klaploo- pen? Hebben we je ook maar met iets of om iets lastig gevallen, al die jaren? Het is te gek, om er over te praten, viel Leen wat ruw uit, om dan in één adem er op te laten volgen: Wanneer bun je die woning betrek ken, Maria Eiken dag. De kamers zijn leeg. Ik ga nu regelrecht naar huis, om den boel te regelen. Misschien bunnen we overmor gen hier bomen. Als we je helpen kunnen met de ver huizing, aarzelde Leen. Hij zag onmiddellijk op Aaltjes gelaat een onheilspellende wolk komen. Maar Maria had die ook opgemerkt. Zij had willen vragen, dat was toch de moeite niet, of Leen een knecht met een wagen wilde zenden, om het weinige huisraad over te brengen, maar nu hield zij haar ver zoek in. We hebben niets noodig, zei ze. Ik zal Kees vragen, mij te helpen. En mis schien een buurman. Dat komt wel voor elkaar. En nu wordt het mijn tijd. Zij stond op en gaf Aaltje een hand, die deze_ slap aanvatte. Zij vroeg niet eens, of Maria spoedig eens kwam aanloopen. (Wordt vervolgd.) „GEEN NOOD! WIJ REDDEN 'TZONDER HEM!! MAAR DIE DAT ZEGGEN ZINKEN. 0, LAAT MIJ 'TU VERTELLEN. O, laat mij 'tu vertellen, Wie Jezus Christus is; Hoe Hij mij wou verzeek'ren Van schuldvergiffenis! Mijn zonden wou verzoenen, Mijn ziel met vreê vervult. En vast mij doet gelooven: Ik ben verlost van schuld. Neen, neen, mijn zwakke woorden Vermelden 'tniet, o Heer! Gij zijt, voor wie U volgen, Nog eind'loos, eindloos meer. In leven en in sterven Zijt Gij ons steeds nabij. Een Heiland vol ontfermen Ja, Jezus, dat zijt Gij! EEN GOEDE RAAD IN ONZE DAGEN. De volgende opwekkende en in onze dagen niet genoeg te herhalen woorden schrijft ds P. J. Molenaar, Ned. Herv. pred. te Den Haag, in de ,,'s-Gravenhaagsche Kerkbode" „Christenen zijn menschen, die staan in de blijdschap, die leven uit de eeuwige blijdschap des hemels. Het Evangelie is, krachtens zijn oorsprong en ook volgens zijn naam, een vreugdeboodschap en de eerste tijding, die de engel aan de herders brengt is een aankondiging van groote b 1 ij d s c h a p. Het Koninkrijk der hemelen is gelijk aan een bruiloft, zegt de Heiland. Er zijn menschen, die meenen, dat onze Heer tij dens zijn aardsche omwandeling nooit ge lachen zou hebben. Zou iemand durven beweren, dat hij aan de bruiloft te Kana heeft aangezeten met tranen in de oogen, en dat hij er klaagliederen heeft gezon gen? Te dier ure verblijdde zich Jezus in den geest zoo lezen wij ergens in de evangeliën. En 't wordt tijd voor de ge meente, dat zij zich onophoudelijk voor den geest stelle, dat het Koninkrijk der vreugde is en de boodschap, die het brengt, een vreugdeboodschap. Natuurlijk is geen oppervlakkige vreug de bedoeld, die door 't minste of geringste, dat ons overkomt, kan plaats maken voor een traan of een zucht. Alles wat God ons uit den hemel schenkt is van blijvenden aard en heeft de bedoeling ons heele leven te doortrekken en te beheerschen. Steeds meer moet het ons echter ook duidelijk worden, dat de ware vreugde slechts be staat in de zekerheid, dat onze zonden vergeven zijn en dat er niets staat tusschen God en ons hart, dat Zijne blijdschap on ophoudelijk in ons binnenstroomt. En dan komt het vanzelfsprekend gevolg daarvan: dat deze vreugde zich ook aan anderen mededeelt. Toont geen droevig gelaat, gelijk de geveinsden, als zij vasten zegt de Heer. Zij doen het om van de menschen eer te ontvangen. Het schijnt dan op de menigte des volks den indruk gemaakt te hebben, dat die „geveinsden" het wel heel ernstig meenden. Er kan geen lachje op overschie ten, anders mocht men hen eens van ge brek aan ernst verdenken. Maar toen de verloren zoon gevonden was, barstte het geheele huis los in feestgedruischzij be gonnen vroolijk te zijn. De eenige, die niet vroolijk was, dat was die oudste zoon. Wat wij in onze dagen broodnoodig hebben, dat zijn bl ij moedige menschen, want deze menschen bezitten een innerlijke vreugd, die zich ook aan anderen mede deelt. Ja, hierin zal tenslotte blijken de ware vreugde, de innerlijke blijdschap te bestaan: dat wij van ons overvloedig bezit aan anderen kunnen mededeelen." Ik weet aan wien ik mij vertrouwe, Al wisselen ook dag en nacht. Ik ken de rots, waarop ik bouwe: Hij feilt niet, die Uw heil verwacht. Eens, aan den avond van mijn leven, Breng ik, van zorg en strijden moe, Voor eiken dag, mij hier gegeven, U hóóger, reiner loflied toe. Redacteur H. M. Slabbekoorn, Oostsingel 60a, Goes. Nu de gelegenheid zich voordeed, om als dam-redacteur van „De Zeeuw" op te tre den, heb ik dit na rijp beraad aanvaard. De groote drijfveer daartoe is geweest, de gelegenheid om langs dezen weg het con tact met de Zeeuwsche dammers te ver stevigen. Allereerst breng ik dank aan de Redactie van „De Zeeuw", die mij hiertoe in de ge legenheid stelde, en tevens voor haar be sluit, de damrubriek wederom voort te zet ten. Ik twijfel er dan ook niet aan, of de Zeeuwsche dammers zullen dit op prijs we ten te stellen. Hiervan kunnen ze blijk ge ven door daadwerkelijk te steunen. Ik hoop en vertrouw dan ook, dat ik als voorzitter van den Zeeuwschen Dambond niet beschaamd zal worden. Zendt ons partijstanden, eindspelen, ge speelde partijen, hetzij in vereenigingsver- band of onderling, problemen, en alles wat zich maar kan voordoen op de honderd rui ten gladde plank. Wij zijn er dankbaar voor en u dient er uw mede Zeeuwsche dammers mede. Ik zal trachten het uiterste te doen, om u allen zoo veel mogelijk tevreden te stellen. Wij gaan meteen aan den slag, en bieden u een probleem aan van den zeer jeugdigen Zeeuwsehen problemist C. K. Kaan te Kou- dekerke, ontleend aan ,,'t Damspel". Auteur C. K. Kaan, Koudekerke. 12 3 4 f> 47 48 49 50 Zwart 6 schijven op: 9, 16, 18, 19, 29, 40. Wit 7 seh. op: 28, 35, 37, 38, 42, 44, 46. Wit speelt en wint. Oplossingen hiervan in te zenden onder motto: Damrubriek „De Zeeuw", Goes, vóór 7 Juni. Zooals reeds in ons blad vermeld, vindt op het oogenblik een Zeeuwseh Damtour- nooi plaats. Wij hopen in staat te zijn u steeds flitsen uit gespeelde partijen te ge ven. In de Zaterdag gespeelde partij tusschen de heeren De Jonge en Deurloo, deed zich onderstaande stand voor: De Jonge. Zwart 7 sch. op: 12, 13, 14,17, 22, 24, 27. Wit 6 sch. op: 33, 34, 36, 37, 38, 40. 6 16 26 86 46 LA» H i i 15 25 85 4f 47 48 49 50 Deurloo. De heer Deurloo, met wit spelende, ver snoepte zijn laatste troef door 3429 te spelen, na even denken besloot dhr De Jonge 1420 te spelen, zich van geen kwaad 'bewust. Geestig liet dhr Deurloo nu volgen 38—32 (27X38) 33X 42 (24X33) 42—38 (33X31) 36X9 en het pleit was beslecht. Zoo ziet men, dat men tot de laatste zet toe dient te onderzoeken, of de tegenpartij soms nog een valstrik heeft opgesteld. Als dhr De Jonge inplaats van 1420 24r—30 had gespeeld, zou hij beide punten verdiend hebben. Gezien de spelers, die aan dit tournooi deelnemen, zal het een zeer interessante kamp worden. Dergelijke kampen of matchen kunnen wij niet genoeg aanbevelen. Ze dienen de damsport. Nu verklappen we alvast, dat we vol gende week met een wedstrijd zullen be ginnen van 5 problemen. Beste Nichtjes en Neefjes! Er is het laatste jaar niet alleen in de wereld, en in ons land, maor ook in ons gewone leventje van allen dag veel veran derd. Er is veel dat we moeten missen, som migen zelfs heel veel, maareen ding is er dat niet kan veranderen en dat ook nooit zal veranderen. Dat is het Woord dat de Heere ons in den Bijbel gegeven heeft. En zoo zal ook ieder jaar weer, door alle eeuwen heen, overal op aarde, worden her dacht, dat de Heere Jezus ten Hemel is gevaren. De Hemelsche Koning, die op aarde was gekomen om de zonden der wereld weg te nemen, had hier Zijn werk volbracht. Alleen de discipelen zijn hij Hem op den Olijfberg als Hij ten hemel vaart. Wat zal er een oogenblik van verslagen heid in hun harten geweest zijn, toen zij daar alleen achterbleven, en den Heiland, dien zij eigenlijk niet konden missen, van zich zagen gaan. Maar dat zal niet lang geduurd hebben, want al spoedig kwamen er twee engelen hen vertellen dat Jezus eens op aarde weer zal komen enzij zullen zich ook weer de belofte herinnerd hebben die Jezus hen gedaan had, dat zij den Heiligen Geest zou den ontvangen. Maar in den hemel, waar de Zoon des Konings weerkeert, daar is het feest. Daar worden de paleisdeuren ontsloten. De engelen laten Hem hun vreugdegroet, het „Driemaal heilig" tegenklinken. De bazuinen schallen, als Jezus, die eerst stierf, maar nu leeft, het hemelrijk binnen gaat, en daar in heerlijkheid Zijn troon be stijgt. Zoo wordt de Christus verhoogd. Zoo wordt Hij gekroond met een heerlijk heid, die alle beschrijving te boven gaat. En de discipelen. Zij gaan terug naar Je ruzalem. Zij blijven niet op den berg waar Jezus nu niet meer is. Nu pas begrijpen zij ten volle dat Jezus geen aardsche Koning is, maar de Hemel koning, die, al is Hij ten hemel gevaren, toch blijft wonen in hun harten. En diezelfde Koning, die daar nu zit aan Gods rechterhand in majesteit en heerlijk heid, zooals niet één koning op aarde dit ooit heeft aanschouwd, diezelfde Koning wil ook wonen in ons huis, in ons hart, ja in het hart van ieder, jong of oud, rijk of arm, die in hem gelooft. In deze tijden, nu velen van jullie ook zooveel droeve dingen mee moeten maken, is dit het eenige wat ons rijk maakt, de wetenschap dat wij een Vader in den hemel hebben, en dat wij kinderen van God zijn. Hier volgen de raadsels. 1. Voor de grooteren. Het geheel bestaat uit 64 letters. 41. 1. 58. 7. 34. 60. 9. was een reus uit het Oude Testament. 54. 3. 17. 13. 8. 29. werd heel oud. 36. 50. 33. 7. 40. werd al heel jong tot koning gezalfd. 29. 45. 20. 37. 52. was een 26. 7. 55. 35. 59. 10. 56. 38. 19. 46. 27. van Abraham. Over heel de 23. 16. 32. 30. 14. 27. wordt het Evangelie in alle 60. 51. 14. 21. 48. 33. 24. 44. 53. 2. 25. 57. 7. 40.

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1941 | | pagina 8