De „doodsminuut" van den bestuurder van een bommenwerper. Nederlands bevolking in 1940. Nieuw Bankbiljet van 10 gulden. €entm. ihtïg AfaiiïFJE DE ZEEUW van Woensdag 14 Mei 1941 - Tweede blad. Binnenland LEVENSGANG Bloed, dat zoo zwaar wordt als Ijzer. Neem'n De bestrijding van de jeugdwerkloosheid. FEUILLETON ZONDER PRIJSVERH00GING (Van onzen V.P.B.-correspondent.) Berlgn, Mei 1941. Toen, in de jaren tusschen 1920 en '30, de Amerikaansche marine haar vlieg tuigmoederschip „Saratoga" uitrustte met twee escadrilles Curtiss-duikvlucht- vliegtuigen, die den veelbeteekenenden naam van „helleduikers" kregen, was men nog de overtuiging toegedaan, dat een vlucht met deze vliegtuigen een „spel met den dood" was. Inderdaad was een kritiek oogenblik, waarin vaak de machine, ten gevolge van te zwakke constructie, nog vaker echter de vlie ger zelf faalde. Inmiddels hebben we tenschap en praktijk samengewerkt, om de werking van dit kritieke oogenblik te onderzoeken, zoodat thans afge zien natuurlijk van de tegenactie van den vijand het duiken en het tot staan brengen van den val als een nor male prestatie van den vlieger kunnen worden beschouwd. In leekenkringen is men veelal de meening toegedaan, dat het vliegtuig bij zijn val een snelheid ontwikkelt van 800, 1000, ja, zelfs van 1200 kilometer per uur. Dit is een dwaling. Reeds de tegenstand van de lucht zou het den meesten vliegtuigen onmogelijk maken, 1000 kilometer of nog meer te halen. Bovendien zou bij een zoo razende duik vlucht van een hoogte van misschien 4000 meter het vliegtuig nauwelijks nog te sturen zijn in de richting van het doel. Dit heeft geleid tot het aanbren gen van „duikvluchtremmen", die de eindsnelheid der vliegtuigen zoodanig regelen, dat zelfs bij de snelste duik vlucht een nauwkeurig berekende snel heid niet kan worden overschreden. Deze remmen bestaan uit twee smalle repen metaal of kleppen aan de onderzijde der vleugels aan beide zijden van den romp, die den luchtdruk afremmen, evenals een roeiriem, dien men bij het roeien dwars op de richting van de boot houdt. In enkele trappen laat zich het vlieg tuig vallen tot in de nabijheid van het doel; bij de beslissende duikvlucht valt dan de bom. Op het kritieke oogenblik. Dit is het beslissende oogenblik. Alle zintuigen zijn tot het uiterste gespan nen, de piloot hangt over zijn stuur, de machine komt als het ware tot staan, de oppervlakte van de aarde schijnt terug te wijken, het hemelgewelf komt nader. Tegelijkertijd drukt een ijzeren gewicht den piloot en zijn metgzel in hun zetels, er schijnt een centenaars- druk op de schouders en de dijen van den vlieger te worden uitgeoefend en eerst als de motor de vliegmachine weder tot in de wolken omhoog heeft gewerkt, verdwijnt deze druk. Wat is er in dat oogenblik gebeurd? Men weet thans, dat de mensch elke snelheid kan verdragen, zoolang zij ge lijkmatig blijft en de richting niet ver andert. Wordt de richting echter ge wijzigd, dan doet de middelpuntvlieden de kracht zich gelden en wel te ster ker, naarmate de bocht korter wordt genomen. Als de mensch op dat oogen blik op een weegschaal zat, dan ,zóu de •wijzer aantoonen, dat zijn gewicht plot seling verdubbeld, ja, verdrievoudigd 'was geworden. Deze gewichtstoename duidt men aan met lg. De letter g be- teekent de snelheid van den val van een lichaam in het luchtledig, die 9,82 meter per seconde bedraagt; 3g zou derhalve het drievoud ,van het normale lichaams gewicht beteekenen. Schiet men dus in .duikvlucht met een snelheid van 600 kilometer per uur op de aarde af en brengt de bestuurder het toestel tot staan in glijvlucht met een straal van 500 meter, dan moet hij reeds weer stand bieden aan eeh druk *»Ên 5g. Hoe grooter de vliegsnelheid is en hoe kor ter de bocht, des te hooger wordt ook de gewichtstoename. Alle lichaamsorganen, bloed, longen, maag, worden derhalve schijnbaar zwaarder. Het gewicht van bloed zou bijvoorbeeld bij 5g of 6g gelijk zijn aan dat van ijzer! Daar de aderen zeer rekbaar ziin, hoopt zich het bloed op in de beenen. De kringloop van het bloed wordt echter onderbroken, het bloed vloeit uit de hersens weg. Het lichaam verzet zich aanvankelk tegen dezen aanval van de middelpuntvliedende kracht, de wanden van de aderen span nen zich, het hart werkt sneller. Toch kan het lichaam, wanneer een druk van 5g of 6g wordt uitgeoefend, dit slechts ongeveer 3 4 seconden uithouden. De vlieger voelt zijn bewustzijn verdwijnen, het wordt hem' zwart voor de oogen. De weerstand van het lichaam kan worden verhoogd, wanneer de onder- beenen sterk gezwachteld worden en d=J buik door een sterken gordel wordt om snoerd. De werking van het hart kan ook worden verlicht, als de vlieger zich bukt en daardoor het hoogteverschil tusschen hoofd en voeten vermindert. Dit verschil is het kleinste, wanneer men ligt. In dat geval kan het hart een versnelling tot 14g twee tot drie mi nuten uithouden. Men overweegt thans de mogelijkheid, om de bezetting van de snelste jachtvliegtuigen en de vlieg tuigen voor het uitvoeren van duik vluchten hun plaats in het vliegtuig liggend te doen innemen. Dank zij wetenschap en practijk is de schrik voor de „doodsminuut" thans overwonnen; doch nog steeds wordt daarvoor de sterkste concentratie van den wil en een ijzeren constitutie ge vergd. De vlieger, die duikvluchten uit voert, blijft te allen tijde heer en mees ter van zijn machine en van zijn bewust zijn. (Nadruk verboden.) Meer voedsel te Hilversum gewenscht. Naar het „Vad." meldt, heeft de re- geeringscommissaris van Hilversum er bij de regeering op aangedrongen maat regelen te nemen, waardoor de voedsel toestand verbeterd kan worden. Verzocht is o.m. om het begrip zwaren en zeer zwarén arbeid wat ruimer te nemen, en voort om het extra-rijstrantsoen niet éénmaal, doch meervalen te verstrekken, verder om althans eenig vet en ook. wat peulvruchten en wat meer eieren ter be schikking te stellen. Overwogen wordt om vitamine D 2 (anti-rachitis) aan kinderen tot 4 jaar te verstrekken en om het vitaminegehal te te verhoogen van de melk, welke aan schoolkinderen wordt verstrekt. P DE TAAK VAN DE ARBEIDSBUREAUX. Nu met ingang van 1 Mei de geweste lijke arbeidsbureaux hun werkzaamheid zijn begonnen, heeft het A. N. P. zich gewend tot den waarnemend directeur- generaal van het rijksarbeidsbureau, den heer Th. van Lier, en hem de vraag voor gelegd, hoe het rijksarbeidsbureau staat tegenover de jeugdwerkloosheid. De cijfers betreffende de jeugdwerk loosheid aldus de heer Van Lier zjjn niet zoo verontrustend en tijdens den oorlog is het aantal jeugdige werk- loozen niet bijzonder toegenomen. Ab soluut nauwkeurige cijfers zjjn echter niet gemakkelijk te geven. Jeugdregi- stratie bestond tot vóór 1 Mei slechts in 50 gemeenten in Nederland. Het is nu onze taak, aldus de hee.r Van Lier, om door nauwkeurige alge- meene registratie en documentatie een juist beeld te krijgen van de werklooze jeugd. Daarbij worden ingeschakeld de voorlichting bij beroepskeuze, psycho technisch onderzoek, medische keuring, inlichtingen van den eventueel vroege- ren werkgever, s Soholing en herscholing. Behalve de registratie en documen tatie zijn van zeer veel belang de scho ling en de herscholing. Het is een eerste eisch, dat de jeugd voor een beroep wordt geschoold. Hier ligt een taak voor den staat. Men be hoeft niet bang te zijn, dat niet genoeg ongeschoolde krachten voor het mecha nisch werk, dat thans van hen wordt verlangd, ^verblijven. Lichamelijke en psychische eigenschappen maken een deel uitsluitend geschikt voor het onge schoold werk en dat zal zoo blijven. Scholing en herscholing moeten zoo veel mogelijk in de bedrijven zelf of in nauw contact daarmede geschieden. Er zijn gelukkig til veel groote bedrijven die het overwegende belang van de scho ling van de jeugd inzien om daardoor later te kunnen beschikken over goede arbeidskrachten. De staat, zoo stel ik me voor, zal in de toekomst verordenend kunnen'optreden op het gebied van de scholing, die deels in eigen werkplaat sen van de fabrieken en bedrijven kan worden uitgevoerd. Theorie en praktijk en algemeen vormend onderwijs moeten samengaan en het stelsel van leerling opleiding dient veel verder te worden doorgevoerd. Die opleiding moet ook open staan voor jonge menschen van 20 21 jaar. Zij hebben aan den lijve kun nen ondervinden, wat het is niet in de gelegenheid te zijn een goede scholing door te maken. Beroepskeuze. De jongens en meisjes, die pas van school komen, behooren rich in de toe komst allen te melden bij een bureau voor beroepskeuze-voorlichting. Wij krij gen dan een inzicht in de jeugd en dat zal de jeugdwerkloosheid voorkomen. De voorlichting bij beroepskeuze zal landelijk centraal worden georganiseerd door het rijksarbeidsbureau, doch zoo worden ingericht, dat er bij alle 37 ge westelijke arbeidsbureaux een afdeeling voor beroepsvoorlichting is. Het werken op het platteland. Van groot belang is het helpen op het land. De stadsjeugd, aldus de heer Van Lier, zal daardoor het platteland leeren kennen en liefde voor het land en zijn bevolking opdoen. Ook het tekort aan geschikte arbeidskrachten, dat zich in sommige tijden op het platteland doet gevoelen, zal worden aangevuld. Een deel van de stadsjeugd zal zich zijn afkomst herinneren en teruggaan naar het plat teland. Bovendien bestaat thans de mogelijk heid de mannelijke jeugd boven 18 jaar onder de werkverschaffing onder te brengen. Ons streven is in Nederland 2000 jon gelui tijdelijk op het platteland te plaat sen en 500 kunnen wij een jaar contract voor den landbouw in Duitschland ver schaffen. door J. VAN DEN BOSCH. 3) o— Dat moet je zelf weten, man, heeft Gertjan Bakker gezegd. Ik ben van de verantwoordelijkheid af. In het gericht moet je eenmaal rekenschap afleggen; van je vloeken ook. Je bent nu gewaar schuwd. Teeuwen heeft lang gemokt. Hij kwam niet meer in den winkel. Tot op ze keren dag, daar verschijnt hij weer. En laat nu net Gertjan hem helpen. Teeuwen. Wat is er van je dienst, man? Een pakje Dobbelman, Bakker. Dat kan gebeuren. Voorraad ge noeg. Teeuwen legt zijn centen neer. En kijkt dan den ouden man aan. Die doet net, alsof de man niet weg geweest is. Ik kom weer terug, zegt Teeuwen. Dat zie ik,'man. Het doet me deugd. Je kon toen wel eens gelijk gehad hebben, zegt Teeuwen. Ik h a d gelijk, Teeuwen. Want het staat in den Bijbel. En die is waar. De courant liegt vaak, willens of onwillens, daar wil ik van af zijn. Maar de Bijbel liegt niet. Dus had ik gelijk. Ik kom voortaan weer tabak halen, zegt Teeuwen. Uitstekend, man. Maar ik heb nog liever, dat je het vloeken laat. Zóó is Gertjan Bakker. Het verlies van een klant, hoe van beteekenis, weegt hem heel wat minder dan dat die klant zijn God beleedigd. Dat weten de klanten en zij zeggen er niets van. Want je mag van Gertjan Bakker beweren, wat je wil, een recht schapen kerel is-ie. Hij noemt zwart zwart en wit, wit. En hij is zoo eerlijk als goud. Ze gunnen het hem, dat hij het de laatste jaren wat gemakkelijker heeft gekregen. Die Klaas zorgt wel voor den goeden gang van zaken buiten den winkel. Nu, de oude heeft zware dagen genoeg gehad. Hij kon eigenlijk nog beter het zaakje aan Klaas overdragen en stil gaan leven. Dat kan best. Reken maar, dat Gertjan wel iets achter de kiezen heeft zoo langzamerhand, ho even. Dat is de praat van de Westvoorters. Buiten staanders weten meestal heel veel Nu is er iets van waar. Het is een feit, dat Gertjan en zijn vrouw er al meerma len over gepraat hebben, een huisje er gens elders in het dorp te betrekken. Zij hebben wat „overgespaard" en als Klaas dan huur betaalt van het ouder lijk huis en den winkel, dan kunnen zij er gemakkelijk komen. Want de oude mag het dan wat gemakkelijker hebben gekregen, sinds Klaas in de zaak geko men is, hij gaat toch den last des jaren voelen. De zware tijd van vroeger is hem niet „in de kleeren blijven zitten". Hij is vijf en zestig, maar lijkt vijf en zeven tig. En hij mag dan nog steeds goed ge zond zijn, het loopen valt hem al moei lijker. Daar komt nog bij, dat Gertjan diep doordenkt. Hij verzet zich met kracht tegen suggesties van Klaas, die verder wil. Alles moet bij het oude blijven. Al die moderniteit deugt niet. Waarom, als alles goed gaat, moet nu de winkel wor den verbouwd? Die Klaas zou nota bene het geheel tegen den grond willen smij ten! Welja, alsof dat geen geld kost! Neen, het zal niet gaan. Dan is hij, Gert jan, er ook nog. Maar hou je op den duur zooiets tegen? Is het dan niet veel beter, dat hij de zaak vaarwel zegt en het aan Klaas overlaat, naar goedvinden te handelen? Zulke overwegingen heeft de oude Gertjan wel eens, eerlijk is eerlijk. Want er zjjn momenten, dat hjj denkt: je kimt tegen de jeugd toch niet op. Die is wat HET RAPEN, VERVOEREN EN VERKOOPEN VAN EIEREN. Voor de meeste soorten thans verboden. Het rapen van eieren van kievieten, tureluurs, grutto's, kemphanen, schol eksters, wulpen, waterhoentjes en meer koeten was slechts geoorloofd tot en met 19 April, het vervoeren-en verkoopen van die eieren tot en met 21 April. Thans mogen alleen nog geraapt wor den de eieren van zilvermeeeuwen en wat de provincies Groningen, Friesland, N.- Holland, Z.-Holland en Zeeland be treft ook de eieren van kokmeeuwen. De andere in Nederland broedende meeu- wensoorten zijn, ook wat de eieren be treft, beschermd. De eieren van deze meeuwen en van grooter sterns, visch- diefjes en Noordsche sterns mogen slechts worden uitgehaald na verkregen vergunning van het departement van landbouw en visscherij en wel tot en met 14 Juni. De eieren van dwergsterns, lachsterns en zwarte sterns vallen niet onder deze regeling en mogen derhalve niet worden uitgehaald, vervoerd of ver kocht. GEBOORTEN EN STERFTE HOOGER DAN IN 1939. Huwelijken minder. In een artikel over huwelijks-, geboor te- en sterftecijfers in Nederland in be wogen tijden komt Jhr Mr J. Schuur- beque in „Gemeentebestuur" tot de vol gende conclusie: Het aantal huwelijken, dat in 1939 on der invloed van buitengewone omstan digheden zeer sterk gestegen was, n.l. met 13.537 tot 80.579 of met 20 pet., viel gedurende 1940 weer tot het peil van andere jaren terug, n.l. met 17 pet op 67.223. Nauw verband met de huwelijksfre quentie houdt het aantal eerstgeboren kinderen. In 1940 was het aantal levend ter we reld gekomen kinderen ad 184.825, dank zij de stijging van het aantal eerstgebo renen en niettegenstaande de daling van het aantal later-geboren kinderen, hoo ger dan de laatste jaren het geval was (1939: 180.913). Het sterftecijfer, dat in 1938 het laag ste was, dat Nederland in zijn geheel ooit gekend heeft, vertoont, ook afgezien van de abnormale tijdsomstandigheden, een neiging óm te stijgen. Wanneer men in 1940 geen rekening houdt met de 4049 sterfgevallen tengevolge van oorlogs handelingen onder militairen en burgers, dan blijven er toch nog 82.855 sterfge vallen over met een gemiddelde van 9.3 per mille, dat dus ver boven dat van de vorige beide jaren ligt (1939: 75.863 of 8.5 pet. per mille, 193874.403, het laag terecord of 8.5 per mille). Het is niet onmogelijk, dat hiermede een keerpunt bereikt is in het voor Ne derland zoo gunstige sterftecijfer en dat men voorloopig met hoogere getallen zal hebben te rekenen. Het Nederlandsche volk is, dank rij zeer gunstige verhoudingen in het ver leden, ouder geworden, hetgeen tot uiting gekomen is in een gemiddeld langeren levensduur dan vroeger. De hoogere leeftijden zijn sterker be zet dan vroeger. Dit kan niet blijven aan houden, omdat aan de verlenging van den levensduur grenzen zijn. Te verwach ten is dan ook, dat de sterfte onder de oudere generaties, gelijk dat alreeds het geval is, weer zal toenemen, wat zijn weerslag zal vinden in een hooger alge meen sterftecijfer dan voorheen. Was in de jaren 19201924 van alle overleden personen 44.2 pet. ouder dan 60 jaren, dit gemiddelde is in het tijdvak 1935 1939 gestegen tot 60.9 pet. voor de per sonen tusschen 60 en 79 jaar. Bedroeg het geboorteoverschot in 19301934 jaarlijks gemiddeld ruim 103.500 personen en in de jaren 1935 1939 gemiddeld ongeveer 99.700 per sonen, in 1938 en 1939 was er weer met plm. 104.000 en 105.i00 personen een stijging waar te nemen, welke echter in 1940 ais gevolg van de groote sterfte voor een daling ongeveer 97.400 per sonen plaats moest maken. voortvarender. Ouwe menschen zijn con servatief. En Klaas heeft niet heêle- maal ongelijk, als hij beweert, dat de tijden anders zijn, dan vroeger. Zegt Gertjan het schier niet eiken dag tot zijn vrouw? Evenwel als er iets gebeuren moet, zoo lang mogelijk zal hij er zich tegen verzetten, want je zet je op zware las ten, bouwen kost geld en er blijft dan nog veel meer aan den strijkstok han gen, let er maar op in het leven. Als er iets gebeuren moet, dan moet hij weg zijn uit de zaak. Neen, neen, Gert jan Bakker in een modernen winkel hij zou er zich niet kunnen zien! Maaike ook vast niet. Ze zijn er te oud voor geworden. Enne, Klaas denkt er heel licht over, maar voor Gertjan staat het vast, dat er dan klanten wegloopen. Dat zie je altijd. Minder klandizie en op zwaardere lasten zitten, het mes snijdt dubbel scherp. Neen, neen, het moet niet. Alleen daarom al zou hij liever maar in de zaak blijven, tot hij den laatsten adem uitblaast. Moet hij dan aanzien, dat zijn moeizaam opgebouwd zaakje vernietigd wordt, moedwillig ver nietigd? Neen, dat laatste is te sterk. Hij corrigeert zijn eigen gedachten: moedwillig zou Klaas niets willen ver nietigen; de jongen denkt werkelijk, dat 1 noodig is, wat hij graag zou zien. Hij De directie van De Nederlandsche Bank maakt ingevolge artikel 17, lid 1, der Bankwet 1937 bekend, dat zij een nieuw model bankbiljet van f 10 in om loop zal brengen. Op de voorzijde is de tekst: „De Nederlandsche Bank betaalt aan toon der tien gulden" geplaatst in een geguil locheerde rozet, waarvan de kleur van links naar rechts overgaat van blauw in donker grijsachtig groen. De hand- teekeningen van den secretaris en van den President zijn respectievelijk links en rechts onder de rozet geplaatst. Het rechtergedeelte van het biljet wordt in genomen door een gegraveerd portret naar het schilderij „De Schoone Her derin" van Paulus Moreelse. Het por tret is geplaatst boven een compositie van geguillocheerde rozetten en hier mede te zamen gevat in een lijst van geguillocheerde bladmotiefjes. Het linkergedeelte van het biljet is in het midden onbedrukt en toont bij doorzicht als watermerk het beeld van een ouden man1). Verder komt onge veer in het midden van het biljet eeni- ge malen onder elkaar als watermerk het getal „10" voor, terwijl in den rech terbenedenhoek als watermerk de paraaf „J. F. de B." zichtbaar is1). Ter zijde van het portret-watermerk staan verticaal in sierschrift de woor den „De Nederlandsche Bank" in blau we kleur, onder het watermerk is een scherpvormige geguillocheerde figuur geplaatst, waarin tusschen de kleuren blauw en bruinrood een figuur van fflne witte lijnen zichtbaar is. Het overige deel van de voorzijde van het biljet wordt ingenomen door een patroon van golvende lijnen, waarin de kleuren bruin, grijsblauw en groen elkaar afwisselen, aan de bovenzijde is het getal „10" in gestreepte cijfers tweemaal aangebracht. Op de achterzijde van het biljet staat een in rood, blauw en grijs ge drukt wapenschild, begrensd door ge guillocheerde rozetten in de kleuren hel- derbruin, donkerbruin en groen en om sloten door smalle gelinieerde banden in helder- en donkerbruine kleur. De ruimten tusschen de banden zijn boven en onder het wapenschild gevuld met ge- styleerde afbeeldingen van oranjetak ken in roode, blauwe en grijze kleur. In het midden over het wapenschild en de rozetten zijn de woorden „De Neder landsche Bank" in donkerbruine kleur geplaatst. Ter rechterzijde van het bil jet is ter plaatse van het portret-water merk een gedeelte onbedrukt gelaten. Dit gedeelte wordt omsloten door een veld van blauwe en grijze horizontale golflijnen, waarop het getal „10" boven en beneden voorkomt. Het getal „10" is verder geplaatst in den linkerboven hoek van het biljet. Onder het witte vakje is op een grijzen ondergrond de tekst van artikel 208 van het Wetboek van Strafrecht afgedrukt. De overige ruimte op de achterzijde van het biljet is links gevuld met horinzontale en rechts met verticale golflijnen in afwis selend groene en bruine kleur. Serieletters en nummers zijn driemaal dn zwart gedrukt, n.l. links en rechts aan de bovenzijde en links aan de beneden- zijde van het biljet. Het woord „Amster dam" en de datum zijn in den rechter benedenhoek aangebracht. De namen ■van den ontwerper, C. A. Lion Cachet, en van de drukkers, Joh. Enschedé en Zonen, zijn boven het portret-watermerk in het witte vakje geplaatst. De biljetten zijn gedrukt op papier van ongeveer 144 X 82 m.m. en geda teerd van 9 Juli 1940 af. -1) Het ligt in de bedoeling dit water merk te zijner tijd te doen vervangen door een watermerk, voorstellende een druiventros met ranken, in dit papier is een paraaf-watermerk „De B." in den linkerbenedenhoek geplaatst. plaatsing van advertentiën ln alle bladen. Administratie „De Zeeuw". beweert, dat je met je tijd mee moet. Maar zit dat dan in een nieuwen winkel Gertjan kan het met zichzelf niet eens worden. En dan besluit hy zyn gedach ten altyd: het beste zal zyn, dat ik alles aan Klaas overdraag, hy is oud en wys genoeg... Maar al overleggen hy en zyn vrouw dat wel eens, er is één bezwaar, dat niet te overwinnen is, zoolang Klaas geen vordering maakt. En de jongen denkt er, naar het schynt niet aan. Hy kan toch niet als vrygezel in de zaak? Een winkel zonder vrouw, dat wordt niets. Bovendien, Klaas moet „den boer op" biyven gaan, de vrouw in den win kel. En hij heeft geen vrouw. Hy heeft er nog niet eens een in het vooruitzicht. Och ja, als het nijpt, zou Adriana bij Klaas kunnen blijven, maar die voelt er niet zooveel voor. Het is te begrijpen, dat die met vader en moeder mee wil, al zou Maaike zich alleen kunnen redden. Al met al, weet Gertjan eigeniyk niet goed, hoe het moet. Hij peinst er vaak over, als hy zoo door het dorp loopt, om boodschappen weg te brengen of orders op te halen. Hij wil Klaas niet tegenwerken, maar hy is vuurbang, om geld uit te geven, dat zyn rente niet opbrengt. En voor dit laatste vreest Gertjan. (Wordt vervolgd.)

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1941 | | pagina 5