Rondgang door den Dam-doolhof.
s®>
73
fl
E
E
o
00
Waar de winden waaien.
Brieven uit
de Joenaït Steets.
Napoleon en Christus.
'O
O cd
a>
o
©E?ö s
fl-H !2
O) o 3
•■-* cj r—I
'O B 02 0)
■o
2>®
x
TTtöt
2-S pi o fl
5®"^ o
■(-> 4J
uiD
•O
a o
U +j fe -Q
S
pügaS
fl) 5 j !i
g M3
N gul
tó ftjj Pi
U 42 'O
-ö^'- A d
02 fl
G aj
cd cd
aü
2
A
PI
'V
3
—t(Dq)
©ffia
Z s s
cd
„O'S
Ü.S a
2 -g,
h S
PU
u
ai
O 'O
TT
N
-zzra
§2
M
ö-S
11 .-.
g °£i!il
22 g
+j TJ
o«
o G
-M
>s
O
02
ÖT35"^
r—4_)
®>o
-S0
i c a
O OM
ft-,
Pi
•V 13
■"■fl-ST
60
rG
8
02 +->
a10 "3
o o
o
aö!
■^r
.«1
fl 3 i§
go2
i|§
b0,°
o. d
o .s
V UJ' u pj
"S g50©
SH-S-S
g-°2
a a
8
"O J© •-<
m a
A "3
d S
o o
•s
02 cd
"2 tJ
C cd
rt 02 *~ÏJ
,Ï2 ••-?
§TtJ
s>
pi-S
Tf
SP 3
pi
ft
o
fc"
m
®2 bfig-o
•O
ffi
p, 5
d o +j 2
a .S, 53
2 5^ M.P1 o u
5
4_> O (j &0
^rlf
Ifjfse
M -S M
gal rf-S g
SS-g ©^.3
P O
m -»-» co
CU
O
"TP^r©
kV* CJ cd
-SP-ü bp
P a'3 5
o3 g
8?ö
ft^l
O^g
fe 3 G
H O
cd
N TJ
«le
Gï© o
o
0) W)
*3 "in
<12
k>h rj
ps
a Pi
bO
2
-<H^
cc
.r.
V
P
+J Co
2 Pi
aScip
,a
S-G
•I S
l-a
©55
xi ba
TTST
2 £J
a
TC <D
a o,5
ir4
■o g
•sp
gf^-S
o|M
bo d
2P§
O t1
13
2
+j
S ft™
2§>
3-S a
ra
<4-1 o
S2
^8
gw
txo
•G
tip
O
a o
JJ JJ W -y ISffUf^f1
T a -0 a a fe m- m p.
©SP aStitó^5 ™'S-
£2 2 .3? 2 rt* W)GrG-4-> O
j->G*E 02Gr2_!SJ©ü©>
'O cd bil
wö© Er^cSG
CÖ
'5 G
G t3
8 a
CD
o g I Ps-s^ s-s^
©S'g^ S5£252wag
®2m© S ©^-a'E g
a a5& SM S 3
LN
ft
§*a
a
w a
(Tl
d) 'rH
cc
O 02
(32
a
mentaal schoolbestuur geëxamineerd te
zijn. Inplaats van de vroegere provincies,
waren er toen 8 departementen in Neder
land en ieder departement had een departe
mentaal schoolbestuur. Op het examen
werd den onderwijzers allereerst gevraagd
„Wat denkt u van den tegenwoordigen „re-
geeringsvorm"
Wanneer zoo'n onderwijzer dan zei: „ik
vind goed, dat er één van het Oranjehuis
regeert", kon hij gelijk vertrekken.
Hij moest den toenmaligen regeerings-
vorm zijn toegedaan.
Men had in dien tijd slechts één acte,
waarmee men hoofd- en onderwijzer kon
zijn. Het was nog een hoogst bescheiden
examen en ging over de volgende punten:
1. lezen;
2. schrijven
3. rekenen;
4. Voor taal moest men in een opstel de
fouten verbeteren en zinnen kunnen ontle
den;
5. Pennen vermaken. Men had toen im
mers nog veeren pennen, die telkens bijge
sneden moesten worden;
6. Een gemeenzaam gesprek houden met
de heeren, die het examen afnamen. Hier
uit konden deze lieden opmaken, of de can-
didaat beschaafd was.
7. Men moest: ik vermeldde dat hierbo
ven reeds, den gevestigden regeeringsvorm
zijn toegedaan. Volgens deze wet van 1801
mocht iedereen een school oprichten, mits
toestemming was verkregen van het ge
meentebestuur.
De school stond onder toezicht van het
plaatselijk schoolbestuur.
De volgende week willen wij artikel 4
van deze wet, het kernartikel, eens nader
bekijken.
Rotterdam. P. J. W. S.
27) o—
En dat zou Maria misschien nog eerder
aanvaarden dan 'n gift. Maar eerst zou hg
toch probeeren, haar uit 't hoofd te praten,
om naar de stad te komen. Het leek hem
nu niets meer toe. Wacht, hij kon van-
Beste Kerel,
Zoo ik je de vorige maal schreef, waren
we naar Jessie gegaan, om te zien wat we
met die beebies doen moesten en ik vertel
de net, dat mijn wijf bezig was, Jessie het
pak uit te borstelen, omdat ze haar man de
daipers (luiers) liet uitwasschen.
Maar ze kon niet veel zeggen, als dat 't
'n sjeem (schande) was, dat 'n man efter
(na) zijn jaap nog houswerk doen moest,
toen begon Loesie zoo allerturbelst te
kraaien (allerverschrikkelijkst te schreeu
wen) dat ze haar beebie wil wilde hebben
enz. En dat leste maar al aan. 'tWas of-
fel. Jessie jompte (sprong) van de kouts af
en zei dat ze kwaait (rustig) moest wezen
want dat anders haar beebie opgeweekt
(wakker) werd en Len kwam met een natte
daiper in de hand uit de kietsje (keuken)
runnen (renne). Maar wij konden Loesie
niet stoppen, 't Leek wel, of ze een fit
kreeg. Wel, aiteljoe, 'twas offel! Jessie was
zoo gescheerd (geschrokken), dat ze haar
beebie uit de krib haalde en maar om ons
heen jompte en hallerde (riep)„Watse-
metter? Watsemetter? (wat is er toch aan
de hand?)
Jeek wilde den dokter kollen (opbellen)
en Len poete de daiper rond Loesie's hed
(sloeg de natte luier om Loesie's hoofd) en
mijn wijf zei: „Wie gat toe doe somting, ai
kol dominee (we moeten iets doen, ik roep
den dominé). Wel, ik wil niet over mijzelf
breggen (roemen), maar in al die eksaiten-
ment was ik de oonlieste die sensebul (de
eenige die verstandig) bleef.
Ik staarte wat iezie met Loesie te tokken
(ik begon wat kalmeerend met Loesie
te praten) en meebie (misschien) had de
avond wel schrijven en haar zijn bezwa
ren uiteen zetten. Want natuurlijk: Maria
zette nu door en wie weet, verkocht zij
deze week het spulletje wel. En dan zat
ztj. Misschien kon zij dan toch nog op het
dorp blijven wonen. Dat was toch veel
beter.
In Harenstede gekomen, waar hij weer
in zijn element was neen, buiten wonen
zou hem toch niet gevallen! reed hij
onmiddellijk naar de meubelmakerij, waar
een paar knechts aan het werk waren.
Eerst tegen zeven uur, zooals gewoonlijk
ging hij naar huis. Hij woonde in een bui
tenwijk van de stad. Aaltje moest niets
van de binnenstad hebben en wilde ook
niet in de zaak wonen.
Ik ben vanmiddag even naar Woudesch
geweest, zei hij onder het eten, langs zijn
zijn neus weg, voorvoelend evenwel, dat
er aanmerkingen zouden komen.
Je hebt er mij niets van gezegd,
merkte Aaltje op.
'k Had ook geen plan, maar ik dacht
vanmiddag: ik moet toch even gaan zien
hoe ze het daar maken en welke plannen
Maria heeft.
Met die plannen heb jij toch niets te
maken? vroeg Aaltje koud.
Nou, niets te maken. Zij is natuurlijk
haar eigen baas. Maar als voogd over de
meisjes
Dat ben je nog niet, wierp zij tegen.
Nóg niet, het is waar. Maar dat word
ik toch straks. Dat ligt voor de hand,
Ik zie die voor-de-hand-liggerij nog
niet, meende Aaltje. Je kunt het toch ze
ker weigeren?
Wat niet kan! Maar dat is immers
onzin? De broer komt het allereerst in
aanmerking voor voogd! Ik zou mij aan
dien plicht tegenover Erik niet graag ont
trekken.
Nou, je moet het zelf weten. Als het
maar niet beteekent, dat je voor die kin
deren zorgen moet. Daar is geen beginnen
aan. Maria zal er wel op loeren, maar dan
ben ik er ook nog.
Hij had een scherp woord voor in den
mond. Want nu werd Maria toch wel op
de meest beleedigende wijze beoordeeld.
Maar met moeite hield hij zich in. Dan
zou alles in eenen bedorven zijn. Terwijl
daiper haar ook wel wat goed gedaan
Intusschen kwam de dominé, maar dat
maakte de zaak nog erger, want Loesie
begon opnieuw te halleren, dat er geen huis
,mee te houden was. Ze wilde met alle ge
weld het kid van Jessie hebben en ze begon
er al om te vechten, 't Leek wel, of het in
haar hoofd geslagen was.
Nou, toen kreeg ik op eens een goed
aidie (idee) waar het vandaan kwam weet
ik zelf niet, maar het gaf de rechte uit
komst. Ik zei tot Jeek, dat hij zoo kwiek
als 't kon naar Mizzes Hipstra rijden moest
en haar gedrest of ongedrest (gekleed of
ongekleed) meebrengen moest. Joeno, dat
old leedie heeft plentie ekspierens in al
kainze beebie-keezen( die oude baker heeft
veel ervaring in allerlei baby-zaken). Meer
als menige dokter.
Ze heeft bij de jongelui afgedaan, omdat
ze al dicht bij de tachtig is, maar ik zou,
als ik nog in de beebie-kees kwam haar
prefeuren (verkiezen) boven een dokter of
een ziekenhuis.
Wel, Jeep kwam poediekwiek over met de
old leedie. En toen we de kees ekspleend
(de zaak uiteengezet) hadden, zei Mizzes
Hipstra dat ze niks suppraist (verwonderd)
was, dat d'r troebel kwam over 'n beebie
die in 'n hospittel gehaald was. Beebies be
langen (behooren) in de hocm en er moet
in de hoom voor gekeerd worden, (babies
hooren thuis en thuis moet er voor gezorgd
worden). Het was een woord uit mijn hart.
't Was no wonder, zei ze, dat er zoo'n latse
(hoop) troebel in de wereld was, want de
piepel (het volk) leefde niet meer korden
toe heetsje (zoo als 't behoort) en zoo'n
leven kon niet geblest (gezegend).worden.
Dat kon je nu weer met dit kid zien. Maar
ze wou toch graag de beebie eens bekijken.
Nou, Loesie was kwait (rustig) gewor
den, maar ze leek nog niks heppie (geluk
kig). Wel, zoo kwiek als Mizzes Hipstra de
het juist zijn bedoeling was, Aaltje zoo
mild mogelijk te stemmen.
Ik geloof niet, dat Maria daarop
loert, zei hij. Zij hebben altijd voor zich
zelf gezorgd.
Dat was ook verstandig. Maar nu is
Erik er niet meer. Wat heeft Maria nu
voor plannen?
Ze was weer zoo inconsequent als wat.
Eenige oogenblikken geleden beweerde zij
dat Leen niets met die plannen te maken
had, dus zij ook niet, en nu informeerde
zij er naarstig naar.
Leen vertelde zoo uitvoerig mogelijk.
Ze is dwaas, oordeelde Aaltje, zoo
als we dat van Maria gewoon zijn. Bewa
re, wat een domheid, om naar de stad te
komen! Hier is het natuurlijk armoe lij
den, dat kun je op duim en vingers uitre
kenen. Waarom blijft dat schepsel daar
niet? Jij hebt haar toch niet op de ge
dachte gebracht, naar hier te komen,
hoop ik?
Neen, dat heb ik zeker niet. Maria
was al klaar met haar plannen. Als ze de
zaak kan verkoopen, komt zij naar hier.
Misschien naar een andere stad, maar Ha
renstede heeft de voorkeur wel.
Dwaasheid. Heb je het haar niet uit
het hoofd kunnen praten?
Daar krijg je bij Maria niet veel kans
too. Ik heb eerst gezegd, dat het misschien
het beste was, maar bij nader inzien lijkt
het mij niet verstandig. En daarom zal ik
haar vanavond nog schrijven en probeeren
haar tot andere gedachten te brengen.
Dat lijkt me niet gek toe. Maar je
hebt gelijkMaria is niet voor rede vat
baar. Dat was Erik tenslotte ook niet. Hij
heeft alles verbroddeld. En nu zit zijn
vrouw met de gebakken peren. Voor dat
snertzaakje krijgen ze natuurlijk geen geld.
Veel zal het niet geven, dat denk ik
ook niet. maar 'k heb haar gezegd, dat zij
moet uitkijken en niet aan den eersten
den besten verkoopen. De menschen pro
beeren gauw gebruik te maken van de
omstandigheden. Vooral als zij met vrou
wen te doen hebben.
Moeten ze toch niet bij mij zijn,
meende Aaltje triomfantelijk.
Met die uitspraak was Leen het harte
lijk eens
beebie kreeg, keek ze of de daipers wel
goed zaten, en al dat, joeno. Waai, 'twas
haar treed (wel, 'twas haar vak). En toen
staarte ze te breggen (begon ze te roemen)
dat het zoo'n nais vette booike (zoo'n heer
lijke dikzak) en zoo'n zwiet luddel (zoete,
kleine jongen) was en latse van die dingen
meer.
Wel, hoe meer de old leedie het kind
prees de braiter (helderder) begon Loesie
te kijken en toen Mizzes Hipstra het kid on
der de voeten tiekelde, om te zien hoe hij
lachte, vroeg Loesie of het passebel (moge
lijk) was, dat haar beebie in de hospittel
omgeturnd was, en Mizzes Hipstra zei, dat
ze dat niet wist of het passebel of onpas-
sebel was, want dat ze heelemaal niet be-
kweented (bekend) was met die nieuw fes-
jen (nieuwerwetsche) dingen, maar dat ze
wel sjoer was, dat 't met dit beebie niet
gebeurd was, want 't was juust of het Loe
sie uit de fees gekot was, en nog 'n lat van
die breggerij (het was net alsof Loesie zelf
weer op haar schoot lag, zoo leek het kind
op haar moeder) enz.
Wel, 't was juust zoo als ik gefiekerd (ge
dacht) had. Toen Loesie al die naise (aar
dige) dingen van 'n ekspurt (expert) hoor
de, kwam ze heelemaal weer toe en ze is
tenslotte toen seddelsfait (tevreden) met
ons naar huis gegaan. Waai, joeno, ieder
z'n treed (wel, je weet, ieder in zijn vak!)
En hiermee eindig ik voorloopig mijn
schrijverij aan jou, ik denk later nog wel
weer eens wat te schrijven, want ik heb nog
genoeg op mijn kerfstok, zooals we in de
old kontrie altijd zeiden!
Dus tot later maar en denk intusschen
maar eens aan je vriend uit de Joenait
steets met zijn wijf en kids en troebels en ik
verblijf als steeds je
LOE VERLAK
Peenter, peeperhenger en dikkereeter.
Dus, als zij verkoopen kan, komt zij
hier? Wat moet daar nu van terecht ko
men?
Ik weet het ook niet. Maar Maria is
handig en zet door. Misschien gelukt het
haar wel, haar broodje te verdienen.
't Zal er dan brood naar zijn, meende
Aaltje smalend. Maar hoor eens even, man,
heb je haar geld beloofd?
Met een paar koude oogen keek (zijn
vrouw Leen aan.
Neen, zei hij. Ik heb wel beloofd, dat
ik haar zooveel mogelijk helpen zal, maar
over geld is niet gesproken.
Dat is verstandig. Je gooit het een
voudig in een bodemloozen put en dat kun
je altijd doen. Ze hebben het altijd zonder
ons willen stellen, dan moet Maria het nu
ook maar doen.
Leen dacht: ze redeneert als een kip
zonder kop, want ze heeft nooit willen
helpen. Maar hij zweeg er over.
Over geld is niet gesproken, herhaal
de hij. Maria zal daarop ook wel niet re
kenen. 'tls zelfs de vraag, of zij het zou
aanpakken. Maar we kunnen wel helpen
op een andere wijze, als het noodig is. Dat
ziin we verplicht, zou ik meenen.
Die verplichting zie ik heelemaal
niet. Bovendien; hoe zouden we anders
kunnen helpen dan met geld?
We zouden naar een huisje kunnen
uitkijken. Maria is hier niet zoo goed be
kend.
Echte mannenpraat, smaalde Aaltje.
Een woning voor een ander huren, het is
het domste, dat je kimt doen! Een vrouw
wil immers haar eigen woning uitzoeken!
Maria heeft niet veel te zoeken. Ze
is al blij, als ze iets heeft. Schraalhans zal
er den eersten tijd keukenmeester zijn, re
ken daar op. Het spijt me voor haar en de
meisjes.
Mij heelemaal niet. Ze heeft het aan
zichzelf te danken. Hadden ze maar beter
op hun tellen moeten passen, toen Erik
nog leefde. Dat neemt twee jongens in
huis. Dat laat een gek in- en uitloopen.
Dat heeftvoor een ander alles over. Ik
zeg maar, dat anderen voor zichzelf moe
ten zorgen. Dat moeten wij ook.
Leen had reeds lang bemerkt, dat er
met Aaltje geen garen te spinnen was.
Waarom hg besloot, een eind aan het ge
sprek te maken over deze zaak. Hij zweeg
dan ook.
Maar dat was niet naar den zin van
Aaltje, die het geheel wou doorpraten, op
dat Leen goed zou weten, waar hij aan
toe was.
Een huisje voor Maria huren is dus
onzin, ging zij verder. Nu, wat zou je dan
nog méér kunnen helpen?
Niet veel, zei Leen. We kunnen de
meisjes vriendelijk ontvangen en
Worden die hier dan onvriendelijk
ontvangen, de enkele keeren, dat ze ko
men? vroeg Aaltje, zich opwindend.
Dat beweer ik immers niet? Wie
praat daar nu over?
Dan heeft die opmerking ook geen
zin, zei Aaltje bits. Trouwens, ze moeten
mij niet te veel komen. Hier is him thuis
niet, zou ik meenen.
Vanzelf niet. Maar wat zou het nu
beteekenen Leen sprak heel langzaam
en zoo vriendelijk mogelijk, hoewel hij zich
zat te ergeren als ?ij zoo nu en dan
hier kwamen en aten een stukje mee?
Voor ons geeft dat niet en het ontlast
Maria weer wat.
Merci, Leen! Geen haar op mgn
hoofd denkt er aan. 'tls hier geen inrich
ting van barmhartigheid en ook geen
gaarkeuken. Zij moeten maar voor zichzelf
zorgen. Ik wil dat gehannes niet aan mijn
ooren hebben. Laten we dat nu goed af
spreken. In den grond ben je net zoo
iemand, als Erik. Je zou alles aan een an
der geven en straks zelf aan de diaconie
vervallen. Maar dan ben i k er ook nog.
Ja, als je het niet wilt, zijn we uit
gepraat, zei Leen berustend. Ik meende,
dat het voor ons niets beteekende en we
deden een goed werk.
Het beteekent, dat we geregeld fa
milie over den vloer hebben. Want als je
er mee begint, maken ze er misbruik van.
Je geeft ze een vinger en ze nemen den
heelen arm.
Bij Maria is daarop niet veel kans,
zei Leen.
Nu Aaltje zich zoo sterk verzette en het
wel duidelijk was, dat zij niet zou terug
krabbelen, kon het hem weinig meer sche
len, wat hg zei.
Ja, Maria, hoonde zg, Maria! Je hebt
altijd een zwak gehad voor die twee. Als
ik er niet geweest was, zou je je halve
kapitaal naar Woudesch hebben gesleept
en zij zouden er mooi weer van gespeeld
hebben.
'k Zal er maar niets op zeggen,
meende Leen. Met jou is toch niet te re
deneeren. Maar je beleedigt Maria. En
haar dooden man. Op een manier, die ont
zettend is. Erik was tienmaal beter dan jij
en ik. En Maria is het ook.
- Draaf niet zoo door, alsjeblieft. Ik
ken ze. Vrome praatjes in den mond, maar
ze meenen er niets van.
Jij draaft door, wond Leen zich nu
bepaald op. Want vrome praatjes verkoo
pen ze niet. Ze doen meer dan ze zeg
gen. En daarop komt het aan. Dat ze veel
goed hebben gedaan, komt dat voort uit
vrome praatjes of uit iets anders? Ik zou
zeggen: uit waarachtig Christelijk geloof.
Dat is daad-Christendom.
Ja, een mooi woord. Maar een Chris
tendom, dat niet voor zichzelf zorgt, is het
ware niet. Als Erik beter had gehandeld
en voor de toekomst gezorgd, zat Maria er
nu niet zoo slecht voor. Dat zeg ik maar.
Groote mannen hebben altijd waarde en
beteekenis in de geschiedenis, maar zij
hebben niet voor altijd invloed en bewe
gende kracht. Hunne werken weerstaan
niet lang den machtigen tijd. Naarmate
die werken grooter zijn, ziet men ze dik
wijls sneller verdwijnen.
Alexander heeft den val van zijn rijk
zelf nog kunnen voorzien; Karei de Groote
moest van de wereld scheiden met de over
tuiging, dat zijn werk aan de vergankelijk
heid zou worden prijsgegeven.
Zeldzaam blijven de ideeën van groote
denkers voor eeuwig hunne waarde be
houden; zij worden meestal door anderen
verder uitgewerkt, om dan te verdwijnen.
Deze overweging liet een Napoleon het
onaantastbaar bewijs voor de grootte van
Christus hierin erkennen, dat de alles
vernielende tijd niet heeft kunnen beper
ken de heerschappij der liefde, die Hij op
de wereld heeft gebracht.
Ik heb, zoo zeide Napoleon in de
eenzaamheid zijner laatste dagen, velen
een zóó sterke liefde ingestort, dat zij
met vreugde voor mij in den dood gingen.
God behoede mij er voor, dat ik de be
geestering mijner soldaten en de christe
lijke liefde met elkander vergelijk; want
zij zijn even verschillend als hare oor
zaken.
Door mijn persoonlijke tegenwoordig
heid, door de electriciteit van mijn blik,
door mgn stem en mgn woord, deed ik
het vuur in de harten ontvonken. Ik bezat
het geheim der magische kracht, welke
den geest kan wekken; ik kon dit geheim
echter aan niemand leeren; geen mijner
generaals heeft het van mij ontvangen of
bet van mij afgekeken.
Thans, nu ik ben vastgeklonken aan dit
eiland, is er niemand, die voor mij den
strijd aanbindt, niemand, die voor mij ver
everingen maakt.
Denkt men nog aan mij? We is mij
trouw gebleven?
Neen, wanneer ik, die hen toch zoo
dikwijls tot de overwinning heb geleid,
zelfs tijdens mijn leven hunne zelfzuchtige
harten niet heb kunnen verwarmen, hoe
zou ik dat dan kunnen doen na mijn ster
ven!
Zóó sprak, volgens Beauterne, Napoleon
en zoo zouden alle groote mannen vóór
hem en na hem hebben kunnen spreken.
Geen hunner kon de menschheid stand
vastig voor een ideaal bezielen.
Alleen Christus was daartoe ia staat;
Christus, Die van deze wereld heenging
met de overtuiging, dat Hij aan zijn disci
pelen, eenvoudige visschers van Galilea
Zijn eigen geest had ingestort en dat deze
visschers Zijn werk zouden voortzetten; in
Zijn naam de ongeloovigen bekeeren, de
zondaars heiligen, heel de wereld hervor
men.
Onder redactie van Jur. Schröder, Sta
dionstraat 29, Amsterdam-Z. Alles deze ru
briek betreffende te richten aan dit adres.
Eer» interessante opening.
In „De Geldersche Dammer" vinden we
een aardige openingsvariant, gepubliceerd
ander den naam van „Meeuwissen-opening"
Of de heer M. de „auteur" van deze ope
ning is wij zagen deze variant n.l. al
eerder toegepast doet er weinig aan toe.
Voor de lezers van „De Zeeuw" is het voor
naamste dit: is er iets voor mij te leeren
voor het practische spel? En het antwoord
daarop is bevestigend. Daarom zetten wij
alle schijven op het bord en spelen samen:
Wit.
1. 32—28
2. 33—29
3. 37X28
4. 31—26
5. 39—33
6. 3430
7. 29X20
8. 30—25
9. 4439
10. 50—44
Zwart.
18—23
23X32
16—21
19—24
14—19
20—25
25X14
21—27
19—24!
11—16
De vraag is nu: Kan Wit aan schijfvei>
lies ontkomen? Als men deze vraag wil be
antwoorden en men onderzoekt alle moge
lijkheden, komt men leerzame varianten
tegen. Voor we dus samen deze vraag gaan
beantwoorden, zet u, lezer, dezen stand
meermalen op om te trachten zelfstandig
u een oordeel over déze situatie te vormen.
Stand na 10 van Zwart.
46
lf>
2f>
35
47 48 49 50
Zw. 18 schijven op: 1/10, 12/17, 24 en 27.
Wit 18 schijven op25, 26, 28, 33, 35, 36,
38/49.
Een lokzet!
Uit ons geheugen plaatsten wij onlangs
een stand op het demonstratiebord en kon
den de gewenschte formatie niet zoo snel
vinden. Wel kwamen wij tot een groepee
ring der schijven, waarin een aardige lok-
zet verborgen was. Willen wij samen dezen
stand even opzetten?
6
16
26
36
46
•25
35
45
47 48 49 50
Stand Zwart 13 schijven op1, 3, 6, 8, 11,
12, 15/20 en 23.
Wit 13 schrijven op: 26, 30, 32, 34/38, 40,
42 en 47/49.