De „doodsminuut" van den bestuurder van een bommenwerper.
Nederlands bevolking in 1940.
Nieuw Bankbiljet van 10 gulden.
€entm.
ihtïg
AfaiiïFJE
DE ZEEUW van Woensdag 14 Mei 1941 - Tweede blad.
Binnenland
LEVENSGANG
Bloed, dat zoo zwaar wordt als Ijzer.
Neem'n
De bestrijding van de
jeugdwerkloosheid.
FEUILLETON
ZONDER PRIJSVERH00GING
(Van onzen V.P.B.-correspondent.)
Berlgn, Mei 1941.
Toen, in de jaren tusschen 1920 en '30,
de Amerikaansche marine haar vlieg
tuigmoederschip „Saratoga" uitrustte
met twee escadrilles Curtiss-duikvlucht-
vliegtuigen, die den veelbeteekenenden
naam van „helleduikers" kregen, was
men nog de overtuiging toegedaan, dat
een vlucht met deze vliegtuigen een
„spel met den dood" was. Inderdaad
was een kritiek oogenblik, waarin vaak
de machine, ten gevolge van te zwakke
constructie, nog vaker echter de vlie
ger zelf faalde. Inmiddels hebben we
tenschap en praktijk samengewerkt, om
de werking van dit kritieke oogenblik
te onderzoeken, zoodat thans afge
zien natuurlijk van de tegenactie van
den vijand het duiken en het tot
staan brengen van den val als een nor
male prestatie van den vlieger kunnen
worden beschouwd.
In leekenkringen is men veelal de
meening toegedaan, dat het vliegtuig
bij zijn val een snelheid ontwikkelt van
800, 1000, ja, zelfs van 1200 kilometer
per uur. Dit is een dwaling. Reeds de
tegenstand van de lucht zou het den
meesten vliegtuigen onmogelijk maken,
1000 kilometer of nog meer te halen.
Bovendien zou bij een zoo razende duik
vlucht van een hoogte van misschien
4000 meter het vliegtuig nauwelijks nog
te sturen zijn in de richting van het
doel. Dit heeft geleid tot het aanbren
gen van „duikvluchtremmen", die de
eindsnelheid der vliegtuigen zoodanig
regelen, dat zelfs bij de snelste duik
vlucht een nauwkeurig berekende snel
heid niet kan worden overschreden. Deze
remmen bestaan uit twee smalle repen
metaal of kleppen aan de onderzijde
der vleugels aan beide zijden van den
romp, die den luchtdruk afremmen,
evenals een roeiriem, dien men bij het
roeien dwars op de richting van de boot
houdt.
In enkele trappen laat zich het vlieg
tuig vallen tot in de nabijheid van het
doel; bij de beslissende duikvlucht valt
dan de bom.
Op het kritieke oogenblik.
Dit is het beslissende oogenblik. Alle
zintuigen zijn tot het uiterste gespan
nen, de piloot hangt over zijn stuur, de
machine komt als het ware tot staan,
de oppervlakte van de aarde schijnt
terug te wijken, het hemelgewelf komt
nader. Tegelijkertijd drukt een ijzeren
gewicht den piloot en zijn metgzel in
hun zetels, er schijnt een centenaars-
druk op de schouders en de dijen van
den vlieger te worden uitgeoefend
en eerst als de motor de vliegmachine
weder tot in de wolken omhoog heeft
gewerkt, verdwijnt deze druk.
Wat is er in dat oogenblik gebeurd?
Men weet thans, dat de mensch elke
snelheid kan verdragen, zoolang zij ge
lijkmatig blijft en de richting niet ver
andert. Wordt de richting echter ge
wijzigd, dan doet de middelpuntvlieden
de kracht zich gelden en wel te ster
ker, naarmate de bocht korter wordt
genomen. Als de mensch op dat oogen
blik op een weegschaal zat, dan ,zóu de
•wijzer aantoonen, dat zijn gewicht plot
seling verdubbeld, ja, verdrievoudigd
'was geworden. Deze gewichtstoename
duidt men aan met lg. De letter g be-
teekent de snelheid van den val van een
lichaam in het luchtledig, die 9,82 meter
per seconde bedraagt; 3g zou derhalve
het drievoud ,van het normale lichaams
gewicht beteekenen. Schiet men dus in
.duikvlucht met een snelheid van 600
kilometer per uur op de aarde af en
brengt de bestuurder het toestel tot
staan in glijvlucht met een straal van
500 meter, dan moet hij reeds weer
stand bieden aan eeh druk *»Ên 5g. Hoe
grooter de vliegsnelheid is en hoe kor
ter de bocht, des te hooger wordt ook
de gewichtstoename.
Alle lichaamsorganen, bloed, longen,
maag, worden derhalve schijnbaar
zwaarder. Het gewicht van bloed zou
bijvoorbeeld bij 5g of 6g gelijk zijn aan
dat van ijzer! Daar de aderen zeer
rekbaar ziin, hoopt zich het bloed op
in de beenen. De kringloop van het bloed
wordt echter onderbroken, het bloed
vloeit uit de hersens weg. Het lichaam
verzet zich aanvankelk tegen dezen
aanval van de middelpuntvliedende
kracht, de wanden van de aderen span
nen zich, het hart werkt sneller. Toch
kan het lichaam, wanneer een druk van
5g of 6g wordt uitgeoefend, dit slechts
ongeveer 3 4 seconden uithouden. De
vlieger voelt zijn bewustzijn verdwijnen,
het wordt hem' zwart voor de oogen.
De weerstand van het lichaam kan
worden verhoogd, wanneer de onder-
beenen sterk gezwachteld worden en d=J
buik door een sterken gordel wordt om
snoerd. De werking van het hart kan
ook worden verlicht, als de vlieger zich
bukt en daardoor het hoogteverschil
tusschen hoofd en voeten vermindert.
Dit verschil is het kleinste, wanneer
men ligt. In dat geval kan het hart een
versnelling tot 14g twee tot drie mi
nuten uithouden. Men overweegt thans
de mogelijkheid, om de bezetting van
de snelste jachtvliegtuigen en de vlieg
tuigen voor het uitvoeren van duik
vluchten hun plaats in het vliegtuig
liggend te doen innemen.
Dank zij wetenschap en practijk is
de schrik voor de „doodsminuut" thans
overwonnen; doch nog steeds wordt
daarvoor de sterkste concentratie van
den wil en een ijzeren constitutie ge
vergd. De vlieger, die duikvluchten uit
voert, blijft te allen tijde heer en mees
ter van zijn machine en van zijn bewust
zijn. (Nadruk verboden.)
Meer voedsel te Hilversum gewenscht.
Naar het „Vad." meldt, heeft de re-
geeringscommissaris van Hilversum er
bij de regeering op aangedrongen maat
regelen te nemen, waardoor de voedsel
toestand verbeterd kan worden. Verzocht
is o.m. om het begrip zwaren en zeer
zwarén arbeid wat ruimer te nemen, en
voort om het extra-rijstrantsoen niet
éénmaal, doch meervalen te verstrekken,
verder om althans eenig vet en ook. wat
peulvruchten en wat meer eieren ter be
schikking te stellen.
Overwogen wordt om vitamine D 2
(anti-rachitis) aan kinderen tot 4 jaar
te verstrekken en om het vitaminegehal
te te verhoogen van de melk, welke aan
schoolkinderen wordt verstrekt.
P
DE TAAK
VAN DE ARBEIDSBUREAUX.
Nu met ingang van 1 Mei de geweste
lijke arbeidsbureaux hun werkzaamheid
zijn begonnen, heeft het A. N. P. zich
gewend tot den waarnemend directeur-
generaal van het rijksarbeidsbureau, den
heer Th. van Lier, en hem de vraag voor
gelegd, hoe het rijksarbeidsbureau staat
tegenover de jeugdwerkloosheid.
De cijfers betreffende de jeugdwerk
loosheid aldus de heer Van Lier
zjjn niet zoo verontrustend en tijdens
den oorlog is het aantal jeugdige werk-
loozen niet bijzonder toegenomen. Ab
soluut nauwkeurige cijfers zjjn echter
niet gemakkelijk te geven. Jeugdregi-
stratie bestond tot vóór 1 Mei slechts in
50 gemeenten in Nederland.
Het is nu onze taak, aldus de hee.r
Van Lier, om door nauwkeurige alge-
meene registratie en documentatie een
juist beeld te krijgen van de werklooze
jeugd. Daarbij worden ingeschakeld de
voorlichting bij beroepskeuze, psycho
technisch onderzoek, medische keuring,
inlichtingen van den eventueel vroege-
ren werkgever, s
Soholing en herscholing.
Behalve de registratie en documen
tatie zijn van zeer veel belang de scho
ling en de herscholing.
Het is een eerste eisch, dat de jeugd
voor een beroep wordt geschoold. Hier
ligt een taak voor den staat. Men be
hoeft niet bang te zijn, dat niet genoeg
ongeschoolde krachten voor het mecha
nisch werk, dat thans van hen wordt
verlangd, ^verblijven. Lichamelijke en
psychische eigenschappen maken een
deel uitsluitend geschikt voor het onge
schoold werk en dat zal zoo blijven.
Scholing en herscholing moeten zoo
veel mogelijk in de bedrijven zelf of in
nauw contact daarmede geschieden. Er
zijn gelukkig til veel groote bedrijven
die het overwegende belang van de scho
ling van de jeugd inzien om daardoor
later te kunnen beschikken over goede
arbeidskrachten. De staat, zoo stel ik
me voor, zal in de toekomst verordenend
kunnen'optreden op het gebied van de
scholing, die deels in eigen werkplaat
sen van de fabrieken en bedrijven kan
worden uitgevoerd. Theorie en praktijk
en algemeen vormend onderwijs moeten
samengaan en het stelsel van leerling
opleiding dient veel verder te worden
doorgevoerd. Die opleiding moet ook
open staan voor jonge menschen van 20
21 jaar. Zij hebben aan den lijve kun
nen ondervinden, wat het is niet in de
gelegenheid te zijn een goede scholing
door te maken.
Beroepskeuze.
De jongens en meisjes, die pas van
school komen, behooren rich in de toe
komst allen te melden bij een bureau
voor beroepskeuze-voorlichting. Wij krij
gen dan een inzicht in de jeugd en dat
zal de jeugdwerkloosheid voorkomen.
De voorlichting bij beroepskeuze zal
landelijk centraal worden georganiseerd
door het rijksarbeidsbureau, doch zoo
worden ingericht, dat er bij alle 37 ge
westelijke arbeidsbureaux een afdeeling
voor beroepsvoorlichting is.
Het werken op het platteland.
Van groot belang is het helpen op het
land. De stadsjeugd, aldus de heer Van
Lier, zal daardoor het platteland leeren
kennen en liefde voor het land en zijn
bevolking opdoen. Ook het tekort aan
geschikte arbeidskrachten, dat zich in
sommige tijden op het platteland doet
gevoelen, zal worden aangevuld. Een deel
van de stadsjeugd zal zich zijn afkomst
herinneren en teruggaan naar het plat
teland.
Bovendien bestaat thans de mogelijk
heid de mannelijke jeugd boven 18 jaar
onder de werkverschaffing onder te
brengen.
Ons streven is in Nederland 2000 jon
gelui tijdelijk op het platteland te plaat
sen en 500 kunnen wij een jaar contract
voor den landbouw in Duitschland ver
schaffen.
door
J. VAN DEN BOSCH.
3) o—
Dat moet je zelf weten, man, heeft
Gertjan Bakker gezegd. Ik ben van de
verantwoordelijkheid af. In het gericht
moet je eenmaal rekenschap afleggen;
van je vloeken ook. Je bent nu gewaar
schuwd.
Teeuwen heeft lang gemokt. Hij kwam
niet meer in den winkel. Tot op ze
keren dag, daar verschijnt hij weer. En
laat nu net Gertjan hem helpen.
Teeuwen. Wat is er van je dienst,
man?
Een pakje Dobbelman, Bakker.
Dat kan gebeuren. Voorraad ge
noeg.
Teeuwen legt zijn centen neer. En kijkt
dan den ouden man aan. Die doet net,
alsof de man niet weg geweest is.
Ik kom weer terug, zegt Teeuwen.
Dat zie ik,'man. Het doet me deugd.
Je kon toen wel eens gelijk gehad
hebben, zegt Teeuwen.
Ik h a d gelijk, Teeuwen. Want het
staat in den Bijbel. En die is waar. De
courant liegt vaak, willens of onwillens,
daar wil ik van af zijn. Maar de Bijbel
liegt niet. Dus had ik gelijk.
Ik kom voortaan weer tabak halen,
zegt Teeuwen.
Uitstekend, man. Maar ik heb nog
liever, dat je het vloeken laat.
Zóó is Gertjan Bakker. Het verlies van
een klant, hoe van beteekenis, weegt hem
heel wat minder dan dat die klant zijn
God beleedigd.
Dat weten de klanten en zij zeggen er
niets van. Want je mag van Gertjan
Bakker beweren, wat je wil, een recht
schapen kerel is-ie. Hij noemt zwart
zwart en wit, wit. En hij is zoo eerlijk als
goud.
Ze gunnen het hem, dat hij het de
laatste jaren wat gemakkelijker heeft
gekregen. Die Klaas zorgt wel voor den
goeden gang van zaken buiten den winkel.
Nu, de oude heeft zware dagen genoeg
gehad. Hij kon eigenlijk nog beter het
zaakje aan Klaas overdragen en stil
gaan leven. Dat kan best. Reken maar,
dat Gertjan wel iets achter de kiezen
heeft zoo langzamerhand, ho even. Dat is
de praat van de Westvoorters. Buiten
staanders weten meestal heel veel
Nu is er iets van waar. Het is een feit,
dat Gertjan en zijn vrouw er al meerma
len over gepraat hebben, een huisje er
gens elders in het dorp te betrekken.
Zij hebben wat „overgespaard" en als
Klaas dan huur betaalt van het ouder
lijk huis en den winkel, dan kunnen zij
er gemakkelijk komen. Want de oude
mag het dan wat gemakkelijker hebben
gekregen, sinds Klaas in de zaak geko
men is, hij gaat toch den last des jaren
voelen. De zware tijd van vroeger is hem
niet „in de kleeren blijven zitten". Hij
is vijf en zestig, maar lijkt vijf en zeven
tig. En hij mag dan nog steeds goed ge
zond zijn, het loopen valt hem al moei
lijker.
Daar komt nog bij, dat Gertjan diep
doordenkt. Hij verzet zich met kracht
tegen suggesties van Klaas, die verder
wil. Alles moet bij het oude blijven. Al
die moderniteit deugt niet. Waarom, als
alles goed gaat, moet nu de winkel wor
den verbouwd? Die Klaas zou nota bene
het geheel tegen den grond willen smij
ten! Welja, alsof dat geen geld kost!
Neen, het zal niet gaan. Dan is hij, Gert
jan, er ook nog.
Maar hou je op den duur zooiets
tegen? Is het dan niet veel beter, dat hij
de zaak vaarwel zegt en het aan Klaas
overlaat, naar goedvinden te handelen?
Zulke overwegingen heeft de oude
Gertjan wel eens, eerlijk is eerlijk. Want
er zjjn momenten, dat hjj denkt: je kimt
tegen de jeugd toch niet op. Die is wat
HET RAPEN, VERVOEREN EN
VERKOOPEN VAN EIEREN.
Voor de meeste soorten thans verboden.
Het rapen van eieren van kievieten,
tureluurs, grutto's, kemphanen, schol
eksters, wulpen, waterhoentjes en meer
koeten was slechts geoorloofd tot en met
19 April, het vervoeren-en verkoopen
van die eieren tot en met 21 April.
Thans mogen alleen nog geraapt wor
den de eieren van zilvermeeeuwen en wat
de provincies Groningen, Friesland, N.-
Holland, Z.-Holland en Zeeland be
treft ook de eieren van kokmeeuwen. De
andere in Nederland broedende meeu-
wensoorten zijn, ook wat de eieren be
treft, beschermd. De eieren van deze
meeuwen en van grooter sterns, visch-
diefjes en Noordsche sterns mogen
slechts worden uitgehaald na verkregen
vergunning van het departement van
landbouw en visscherij en wel tot en met
14 Juni. De eieren van dwergsterns,
lachsterns en zwarte sterns vallen niet
onder deze regeling en mogen derhalve
niet worden uitgehaald, vervoerd of ver
kocht.
GEBOORTEN EN STERFTE HOOGER
DAN IN 1939.
Huwelijken minder.
In een artikel over huwelijks-, geboor
te- en sterftecijfers in Nederland in be
wogen tijden komt Jhr Mr J. Schuur-
beque in „Gemeentebestuur" tot de vol
gende conclusie:
Het aantal huwelijken, dat in 1939 on
der invloed van buitengewone omstan
digheden zeer sterk gestegen was, n.l.
met 13.537 tot 80.579 of met 20 pet.,
viel gedurende 1940 weer tot het peil
van andere jaren terug, n.l. met 17 pet
op 67.223.
Nauw verband met de huwelijksfre
quentie houdt het aantal eerstgeboren
kinderen.
In 1940 was het aantal levend ter we
reld gekomen kinderen ad 184.825, dank
zij de stijging van het aantal eerstgebo
renen en niettegenstaande de daling van
het aantal later-geboren kinderen, hoo
ger dan de laatste jaren het geval was
(1939: 180.913).
Het sterftecijfer, dat in 1938 het laag
ste was, dat Nederland in zijn geheel ooit
gekend heeft, vertoont, ook afgezien van
de abnormale tijdsomstandigheden, een
neiging óm te stijgen. Wanneer men in
1940 geen rekening houdt met de 4049
sterfgevallen tengevolge van oorlogs
handelingen onder militairen en burgers,
dan blijven er toch nog 82.855 sterfge
vallen over met een gemiddelde van 9.3
per mille, dat dus ver boven dat van de
vorige beide jaren ligt (1939: 75.863 of
8.5 pet. per mille, 193874.403, het laag
terecord of 8.5 per mille).
Het is niet onmogelijk, dat hiermede
een keerpunt bereikt is in het voor Ne
derland zoo gunstige sterftecijfer en dat
men voorloopig met hoogere getallen zal
hebben te rekenen.
Het Nederlandsche volk is, dank rij
zeer gunstige verhoudingen in het ver
leden, ouder geworden, hetgeen tot uiting
gekomen is in een gemiddeld langeren
levensduur dan vroeger.
De hoogere leeftijden zijn sterker be
zet dan vroeger. Dit kan niet blijven aan
houden, omdat aan de verlenging van
den levensduur grenzen zijn. Te verwach
ten is dan ook, dat de sterfte onder de
oudere generaties, gelijk dat alreeds het
geval is, weer zal toenemen, wat zijn
weerslag zal vinden in een hooger alge
meen sterftecijfer dan voorheen. Was in
de jaren 19201924 van alle overleden
personen 44.2 pet. ouder dan 60 jaren,
dit gemiddelde is in het tijdvak 1935
1939 gestegen tot 60.9 pet. voor de per
sonen tusschen 60 en 79 jaar.
Bedroeg het geboorteoverschot in
19301934 jaarlijks gemiddeld ruim
103.500 personen en in de jaren 1935
1939 gemiddeld ongeveer 99.700 per
sonen, in 1938 en 1939 was er weer met
plm. 104.000 en 105.i00 personen een
stijging waar te nemen, welke echter in
1940 ais gevolg van de groote sterfte
voor een daling ongeveer 97.400 per
sonen plaats moest maken.
voortvarender. Ouwe menschen zijn con
servatief. En Klaas heeft niet heêle-
maal ongelijk, als hij beweert, dat de
tijden anders zijn, dan vroeger. Zegt
Gertjan het schier niet eiken dag tot zijn
vrouw?
Evenwel als er iets gebeuren moet,
zoo lang mogelijk zal hij er zich tegen
verzetten, want je zet je op zware las
ten, bouwen kost geld en er blijft dan
nog veel meer aan den strijkstok han
gen, let er maar op in het leven. Als
er iets gebeuren moet, dan moet hij
weg zijn uit de zaak. Neen, neen, Gert
jan Bakker in een modernen winkel
hij zou er zich niet kunnen zien! Maaike
ook vast niet. Ze zijn er te oud voor
geworden. Enne, Klaas denkt er heel
licht over, maar voor Gertjan staat het
vast, dat er dan klanten wegloopen. Dat
zie je altijd. Minder klandizie en op
zwaardere lasten zitten, het mes snijdt
dubbel scherp. Neen, neen, het moet
niet. Alleen daarom al zou hij liever
maar in de zaak blijven, tot hij den
laatsten adem uitblaast. Moet hij dan
aanzien, dat zijn moeizaam opgebouwd
zaakje vernietigd wordt, moedwillig ver
nietigd? Neen, dat laatste is te sterk.
Hij corrigeert zijn eigen gedachten:
moedwillig zou Klaas niets willen ver
nietigen; de jongen denkt werkelijk, dat
1 noodig is, wat hij graag zou zien. Hij
De directie van De Nederlandsche
Bank maakt ingevolge artikel 17, lid 1,
der Bankwet 1937 bekend, dat zij een
nieuw model bankbiljet van f 10 in om
loop zal brengen.
Op de voorzijde is de tekst: „De
Nederlandsche Bank betaalt aan toon
der tien gulden" geplaatst in een geguil
locheerde rozet, waarvan de kleur van
links naar rechts overgaat van blauw
in donker grijsachtig groen. De hand-
teekeningen van den secretaris en van
den President zijn respectievelijk links
en rechts onder de rozet geplaatst. Het
rechtergedeelte van het biljet wordt in
genomen door een gegraveerd portret
naar het schilderij „De Schoone Her
derin" van Paulus Moreelse. Het por
tret is geplaatst boven een compositie
van geguillocheerde rozetten en hier
mede te zamen gevat in een lijst van
geguillocheerde bladmotiefjes.
Het linkergedeelte van het biljet is
in het midden onbedrukt en toont bij
doorzicht als watermerk het beeld van
een ouden man1). Verder komt onge
veer in het midden van het biljet eeni-
ge malen onder elkaar als watermerk
het getal „10" voor, terwijl in den rech
terbenedenhoek als watermerk de paraaf
„J. F. de B." zichtbaar is1).
Ter zijde van het portret-watermerk
staan verticaal in sierschrift de woor
den „De Nederlandsche Bank" in blau
we kleur, onder het watermerk is een
scherpvormige geguillocheerde figuur
geplaatst, waarin tusschen de kleuren
blauw en bruinrood een figuur van fflne
witte lijnen zichtbaar is. Het overige
deel van de voorzijde van het biljet
wordt ingenomen door een patroon van
golvende lijnen, waarin de kleuren bruin,
grijsblauw en groen elkaar afwisselen,
aan de bovenzijde is het getal „10" in
gestreepte cijfers tweemaal aangebracht.
Op de achterzijde van het biljet
staat een in rood, blauw en grijs ge
drukt wapenschild, begrensd door ge
guillocheerde rozetten in de kleuren hel-
derbruin, donkerbruin en groen en om
sloten door smalle gelinieerde banden
in helder- en donkerbruine kleur. De
ruimten tusschen de banden zijn boven
en onder het wapenschild gevuld met ge-
styleerde afbeeldingen van oranjetak
ken in roode, blauwe en grijze kleur.
In het midden over het wapenschild en
de rozetten zijn de woorden „De Neder
landsche Bank" in donkerbruine kleur
geplaatst. Ter rechterzijde van het bil
jet is ter plaatse van het portret-water
merk een gedeelte onbedrukt gelaten.
Dit gedeelte wordt omsloten door een
veld van blauwe en grijze horizontale
golflijnen, waarop het getal „10" boven
en beneden voorkomt. Het getal „10"
is verder geplaatst in den linkerboven
hoek van het biljet. Onder het witte
vakje is op een grijzen ondergrond de
tekst van artikel 208 van het Wetboek
van Strafrecht afgedrukt. De overige
ruimte op de achterzijde van het biljet
is links gevuld met horinzontale en
rechts met verticale golflijnen in afwis
selend groene en bruine kleur.
Serieletters en nummers zijn driemaal
dn zwart gedrukt, n.l. links en rechts aan
de bovenzijde en links aan de beneden-
zijde van het biljet. Het woord „Amster
dam" en de datum zijn in den rechter
benedenhoek aangebracht. De namen
■van den ontwerper, C. A. Lion Cachet,
en van de drukkers, Joh. Enschedé en
Zonen, zijn boven het portret-watermerk
in het witte vakje geplaatst.
De biljetten zijn gedrukt op papier
van ongeveer 144 X 82 m.m. en geda
teerd van 9 Juli 1940 af.
-1) Het ligt in de bedoeling dit water
merk te zijner tijd te doen vervangen
door een watermerk, voorstellende een
druiventros met ranken, in dit papier is
een paraaf-watermerk „De B." in den
linkerbenedenhoek geplaatst.
plaatsing van advertentiën
ln alle bladen.
Administratie „De Zeeuw".
beweert, dat je met je tijd mee moet.
Maar zit dat dan in een nieuwen winkel
Gertjan kan het met zichzelf niet eens
worden. En dan besluit hy zyn gedach
ten altyd: het beste zal zyn, dat ik alles
aan Klaas overdraag, hy is oud en wys
genoeg...
Maar al overleggen hy en zyn
vrouw dat wel eens, er is één bezwaar,
dat niet te overwinnen is, zoolang Klaas
geen vordering maakt. En de jongen
denkt er, naar het schynt niet aan. Hy
kan toch niet als vrygezel in de zaak?
Een winkel zonder vrouw, dat wordt
niets. Bovendien, Klaas moet „den boer
op" biyven gaan, de vrouw in den win
kel. En hij heeft geen vrouw. Hy heeft
er nog niet eens een in het vooruitzicht.
Och ja, als het nijpt, zou Adriana bij
Klaas kunnen blijven, maar die voelt er
niet zooveel voor. Het is te begrijpen,
dat die met vader en moeder mee wil,
al zou Maaike zich alleen kunnen redden.
Al met al, weet Gertjan eigeniyk niet
goed, hoe het moet. Hij peinst er vaak
over, als hy zoo door het dorp loopt,
om boodschappen weg te brengen of
orders op te halen. Hij wil Klaas niet
tegenwerken, maar hy is vuurbang, om
geld uit te geven, dat zyn rente niet
opbrengt. En voor dit laatste vreest
Gertjan.
(Wordt vervolgd.)