Rondgang door den Dam-doolhof. s®> 73 fl E E o 00 Waar de winden waaien. Brieven uit de Joenaït Steets. Napoleon en Christus. 'O O cd a> o ©E?ö s fl-H !2 O) o 3 •■-* cj r—I 'O B 02 0) ■o 2>® x TTtöt 2-S pi o fl 5®"^ o ■(-> 4J uiD •O a o U +j fe -Q S pügaS fl) 5 j !i g M3 N gul tó ftjj Pi U 42 'O -ö^'- A d 02 fl G aj cd cd aü 2 A PI 'V 3 —t(Dq) ©ffia Z s s cd „O'S Ü.S a 2 -g, h S PU u ai O 'O TT N -zzra §2 M ö-S 11 .-. g °£i!il 22 g +j TJ o« o G -M >s O 02 ÖT35"^ r—4_) ®>o -S0 i c a O OM ft-, Pi •V 13 ■"■fl-ST 60 rG 8 02 +-> a10 "3 o o o aö! ■^r .«1 fl 3 i§ go2 i|§ b0,° o. d o .s V UJ' u pj "S g50© SH-S-S g-°2 a a 8 "O J© •-< m a A "3 d S o o •s 02 cd "2 tJ C cd rt 02 *~ÏJ ,Ï2 ••-? §TtJ s> pi-S Tf SP 3 pi ft o fc" m ®2 bfig-o •O ffi p, 5 d o +j 2 a .S, 53 2 5^ M.P1 o u 5 4_> O (j &0 ^rlf Ifjfse M -S M gal rf-S g SS-g ©^.3 P O m -»-» co CU O "TP^r© kV* CJ cd -SP-ü bp P a'3 5 o3 g 8?ö ft^l O^g fe 3 G H O cd N TJ «le Gï© o o 0) W) *3 "in <12 k>h rj ps a Pi bO 2 -<H^ cc .r. V P +J Co 2 Pi aScip ,a S-G •I S l-a ©55 xi ba TTST 2 £J a TC <D a o,5 ir4 ■o g •sp gf^-S o|M bo d 2P§ O t1 13 2 +j S ft™ 2§> 3-S a ra <4-1 o S2 ^8 gw txo •G tip O a o JJ JJ W -y ISffUf^f1 T a -0 a a fe m- m p. ©SP aStitó^5 ™'S- £2 2 .3? 2 rt* W)GrG-4-> O j->G*E 02Gr2_!SJ©ü©> 'O cd bil wö© Er^cSG CÖ '5 G G t3 8 a CD o g I Ps-s^ s-s^ ©S'g^ S5£252wag ®2m© S ©^-a'E g a a5& SM S 3 LN ft §*a a w a (Tl d) 'rH cc O 02 (32 a mentaal schoolbestuur geëxamineerd te zijn. Inplaats van de vroegere provincies, waren er toen 8 departementen in Neder land en ieder departement had een departe mentaal schoolbestuur. Op het examen werd den onderwijzers allereerst gevraagd „Wat denkt u van den tegenwoordigen „re- geeringsvorm" Wanneer zoo'n onderwijzer dan zei: „ik vind goed, dat er één van het Oranjehuis regeert", kon hij gelijk vertrekken. Hij moest den toenmaligen regeerings- vorm zijn toegedaan. Men had in dien tijd slechts één acte, waarmee men hoofd- en onderwijzer kon zijn. Het was nog een hoogst bescheiden examen en ging over de volgende punten: 1. lezen; 2. schrijven 3. rekenen; 4. Voor taal moest men in een opstel de fouten verbeteren en zinnen kunnen ontle den; 5. Pennen vermaken. Men had toen im mers nog veeren pennen, die telkens bijge sneden moesten worden; 6. Een gemeenzaam gesprek houden met de heeren, die het examen afnamen. Hier uit konden deze lieden opmaken, of de can- didaat beschaafd was. 7. Men moest: ik vermeldde dat hierbo ven reeds, den gevestigden regeeringsvorm zijn toegedaan. Volgens deze wet van 1801 mocht iedereen een school oprichten, mits toestemming was verkregen van het ge meentebestuur. De school stond onder toezicht van het plaatselijk schoolbestuur. De volgende week willen wij artikel 4 van deze wet, het kernartikel, eens nader bekijken. Rotterdam. P. J. W. S. 27) o— En dat zou Maria misschien nog eerder aanvaarden dan 'n gift. Maar eerst zou hg toch probeeren, haar uit 't hoofd te praten, om naar de stad te komen. Het leek hem nu niets meer toe. Wacht, hij kon van- Beste Kerel, Zoo ik je de vorige maal schreef, waren we naar Jessie gegaan, om te zien wat we met die beebies doen moesten en ik vertel de net, dat mijn wijf bezig was, Jessie het pak uit te borstelen, omdat ze haar man de daipers (luiers) liet uitwasschen. Maar ze kon niet veel zeggen, als dat 't 'n sjeem (schande) was, dat 'n man efter (na) zijn jaap nog houswerk doen moest, toen begon Loesie zoo allerturbelst te kraaien (allerverschrikkelijkst te schreeu wen) dat ze haar beebie wil wilde hebben enz. En dat leste maar al aan. 'tWas of- fel. Jessie jompte (sprong) van de kouts af en zei dat ze kwaait (rustig) moest wezen want dat anders haar beebie opgeweekt (wakker) werd en Len kwam met een natte daiper in de hand uit de kietsje (keuken) runnen (renne). Maar wij konden Loesie niet stoppen, 't Leek wel, of ze een fit kreeg. Wel, aiteljoe, 'twas offel! Jessie was zoo gescheerd (geschrokken), dat ze haar beebie uit de krib haalde en maar om ons heen jompte en hallerde (riep)„Watse- metter? Watsemetter? (wat is er toch aan de hand?) Jeek wilde den dokter kollen (opbellen) en Len poete de daiper rond Loesie's hed (sloeg de natte luier om Loesie's hoofd) en mijn wijf zei: „Wie gat toe doe somting, ai kol dominee (we moeten iets doen, ik roep den dominé). Wel, ik wil niet over mijzelf breggen (roemen), maar in al die eksaiten- ment was ik de oonlieste die sensebul (de eenige die verstandig) bleef. Ik staarte wat iezie met Loesie te tokken (ik begon wat kalmeerend met Loesie te praten) en meebie (misschien) had de avond wel schrijven en haar zijn bezwa ren uiteen zetten. Want natuurlijk: Maria zette nu door en wie weet, verkocht zij deze week het spulletje wel. En dan zat ztj. Misschien kon zij dan toch nog op het dorp blijven wonen. Dat was toch veel beter. In Harenstede gekomen, waar hij weer in zijn element was neen, buiten wonen zou hem toch niet gevallen! reed hij onmiddellijk naar de meubelmakerij, waar een paar knechts aan het werk waren. Eerst tegen zeven uur, zooals gewoonlijk ging hij naar huis. Hij woonde in een bui tenwijk van de stad. Aaltje moest niets van de binnenstad hebben en wilde ook niet in de zaak wonen. Ik ben vanmiddag even naar Woudesch geweest, zei hij onder het eten, langs zijn zijn neus weg, voorvoelend evenwel, dat er aanmerkingen zouden komen. Je hebt er mij niets van gezegd, merkte Aaltje op. 'k Had ook geen plan, maar ik dacht vanmiddag: ik moet toch even gaan zien hoe ze het daar maken en welke plannen Maria heeft. Met die plannen heb jij toch niets te maken? vroeg Aaltje koud. Nou, niets te maken. Zij is natuurlijk haar eigen baas. Maar als voogd over de meisjes Dat ben je nog niet, wierp zij tegen. Nóg niet, het is waar. Maar dat word ik toch straks. Dat ligt voor de hand, Ik zie die voor-de-hand-liggerij nog niet, meende Aaltje. Je kunt het toch ze ker weigeren? Wat niet kan! Maar dat is immers onzin? De broer komt het allereerst in aanmerking voor voogd! Ik zou mij aan dien plicht tegenover Erik niet graag ont trekken. Nou, je moet het zelf weten. Als het maar niet beteekent, dat je voor die kin deren zorgen moet. Daar is geen beginnen aan. Maria zal er wel op loeren, maar dan ben ik er ook nog. Hij had een scherp woord voor in den mond. Want nu werd Maria toch wel op de meest beleedigende wijze beoordeeld. Maar met moeite hield hij zich in. Dan zou alles in eenen bedorven zijn. Terwijl daiper haar ook wel wat goed gedaan Intusschen kwam de dominé, maar dat maakte de zaak nog erger, want Loesie begon opnieuw te halleren, dat er geen huis ,mee te houden was. Ze wilde met alle ge weld het kid van Jessie hebben en ze begon er al om te vechten, 't Leek wel, of het in haar hoofd geslagen was. Nou, toen kreeg ik op eens een goed aidie (idee) waar het vandaan kwam weet ik zelf niet, maar het gaf de rechte uit komst. Ik zei tot Jeek, dat hij zoo kwiek als 't kon naar Mizzes Hipstra rijden moest en haar gedrest of ongedrest (gekleed of ongekleed) meebrengen moest. Joeno, dat old leedie heeft plentie ekspierens in al kainze beebie-keezen( die oude baker heeft veel ervaring in allerlei baby-zaken). Meer als menige dokter. Ze heeft bij de jongelui afgedaan, omdat ze al dicht bij de tachtig is, maar ik zou, als ik nog in de beebie-kees kwam haar prefeuren (verkiezen) boven een dokter of een ziekenhuis. Wel, Jeep kwam poediekwiek over met de old leedie. En toen we de kees ekspleend (de zaak uiteengezet) hadden, zei Mizzes Hipstra dat ze niks suppraist (verwonderd) was, dat d'r troebel kwam over 'n beebie die in 'n hospittel gehaald was. Beebies be langen (behooren) in de hocm en er moet in de hoom voor gekeerd worden, (babies hooren thuis en thuis moet er voor gezorgd worden). Het was een woord uit mijn hart. 't Was no wonder, zei ze, dat er zoo'n latse (hoop) troebel in de wereld was, want de piepel (het volk) leefde niet meer korden toe heetsje (zoo als 't behoort) en zoo'n leven kon niet geblest (gezegend).worden. Dat kon je nu weer met dit kid zien. Maar ze wou toch graag de beebie eens bekijken. Nou, Loesie was kwait (rustig) gewor den, maar ze leek nog niks heppie (geluk kig). Wel, zoo kwiek als Mizzes Hipstra de het juist zijn bedoeling was, Aaltje zoo mild mogelijk te stemmen. Ik geloof niet, dat Maria daarop loert, zei hij. Zij hebben altijd voor zich zelf gezorgd. Dat was ook verstandig. Maar nu is Erik er niet meer. Wat heeft Maria nu voor plannen? Ze was weer zoo inconsequent als wat. Eenige oogenblikken geleden beweerde zij dat Leen niets met die plannen te maken had, dus zij ook niet, en nu informeerde zij er naarstig naar. Leen vertelde zoo uitvoerig mogelijk. Ze is dwaas, oordeelde Aaltje, zoo als we dat van Maria gewoon zijn. Bewa re, wat een domheid, om naar de stad te komen! Hier is het natuurlijk armoe lij den, dat kun je op duim en vingers uitre kenen. Waarom blijft dat schepsel daar niet? Jij hebt haar toch niet op de ge dachte gebracht, naar hier te komen, hoop ik? Neen, dat heb ik zeker niet. Maria was al klaar met haar plannen. Als ze de zaak kan verkoopen, komt zij naar hier. Misschien naar een andere stad, maar Ha renstede heeft de voorkeur wel. Dwaasheid. Heb je het haar niet uit het hoofd kunnen praten? Daar krijg je bij Maria niet veel kans too. Ik heb eerst gezegd, dat het misschien het beste was, maar bij nader inzien lijkt het mij niet verstandig. En daarom zal ik haar vanavond nog schrijven en probeeren haar tot andere gedachten te brengen. Dat lijkt me niet gek toe. Maar je hebt gelijkMaria is niet voor rede vat baar. Dat was Erik tenslotte ook niet. Hij heeft alles verbroddeld. En nu zit zijn vrouw met de gebakken peren. Voor dat snertzaakje krijgen ze natuurlijk geen geld. Veel zal het niet geven, dat denk ik ook niet. maar 'k heb haar gezegd, dat zij moet uitkijken en niet aan den eersten den besten verkoopen. De menschen pro beeren gauw gebruik te maken van de omstandigheden. Vooral als zij met vrou wen te doen hebben. Moeten ze toch niet bij mij zijn, meende Aaltje triomfantelijk. Met die uitspraak was Leen het harte lijk eens beebie kreeg, keek ze of de daipers wel goed zaten, en al dat, joeno. Waai, 'twas haar treed (wel, 'twas haar vak). En toen staarte ze te breggen (begon ze te roemen) dat het zoo'n nais vette booike (zoo'n heer lijke dikzak) en zoo'n zwiet luddel (zoete, kleine jongen) was en latse van die dingen meer. Wel, hoe meer de old leedie het kind prees de braiter (helderder) begon Loesie te kijken en toen Mizzes Hipstra het kid on der de voeten tiekelde, om te zien hoe hij lachte, vroeg Loesie of het passebel (moge lijk) was, dat haar beebie in de hospittel omgeturnd was, en Mizzes Hipstra zei, dat ze dat niet wist of het passebel of onpas- sebel was, want dat ze heelemaal niet be- kweented (bekend) was met die nieuw fes- jen (nieuwerwetsche) dingen, maar dat ze wel sjoer was, dat 't met dit beebie niet gebeurd was, want 't was juust of het Loe sie uit de fees gekot was, en nog 'n lat van die breggerij (het was net alsof Loesie zelf weer op haar schoot lag, zoo leek het kind op haar moeder) enz. Wel, 't was juust zoo als ik gefiekerd (ge dacht) had. Toen Loesie al die naise (aar dige) dingen van 'n ekspurt (expert) hoor de, kwam ze heelemaal weer toe en ze is tenslotte toen seddelsfait (tevreden) met ons naar huis gegaan. Waai, joeno, ieder z'n treed (wel, je weet, ieder in zijn vak!) En hiermee eindig ik voorloopig mijn schrijverij aan jou, ik denk later nog wel weer eens wat te schrijven, want ik heb nog genoeg op mijn kerfstok, zooals we in de old kontrie altijd zeiden! Dus tot later maar en denk intusschen maar eens aan je vriend uit de Joenait steets met zijn wijf en kids en troebels en ik verblijf als steeds je LOE VERLAK Peenter, peeperhenger en dikkereeter. Dus, als zij verkoopen kan, komt zij hier? Wat moet daar nu van terecht ko men? Ik weet het ook niet. Maar Maria is handig en zet door. Misschien gelukt het haar wel, haar broodje te verdienen. 't Zal er dan brood naar zijn, meende Aaltje smalend. Maar hoor eens even, man, heb je haar geld beloofd? Met een paar koude oogen keek (zijn vrouw Leen aan. Neen, zei hij. Ik heb wel beloofd, dat ik haar zooveel mogelijk helpen zal, maar over geld is niet gesproken. Dat is verstandig. Je gooit het een voudig in een bodemloozen put en dat kun je altijd doen. Ze hebben het altijd zonder ons willen stellen, dan moet Maria het nu ook maar doen. Leen dacht: ze redeneert als een kip zonder kop, want ze heeft nooit willen helpen. Maar hij zweeg er over. Over geld is niet gesproken, herhaal de hij. Maria zal daarop ook wel niet re kenen. 'tls zelfs de vraag, of zij het zou aanpakken. Maar we kunnen wel helpen op een andere wijze, als het noodig is. Dat ziin we verplicht, zou ik meenen. Die verplichting zie ik heelemaal niet. Bovendien; hoe zouden we anders kunnen helpen dan met geld? We zouden naar een huisje kunnen uitkijken. Maria is hier niet zoo goed be kend. Echte mannenpraat, smaalde Aaltje. Een woning voor een ander huren, het is het domste, dat je kimt doen! Een vrouw wil immers haar eigen woning uitzoeken! Maria heeft niet veel te zoeken. Ze is al blij, als ze iets heeft. Schraalhans zal er den eersten tijd keukenmeester zijn, re ken daar op. Het spijt me voor haar en de meisjes. Mij heelemaal niet. Ze heeft het aan zichzelf te danken. Hadden ze maar beter op hun tellen moeten passen, toen Erik nog leefde. Dat neemt twee jongens in huis. Dat laat een gek in- en uitloopen. Dat heeftvoor een ander alles over. Ik zeg maar, dat anderen voor zichzelf moe ten zorgen. Dat moeten wij ook. Leen had reeds lang bemerkt, dat er met Aaltje geen garen te spinnen was. Waarom hg besloot, een eind aan het ge sprek te maken over deze zaak. Hij zweeg dan ook. Maar dat was niet naar den zin van Aaltje, die het geheel wou doorpraten, op dat Leen goed zou weten, waar hij aan toe was. Een huisje voor Maria huren is dus onzin, ging zij verder. Nu, wat zou je dan nog méér kunnen helpen? Niet veel, zei Leen. We kunnen de meisjes vriendelijk ontvangen en Worden die hier dan onvriendelijk ontvangen, de enkele keeren, dat ze ko men? vroeg Aaltje, zich opwindend. Dat beweer ik immers niet? Wie praat daar nu over? Dan heeft die opmerking ook geen zin, zei Aaltje bits. Trouwens, ze moeten mij niet te veel komen. Hier is him thuis niet, zou ik meenen. Vanzelf niet. Maar wat zou het nu beteekenen Leen sprak heel langzaam en zoo vriendelijk mogelijk, hoewel hij zich zat te ergeren als ?ij zoo nu en dan hier kwamen en aten een stukje mee? Voor ons geeft dat niet en het ontlast Maria weer wat. Merci, Leen! Geen haar op mgn hoofd denkt er aan. 'tls hier geen inrich ting van barmhartigheid en ook geen gaarkeuken. Zij moeten maar voor zichzelf zorgen. Ik wil dat gehannes niet aan mijn ooren hebben. Laten we dat nu goed af spreken. In den grond ben je net zoo iemand, als Erik. Je zou alles aan een an der geven en straks zelf aan de diaconie vervallen. Maar dan ben i k er ook nog. Ja, als je het niet wilt, zijn we uit gepraat, zei Leen berustend. Ik meende, dat het voor ons niets beteekende en we deden een goed werk. Het beteekent, dat we geregeld fa milie over den vloer hebben. Want als je er mee begint, maken ze er misbruik van. Je geeft ze een vinger en ze nemen den heelen arm. Bij Maria is daarop niet veel kans, zei Leen. Nu Aaltje zich zoo sterk verzette en het wel duidelijk was, dat zij niet zou terug krabbelen, kon het hem weinig meer sche len, wat hg zei. Ja, Maria, hoonde zg, Maria! Je hebt altijd een zwak gehad voor die twee. Als ik er niet geweest was, zou je je halve kapitaal naar Woudesch hebben gesleept en zij zouden er mooi weer van gespeeld hebben. 'k Zal er maar niets op zeggen, meende Leen. Met jou is toch niet te re deneeren. Maar je beleedigt Maria. En haar dooden man. Op een manier, die ont zettend is. Erik was tienmaal beter dan jij en ik. En Maria is het ook. - Draaf niet zoo door, alsjeblieft. Ik ken ze. Vrome praatjes in den mond, maar ze meenen er niets van. Jij draaft door, wond Leen zich nu bepaald op. Want vrome praatjes verkoo pen ze niet. Ze doen meer dan ze zeg gen. En daarop komt het aan. Dat ze veel goed hebben gedaan, komt dat voort uit vrome praatjes of uit iets anders? Ik zou zeggen: uit waarachtig Christelijk geloof. Dat is daad-Christendom. Ja, een mooi woord. Maar een Chris tendom, dat niet voor zichzelf zorgt, is het ware niet. Als Erik beter had gehandeld en voor de toekomst gezorgd, zat Maria er nu niet zoo slecht voor. Dat zeg ik maar. Groote mannen hebben altijd waarde en beteekenis in de geschiedenis, maar zij hebben niet voor altijd invloed en bewe gende kracht. Hunne werken weerstaan niet lang den machtigen tijd. Naarmate die werken grooter zijn, ziet men ze dik wijls sneller verdwijnen. Alexander heeft den val van zijn rijk zelf nog kunnen voorzien; Karei de Groote moest van de wereld scheiden met de over tuiging, dat zijn werk aan de vergankelijk heid zou worden prijsgegeven. Zeldzaam blijven de ideeën van groote denkers voor eeuwig hunne waarde be houden; zij worden meestal door anderen verder uitgewerkt, om dan te verdwijnen. Deze overweging liet een Napoleon het onaantastbaar bewijs voor de grootte van Christus hierin erkennen, dat de alles vernielende tijd niet heeft kunnen beper ken de heerschappij der liefde, die Hij op de wereld heeft gebracht. Ik heb, zoo zeide Napoleon in de eenzaamheid zijner laatste dagen, velen een zóó sterke liefde ingestort, dat zij met vreugde voor mij in den dood gingen. God behoede mij er voor, dat ik de be geestering mijner soldaten en de christe lijke liefde met elkander vergelijk; want zij zijn even verschillend als hare oor zaken. Door mijn persoonlijke tegenwoordig heid, door de electriciteit van mijn blik, door mgn stem en mgn woord, deed ik het vuur in de harten ontvonken. Ik bezat het geheim der magische kracht, welke den geest kan wekken; ik kon dit geheim echter aan niemand leeren; geen mijner generaals heeft het van mij ontvangen of bet van mij afgekeken. Thans, nu ik ben vastgeklonken aan dit eiland, is er niemand, die voor mij den strijd aanbindt, niemand, die voor mij ver everingen maakt. Denkt men nog aan mij? We is mij trouw gebleven? Neen, wanneer ik, die hen toch zoo dikwijls tot de overwinning heb geleid, zelfs tijdens mijn leven hunne zelfzuchtige harten niet heb kunnen verwarmen, hoe zou ik dat dan kunnen doen na mijn ster ven! Zóó sprak, volgens Beauterne, Napoleon en zoo zouden alle groote mannen vóór hem en na hem hebben kunnen spreken. Geen hunner kon de menschheid stand vastig voor een ideaal bezielen. Alleen Christus was daartoe ia staat; Christus, Die van deze wereld heenging met de overtuiging, dat Hij aan zijn disci pelen, eenvoudige visschers van Galilea Zijn eigen geest had ingestort en dat deze visschers Zijn werk zouden voortzetten; in Zijn naam de ongeloovigen bekeeren, de zondaars heiligen, heel de wereld hervor men. Onder redactie van Jur. Schröder, Sta dionstraat 29, Amsterdam-Z. Alles deze ru briek betreffende te richten aan dit adres. Eer» interessante opening. In „De Geldersche Dammer" vinden we een aardige openingsvariant, gepubliceerd ander den naam van „Meeuwissen-opening" Of de heer M. de „auteur" van deze ope ning is wij zagen deze variant n.l. al eerder toegepast doet er weinig aan toe. Voor de lezers van „De Zeeuw" is het voor naamste dit: is er iets voor mij te leeren voor het practische spel? En het antwoord daarop is bevestigend. Daarom zetten wij alle schijven op het bord en spelen samen: Wit. 1. 32—28 2. 33—29 3. 37X28 4. 31—26 5. 39—33 6. 3430 7. 29X20 8. 30—25 9. 4439 10. 50—44 Zwart. 18—23 23X32 16—21 19—24 14—19 20—25 25X14 21—27 19—24! 11—16 De vraag is nu: Kan Wit aan schijfvei> lies ontkomen? Als men deze vraag wil be antwoorden en men onderzoekt alle moge lijkheden, komt men leerzame varianten tegen. Voor we dus samen deze vraag gaan beantwoorden, zet u, lezer, dezen stand meermalen op om te trachten zelfstandig u een oordeel over déze situatie te vormen. Stand na 10 van Zwart. 46 lf> 2f> 35 47 48 49 50 Zw. 18 schijven op: 1/10, 12/17, 24 en 27. Wit 18 schijven op25, 26, 28, 33, 35, 36, 38/49. Een lokzet! Uit ons geheugen plaatsten wij onlangs een stand op het demonstratiebord en kon den de gewenschte formatie niet zoo snel vinden. Wel kwamen wij tot een groepee ring der schijven, waarin een aardige lok- zet verborgen was. Willen wij samen dezen stand even opzetten? 6 16 26 36 46 •25 35 45 47 48 49 50 Stand Zwart 13 schijven op1, 3, 6, 8, 11, 12, 15/20 en 23. Wit 13 schrijven op: 26, 30, 32, 34/38, 40, 42 en 47/49.

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1940 | | pagina 8