a's 2 Voor de Jeugd Zonder Moeder. Het wonderei. Zaterdag 5 October 1940 54e Jaar gang No. 48 Voor den Zondag Om de toekomst onzer kinderen. <D 13 IB H' c H t, cis: P 2 3. C a <5 JS.?? S> Pï- SB ;S <- ij S" *5^ 13 »•-§ S3 I p 8 f Pn- a S SL 3 m g p" 2 CD 2 13* S'S»a CJ4 O tr* w c-t- o P4 H cd nrt m WH H -U i ÜI Zwart aan zet speelde hier 2025 en- noodigt daarmede wit uit een dam te ne men. Ziet u dien damzet?Is die zet goed? De damzet is: 30—24 38—33 26—21 42X2! dam! 19X39 39X28 16X38 7?? Het vervolg is: 15—20 2X16 1—7 16X2 20—24 2X30 20X45!!! Om in de partij toe te passen! Leer zaam! Correspondentie. Over de gehouden probleemwedstrijden kreeg ik eenige brieven die een nader an- derzoek vereischen. Dit is gaande. In de eerstvolgende rubriek komt nu beslist de uitslag! Dus nog één week geduld, vrien den! Beste Nichtjes en Neefjes! En nu gaan we eerst de briefjes van ver leden week beantwoorden. I e r s e k e„Beukenootje". Het is wel heel erg, als jullie ze zoo weg ziet gaan en hoeveel zullen er terugkomen. Heb je al beukenootjes gezocht? Er zijn van het jaar erg veel noten, dus dat tref je dan. N i s s e. „Zusje". En is de vacantie nog doorgegaan of uitgesteld tot November? Een aardig idee om haar met z'n allen wat te geven. Was het een mooi cadeau? En hoe zijn de foto's geworden? „Fietsertje". Ja, voor jou is nu de tijd voor scheiden aangebroken. Het zal wel vreemd zijn, nu je niet meer naar school hoeft en een heel ander leven hebt. Van Z. hoop ik nog wel eens iets van je te hooren. Wolfaartsdijk. „Zwartkopje". Het zeilen was zeker wel het mooist van alles. En dan een flink briesje. Ik kan me voor stellen, dat je genoten hebt. De zelf gevan gen visch smaakte zeker wel heerlijk. Nu maar goed je best doen, dat het volgende rapport ook zoo mooi wordt. Kattend ij ke. „Naerebout". Als je met zulke goede voornemens begint, zal 't wel lukken ook. Fijn, dat je op reis mocht. En je hebt ook nog verzen en raadsels ge maakt in de vacantie? Ik heb al gauw ge keken of ik niets in de brief vond. Nieuwdorp. „Frederik Hendrik".Het was gelukkig weer allemaal goed nieuws in de brief. Wat heerlijk, dat die kleine broer al zoo goed groeit. Kan hij al een beetje met jullie spelen? Ja, al verlangen we altijd weer naar den zomer, de winter heeft toch ook veel goeds. Bergen o p Zoom. „Hardlooper". Het speet mij ook, dat ik jullie zelf niet gezien heb. Maar de hei was prachtig hoor. Nog hartelijk bedankt ervoor, ik vond het wat een leuke verrassing. Het zal eerst wel even vreemd zijn nu je niet meer op de la gere school bent. Heb je al meer huiswerk Wemeldinge „Coba." Gezellig dat jij nu de plaats van je broers in komt nemen. Je bent zoo ijverig aan het breien dat mij het eerst de naam Breistertje te binnen schoot. Vind je dat goed? Wat heb jij een snoezig postpapier zeg, zeker voor je ver jaardag gekregen. Wil je Moeder bedanken voor het briefje? De groeten aan haar en de jongens. Serooskerke. „Parker". En jij bent ook weer op het appel. Het is echt gezellig, alle bekende briefjes weer terug te zien. Ik kan begrijpen, dat jullie daar nogal eens wat over ziet komen. Ken je ze al goed uit elkaar? Hier volgen de raadsels. L Voor de grooteren. Het geheel bestaat uit 54 letters. 32. 11. 30. 54. 25. 43. 27 moet uitge roeid. 37. 9. 24. 22. 53. 31. 2. 28. 8. is een win- terkoekje. Een klein kind noemen we wel 4. 31. 7. 53. 38. 16. 26. De 42. 47. 45. 27. 19. 20. zijn aan de Noordkust. 21. 33. 39. 39. 5. is een ander woord voor hoon. 17. 32. 34. is zeevisch. 15. 12. 31. 23. 18. 31. 41. 43. 20. 3. is een meisjesnaam. Een 2. 40. 17. 50. 10. 49. 7. 54. werkt om loon. Een 34. 39. 48. is een vat. De 15. 47. 13. 35. 19. 29. kamer. 51. 3. 6. 36. 44. moeten gelijk zijn aan iemands woorden. Een 1. 46. 40. 14. 52. 26. is een roof- diertje. 2. Voor de kleineren. Het geheel bestaat uit 22 letters. 1. 15. 13. 22. is damp. Een 19. 2. 21. 4. wordt voor verpakking gebruikt. De bakker bereidt het 17. 7. 18. 5. De 19. 12. 18. 6. 8. 14. wordt in de Zeeuw- sche stroomen gevangen. Een 10. 11. 12. 3. 9. 20. 16. is iemand die regeert. Allen hartelijk gegroet van TANTE DOTjLTK. 27) o— „Vroeger, toen hij nog een kleine jongen was, was hij net als jij Theo. Hij wou altijd maar teekenen, maar leeren? Hij had altijd onvoldoende's op zijn rapporten." „Maar mijn laatste rapport?" „Ja, dat was gelukkig goed." „Maar toen hij op de H.B.S. kwam, wou hij nog zijn best niet doen. Hij wou alleen maar doen waar hij zelf zin in had: schilderen. Hij zocht ook altijd verkeerde vrienden op en wat het ergste was, hij had de Heere Jezus niet meer lief. En je Moeder, Theo, dat was zijn jongste zusje. Zij kon ook wat schilderen, en van haar hield hij het meest van allemaal. lederen zomer kwam hij hier logeeren. Den laatsten keer, jij was toen nog maar een kleine jongen, nam hij je Moeder weer mee om te gaan schilderen. Dat was de laatste keer. Het weer was slecht. Zij vatte kou en werd erg ziek en al een paar dagen daarna is ze gestorven. Dat was verschrikkelijk voor je Vader en ook voor Oom Wout. Hij is toen direct weggegaan. Waar naar toe, dat weten we niet, maar we hebben hem nooit meer teruggezien. Wel heeft Vader door anderen een keer iets van hem gehoord. Hij was toen in Frankrijk. Hij had het erg arm en had ook al een keer in de gevangenis gezeten. En Theo nu moet je eens goed luisteren. Vader heeft nu alleen jou nog maar en Luut. En nu ziet Vader, dat jij ook zoo graag teekent en schildert en... net als Oom Wout vroeger, je lessen maar een beetje laat loopen. En omdat Vader zoo heel veel van je houdt en je later graag gelukkig wil zien en een flinke kerel van je ziet groeien, dat weet je wel, daarom wil Vader nu niet, dat je altijd maar zit te teekenen. Vader is bang, dat het later met jou net zoo zou kunnen gaan als met Oom Wout. Maar dat hoeft natuurlijk heelemaal niet. Met schilderen doe je ook geen zonde, want Theo ook die gave heb je van den Heere gekregen." „Nu hebben we gisteravond een afspraak gemaakt." Tante wacht even en Theo ziet aan haar gezicht, dat er iets prettigs komt. „Je mag zoo af en toe wel eens wat teekenen en ook wel eens wat verf koopen." „Dat heeft u bedacht!" Juichend springt Theo op. Hij slaat zijn Een gewoon ei kun je niet zo maar op z'n spitse kant zetten; een geprepareerd ei wel. Als je een hierboven afgebeeld ei goed prepareert, kun je er de gekste kunstjes mee maken. Je kunt het zelfs op de rand van een glas of een flesch laten balanceeren. Om dit kunststuk uit te voeren, neem je een ei en blaast dit, nadat je er een paar heel kleine gaatjes in gemaakt hebt, heele maal uit en laat het ei dan drogen, zoodat er niets aan vast kan plakken. In het leege ei stoppen we zand, totdat ongeveer een kwart gevuld is. Dan sluit je de gaatjes met was af. Nu is ons won derei klaar. Je kunt iets erg leuks uithalen als je dit ei tusschen de andere eieren op tafel smokkelt. Natuurlijk moet de toovenaar er voor zorgen dat hij 'tei zelf krijgt. Wat zullen je tafelgenooten opkijken als jouw ei plotseling op de rand van een glas, beker of wat dan ook, recht of scheef blijft staan, als je het op je mes of vork laat balan ceeren. Voor je het ei op een of ander voorwerp zet, moet je het even in de gewenschte stand houden, zoodat het zand naar bene den kan glijden en het ei in evenwicht kan houden. Probeer het maar eens. Het lukt vast wel. arinen om Tante's hals en kust haar op beide wangen. „Nee, wacht nu even", weert Tante hem af. „Vader heeft gezegd: „Op één voor waarde". En die is, dat je rapporten goed blijven. Je weet wel, met een beetje moeite kan dat best." „O ja, zegt Theo, daar zal ik wel voor zorgen." Als Vader later thuiskomt en nog even naar zijn studeerkamer gaat, loopt Theo vlug achter hem aan. „Vader", zegt Theo, „ik ben zoo blij, en ik zal altijd mijn best doen, later ook. En... ne... ja nu had hij zoo veel willen zeggen, en nu weet hij het niet meer. O ja, „Vader, en ik zal ook altijd van den Heere Jezus houden." „Jongen", Vader slaat zijn arm om Theo heen, „dat is het beste. Wat je ook doet en waar je ook bent, je moet nooit vergeten, dat je een kind van God bent en dat Hij je altijd ziet" Het duurt een heele poos eer Theo in bed komt als hij dien avond naar boven gaat. Er is ook zooveel om aan te denken, maar nu zijn het alleen maar prettige dingen. En Luut en Leni waren vanmiddag al haast even blij als hij zelf. Theo haalt de broek ook nog eens te voorschijn en dan'denkt hij weer aan Oom Wout, die vroeger ook slechte rapporten meebracht. O, wat zal hij nu zijn best doen, dat dat nooit meer gebeurd. Waar zou Oom Wout nu zijn. Als hij nog eens terugkwam, o, wat zou dat heer lijk zijn. Na zijn gewone avondgebedje zegt Theo dien avond: „Lieve Heere Jezus, ik dank U wel, dat ik nu toch nog mag teekenen en wilt U mij helpen, dat ik altijd mijn best doe op school en dat ik U altijd mag liefhebben." Even wacht Theo, ja daar mag hij toch ook wel om bidden en dan vraagt hij of de Heere Jezus wil maken, dat Oom Wout Hem ook weer lief heeft, en, of Oom Wout ook nog eens terug mag komen. EINDE. 60S BLAD DE RUST DIE CHRISTUS SCHENKT. En Ik zal u rust geven. Matth. 11 2.3 Tot allen, die hun schuld voor God er kennen en geen weg weten ter ontkoming, richt de Heiland de lokkende noodiging: Komt allen tot Mij. Zij mogen en moeten tot Hem, den eeni- gen waren Zaligmaker, komen, Hem alleen vertrouwen en zich met al hun vragen en plagen aan Hem alleen overgeven. En al wie aan deze roepstem gehoor geeft, ontvangt de vervulling van de toe- zeggingIk zal u rust geven. Om de rijkdom van deze belofte te ver staan, moeten wij ons zoo duidelijk moge lijk trachten voor te stellen, wat met „rust" bedoeld wordt. Rust is wat anders dan doode onbeweeg lijkheid, als bij een bevroren meer. Het is veeleer een zielestemming, waarin allerlei remmende krachten zijn opgeheven en ve lerlei opbouwende krachten harmonisch sa menwerken. Zoo geeft de Heiland aan allen, die ver moeid en beladen tot Hem komen, rust, in negatieven en in positieven zin. Hij doet de brekende kracht van tal van onrust brengende machten ophouden en schenkt tegelijkertijd de instorting van nieuwe krachten, die ons de hoogste vreug de in Gods dienst doen smaken. Hij ontneemt alle factoren, die buiten Hem onrust in de ziel wekken, hun vrede- verstorend vermogen, zoodat de zondaar bij al de aanklachten van het geweten jui chen mag: Welgelukzalig is de mensch, wiens overtredingen vergeven en wiens zon de bedekt is. Bij de angstaanjagende onrust van dezen tijd, nu de eene verschrikking na de andere ons overvalt, vinden alleen rust degenen, die weten, dat Christus hun Heer en Heiland alle macht heeft ontvangen, zoodat zij ook nu kunnen zingen: Rust mijn ziel, uw God is Koning. Heel de wereld Zijn gebied. Zij kunnen ook, als de verschrikking des doods hen overvalt den lofzang der geloo- vigen aanheffen: Dood, waar is uw prik kel? Hel, waar is uw overwinning? Gode zij dank, die ons de overwinning geeft door Jezus Christus onzen Heere. Maar dit alles, hoe schoon en heerlijk ook, is tenslotte nog maar negatief. De rust, die Christus schenkt, maakt niet alleen vrij van tal van machten, die ons vroeger onrustig maakten, en dit nog altijd doen, zoodra de geloofsgemeenschap met Christus in ons haar zegenende kracht niet openbaart, maar zij is ook positief. Zij schenkt ons, al is dit nog in beginsel, le vensvreugd, levensvolheid, tal van krach ten uit Christus' graf ontsprongen, die ons leven vol en rijk maken. Daar ligt in positieven zin een diepe rust in gehoorzaamheid aan Gods wil, in het blijde wonder, dat wij in gedaante veran derd worden, van heerlijkheid tot heerlijk heid naar het beeld van Christus. Zalige rust ontstaat in onze onstuimige gedachtenwereld, als onze overleggingen aan de gehoorzaamheid van Christus on derworpen worden en onze gedachten zelfs opklimmen tot voor de grondlegging der wereld, waarin alles den grooten naam des Heeren begint te loven. Wie deze dingen verstaat en de vreug de des eeuwigen levens in aanvang kent, zal de waarheid van dit woord van Chris tus bekennen en midden in den levensstrijd met den dichter zeggen: „Keer, mijne ziel, tot uwe ruste weder, Gij zijt verlost! God heeft u welgedaan." NEEN, UW WEG IS NIET VERBORGEN. Volk van God, hoe kimt gij klagen: „Nimmer ziet God naar mij om! Merkt Hij niet, dat wij versagen? Hij vergeet zijn eigendom". Immers zal de God der tijden alles tot zijn doel geleiden, Hij, wiens raad 't heelal omvat, die niet moede wordt, noch mat. Neen, uw weg is niet verborgen en uw recht gaat niet voorbij! Zou Hij niet zijn volk verzorgen, die verzorgt het wereldtij? Nooit zal God zijn volk vergeten, Hij, die op den troon gezeten 't al regeert door zijne hand, ondoorgrond'lijk van verstand! Allen, die den Heer verwachten, naar Hem uitzien nacht en dag, dien vernieuwt Hij weer de krachten, zooals Hij alleen vermag! Zij, die mat en moede falen, zij, wier levensgangen dalen, varen als een arend op naar der bergen hoogsten top! (Vervolg) De vorige maal schreef ik, dat het wel zinvol zou zijn, een paar maal hier de hoofdlijnen weer te geven van de geschie denis onzer onderwijswetgeving. Dit al tot leering voor het heden. In 1798, toen de Franschen in ons land waren, kwam er een nieuwe grondwet. Er waren in dien tijd twee partijen, de Fede ralisten en de Unitarissen. De federalisten vormden een schakel tusschen het oude en het nieuwe; de unitarissen waren de radi cale nieuwlichters. Zij waren voor een één en ondeelbare republiek, centralisatie van de macht. De nieuwe constitutie viel in hun geest uit. Er werd een wetgevend lichaam benoemd en een uitvoerend bewind. Dit uitvoerend bewind benoemde acht mannen, die hen bij het werk hielpen. Dit waren dus een soort ministers. Men noemde ze toen agenten. Er waren agenten, die voor de wegen of yoor de dijken zorgden, voor de politie, de justitie en de financiën enz. Eén van hen heette de agent van de nationale op voeding. Hij had tot taak te zorgen voor kunsten, wetenschappen, bevordering van goede zeden en het openbaar onderwijs. Door den agent van de nationale opvoe ding werd de hulp ingeroepen bij z'n werk van de Maatschappij tot Nut van het Alge meen. Hij heette Theodor van Koten, en was hoogleeraar aan de hoogeschool te Frane- ker. Het volgend jaar verliet hij echter de zen post om als gezant naar Spanje te gaan. Hij werd opgevolgd door J. H. v. d. Palm. Deze was een bekend professor in de Oos- tersche talen te Leiden en een beroemd kanselredenaar. Van der Palm heeft de eer ste onderwijswet gemaakt. Deze wet bevor derde sterk de eenheid van het onderwas. Zij werd in 1801 afgekondigd. Een belangrijk punt dezer wet was, dat het leerstellige van den godsdienst door den onderwijzer aan de kinderen niet meer onderwezen mocht worden. Aangezien het leerstellige de hoofdwaar heden der godsdiensten behelsden, werden de scholen dus a-religieus. De wet onder scheidde de scholen in: le. openbare scholen; 2e. bijzondere scholen; 3e. nationale scholen. Deze termen hadden toen een geheel an dere beteekenis dan tegenwoordig. Open bare scholen waren scholen, die niet kon den bestaan van de schoolgelden en dus door de publieke kas moesten worden on dersteund. De bijzondere scholen kregen geen ondersteuning uit de publieke kas. De nationale scholen waren voor on- en min-vermogenden. Daar waren bijv. kinde ren op, waarvoor de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen betaalde. Niemand mocht onderwijzer zgn zonder door een departe-

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1940 | | pagina 7