S s s 2 i H K UJ UI 3 5 li ï-3. fl a 03 II «S3 Waar de winden waaien. Brieven uit de Joenait Steets. De Heilige Alliantie. CU 2 - O 2 5 -i be - rij "v c -I p 3 O a a >J r~ z o u. c 2 -5 O E 3 O w u O u 10 03 S3 L. E E 3 C -*■ Q I II J ,n J.' J 1 ~l 'JJ J A a a u <d bjxl 3 o> a <u ■•-; o> •SÜ 0.3SI 8|wS x; 33 .a 05 rj fci <13 m 5 -5 5 d a 2 «o S!#5% 2 bo 5 3 S 3 2 3 a I J3 Z* 9 15 -3 -2 bfi I ■9 "3 a I 4J 03 3 O N 03 •3 a 0 T51 u o 33 02 O Jh 03 a ;y O PQ 73 X3 03 C3 N 03 *1 3 "3 t *H 1-8 0) O 3 3 war*- CS -M - cö 03 XI O 03 03 Qt H S 03 co Sn *1 ïS 2 w 03 O fl D a. 03 j S3 e 1 '00 "d rrt 4-> O T2 3«-ï2S ja ja a 3j 2 03 «■a -r* -»-> 00 03 0 o; fin jg ja :s» N 03 g&q"8^ f 5 .g O O 03 O 02 or®® n ja &/o ba a O H|JO i Z-° ai O <u si bo g "2 -. sh ra y O a m -*> 2 'S 0) rrt j3 cd -q 0) o M a> m a -o ;a> 60 o 2 m S'g'H cd O o3 cF* q 03 n -g S* a aS o> J3 <D S a UT)®® inenschcnfeeiinis en een jniat wanrnemens- vermogen. Ze hebben groote neiging tot zelf standigheid, laten zich niet gauw ompra ten, hun geheugen is nauwkeurig en goed geordend. Ze zijn dikwijls zeer zorgvuldig en over dreven precies. Ze hebben weinig fantasie, zijn slechte tooneelspelers en stijf in den omgang. Vandaar ook een zekere lompheid in hun manieren. Hun karakter neigt naar zuinigheid, ze hebben een afkeer van wuftheid en we- reldschheid. Meestal zijn ze geloofwaardiger dan de doorsnee-mensch en zij eerbiedigen de vrij heid van anderen. Op het terrein der liefde zijn ze koel en berekenend. Ze zijn meest al niet ijdel, niet zelf-ingenomen en niet uithuizig. Over het algemeen is de phlegmaticus wel hulpvaardig en bekend is z'n neiging tot philantropische werkzaamheid. Hij heeft veel politieke liefhebberij (vandaar de vele liefdadigheidsinstellingen en de talrijke po litieke partijtjes in ons land). In theoreti sche debatten gaat het hem meestal niet om de knikkers maar om het recht van het spel. Typisch is, dat, terwijl de nerveuzen bij voorkeur 's avonds en 's nachts werken, de phlegmatici daarentegen vroeg uit de veeren zijn: Het zijn echte morgenwerkers. De nerveuzen, die de tegenstelling met de phlegmatici vormen, zijn geboren zwervers. De phlegmatici zijn hokvast. Het zijn ech te binnenhuis-menschen. Vandaar, dat in onze Hollandsche schil derkunst zoo typisch veel Hollandsche bin nenhuizen voorkomen. Dit huiselijke kan na tuurlijk gemakkelijk leiden tot huisbakken heid en zelfs tot een zekere beperktheid van den gezichtskring en wereldvreemdheid. Wordt een phlegmaat dikwijls tegen zijn zin gedwongen, om in het buitenland te vertoeven, dan is hij echter meestal vol lof over het volk waaronder hij zich moest op- fiouden. XijMt nuchterheid duet hem cri tlsrh staan tegenover allerlei nieuwlichterij, zijn goed verstand stelt hem in staat nieuwe stroomingen bij anderen wel te begrijpen, maar hij zal er zelf niet gauw aan mee doen, nog minder mee wegloopen. Van de groote trom houdt hij niet, hij is pijnlijk bang zich belachelijk te maken. Daardoor vooral in uiterlijke dingen conser vatief. Hij loopt niet gauw met de nieuwe mode mee en oude kleederkrachten hand haven zich, zelfs in onzen modernen tijd, vrij hardnekkig. Hij is bijzonder gesteld op een degelijk burgerbestaan met niet te veel spanningen met groote persoonlijke vrijheid, hij tim mert niet aan den weg. Rotterdam. P. W. J. S. 23.) o— Margot bracht de koffie binnen. Flauw glimlachend keek zij haar oom aan. Jij bent altijd mijn lieveling geweest, zei hij teeder. Ik weet het, oom. Zij zette het kopje vóór hem neer. Hoe gaat het, Margot? We zullen het zonder vader probeeren te doen, oom. Het zal niet meevallen. Hij was onze beste vriend. Hij zag tranen komen. Maar zij veegde die ijlings weg. En verliet het vertrek weer. Je neemt me niet kwalijk, Maria, be gon Leen alweer, maarje moet toch over de toekomst denken. Je kunt niet blijven stilstaan bij je verlies. En nu en nu, och, vroeger spraken Erik en ik veel met elkaar, maar als je mekaar zoo weinig zietIk weet niets van zijn geldzaken af. Hoe staat het er mee? Kan ik je met raad en, naar ik hoop, met daad dienen? Beste kerel! Ik heb je verteld, dat ik nog leelijke troebel gehad heb door mijn poom (ge dicht) op de partij van onzen dominé. Het komt natuurlijk alleen maar hier door, dat je altijd menschen heb, die zelf niet kunnen priesjeeten (waardeeren) wat ze zelf niet doen kunnen. Aiteljoe (ik vertel je) 'tis notting als jellesie (jaloesie). 'n Proffert wordt niet geannerd in zijn eigen kontrie (Een profeet wordt niet ge- eerd in zijn eigen vaderland.) Dat 's de troebel Maar aiteljoe wat de metter (zaak) is. Mijn wijf kwam hoom van de Leedies eed en was med. (Mijn vrouw kwam thuis van de vrouwenvereeniging en was kwaad.) Dat notisde (zag) ik wel. 'kWist niet, dat ik wat out de wee (kwaads) gedaan had, want ik had geen giltie fielen (geen kwaad geweten), but je kunt newer tellen met de woemens (maar je kunt er bij de vrou wen nooit van op aan). Ze worden raidewee insolt (ze zijn gauw op de teentjes getrapt). Ik zei maar niks, but ik voelde niet ïezie (maar ik was niet op mijn gemak), "k Dacht, dat het wel aan zijn oon hoek (van zelf) los zou komen, als mijn wijf wat in had voor mij. Dat is joezelie de kees (dat is meestal zoo). En 't kwam ook. Ik kliende mijn pijp (maakte mijn pijp schoon) bij de kietsje stoof (keukenkachel) en toen liet ik bij misteek (ongeluk) een beetje op den vloer vallen. Bekos omdat ik wel wist, dat ze daar zoo'n fierse hekel aan had, zou ik het kwiek met mijn kep (pet) onder de stoof (kachel) swiepen (veegen). But ze zag het, dat was toebed. En toen staarte (begon) ze. Dat het zoo offel (vreeselijk) was, dat ik newer klien (nooit schoon) wezen kon en alletaim durt (altijd vuil) maken moest. In huis en al over. Dat ik ieven niet diesent (zelfs niet fatsoenlijk) wezen kon in de kompenie (gezelschap) van ander piepel (volk). Dat had ze deze efternoen (namiddag) ook weer genotisd (gemerkt) op de Leedies eed. Piepel tok ten (de menschen praatten) over mij en over mijn ondiesenheid (onfatsoenlijkheid). En dat het 'n sjeem (schande) was om met zoo'n gaai gemerried (getrouwd) te wezen, want dat de leedies poedenier niet meer met haar willen rondgaan, bekos om dat zij met zoo'n slouts gemerried (ge trouwd) was. Ja, 'twas 'n lat meer als offel (meer dan schandelijk). Dat zei ze. Nou ik wist rielie niet wat ik er van denken moest. Dat beetje tabak en esje (asch) aan de kietsje vloer konden de leedies toch nog niet over getokt (gepraat) hebben. Maar wat 'twel was, daar had ik geen singel aidie (enkel idee) van. Zoo, ik zee: „Maar wat is de metter dan?" „Watsemetter, watsemetter zegt mijn wijf, d'r is plentie de metter". En toen vertelde ze mij dan de stoorie (verhaal), dat Sikke Pit zijn wijf gezegd had, dat ik zoo fiers opgetokt had op de supprais paardie van dominé, toen wij hem de otto gegeven hadden. En dat ik daar durdie lengwist (vuile taal) getokt had en dat alle leedies zoo gesjeemd geweest waren, dat ze freed (bang) geweest waren om op te loeken (kijken) en dat ze allemaal dachten, dat het 'n sjeem (schande) was voor een gemerried man en 'n sjurtsmem- mer (kerklid) bovendien om zoo ondie- sent te wezen. En al dat. Wel, rielie (werkelijk), ik wist nog niet waar de troebel zat, want ik was zoo diesent geweest als de diesenste, meende ik. Ja, ik had wel 'n allif (olijf) op de dres (japon) van Mizzes Haverklap laten vallen, maar die had ik toch weer diesent opgeraapt en nog wel: „Skuus mie" (par don) gezegd, zoo dat kon 'tniet wezen. Nou ik wist rielie niet wat de metter was, en dat zei ik toe mijn wijf. En toen zei mijn wijf, dat dat juust de troebel met mij was. Ik was zoo durdie en ondiessent maar rielaaisde (begreep) niet eens, dat ik het was. En of ik niet meer rememmerde, dat ik in mijn rezzeteesje (gedicht) wat gezegd had van kwaarders en daims (kwartjes en dubbeltjes) in een 'n durdie (smerig) lapke? O, ja, toen ketste ik aan. But wat dat nou somting (iets) om zoo'n fos (drukte) over te maken? Dat zeg je toch ewerdee I)an gaarne hoor. Dat behoef ik je wel niet te verzekeren. Van jullie omstandigheden weet ik niets af. Dat gaat dan zoo. Maar ik begrijp wel, dat jullie het niet breed hadden. Neen, we hebben het nooit breed ge had, zei Maria rustig. We hebben daar ook nooit naar verlangd. Wij hadden ons brood. Soms was het wel eens moeilijk, heel moei lijk, maar gebrek hebben we nooit geleden. En schulden hebben we niet. We kunnen alle menschen eerlijk in de oogen zien. Er zijn nog een paar kleine rekeningen, die ik betalen zal, als mij plan kan verwezenlijkt worden. Maria zweeg. Het spreken viel, naar hij zag, haar moeilijk. Maar dan werd zij in eenen radder van tong. Erik had een kleine levensverzekeing Hij had die willen verhoogen, als de om standigheden iets beter werden. De begra fenis heeft niet veel gekost, want we waren in een fonds. De pacht is nog niet betaald, want de termijn is nog niet verstreken. Ik zal nu een advertentie plaatsen. Ik hoop iemand te vinden, die het bedrijf wil over nemen. Janse wil de pacht graag continu- eeren, heet dat zoo niet? Ik hoop dan alles te kunnen betalen Dus je blijft hier niet wonen? Ik dacht met de jongensTonnis blijft toch niet in dienst Ik kan hier niet blijven wonen, Leen. Alles herinnert mij te veel aan Erik. 'tls misschien zwak van me, maar Neen, dat is niet zwak, zei Leen met gesmoorde stem. Ik zie Erik hier nog zit ten. Gister liep ik in den tuin en zag iets wat ik niet begreep. En toen liep ik naar binnen om het Erik te vragen Even hulpeloos zag zij haar schoonbroe der aan. Dan gaat er een zwaard door je ziel, Leen, vervolgde Maria. Geluk moet duur (iederen dag) 't Is toch zoo kommen (gewoon) als 't maar kan? D'r is niks de metter met dat. En besaais (behalve) dat, het fitte (paste) zoo mooi in mijn poom. Wel, ik zeg toe mijn wijf, dat zij toch heelemaal niks genotisd had, dat het zoo ondiesent was toen ik die poom gerezze- teet had en dat ze toch gedacht had, dat het fain was, en dat ze rielie proud (wer kelijk trots) geweest was, dat ik zoo 'n goeie poot (dichter) was. But, 'twas alle maal no joes was ik ook zei. Ze bleef med (kwaad) en zei, dat ik het onpassebel (on mogelijk) voor haar maakte om met die sent leedies op kompenie te gaan. Dat was al. Nou, ik ben toen maar in de beezemen (kelder) gegaan om 'n koppel teebels (ta fels) op te robben en te pallesen (af te boenen en te politoeren). Dan was ik met een out de wee (uit den weg) van mijn wijf en ik had 'n sjens (kans) om na te denken over 'tonfeere (onbillijke) van de men schen in hun oordeel over de naasten. En dat zelfs onder members (leden) van een zelfde sjurts (kerk). Want bij rait (vol gens recht) behoorden de sjurtsmenschen (kerkmenschen) toch de iezieste (rojaal- ste) te zijn in him oordeel over andere menschen. Maar dat is niet de kees, hoor! Joebet not! (reken er maar niet op!) Intusschen was mijn verdere dag toch een beetje bedorven, want je trekt je zulke dingen toch aan, vooral als je denkt, dat het zoo goed gegaan was. Maar het ergste vond ik het toch van mijn wijf. Ik lijk geen troebel met haar, ze is er over 't algemeen te best voor. Ik ben na een poos dan ook maar weer de beezemen uit gegaan en naar de kietsje (keuken) geloopen. 'tWas toch langzamerhand etenstijd ook. Mijn wijf was nog wel med (boos), but (maar) ze had toch nais pennekeeks (pannekoeken) gebakken en dan met meepelstroop, mijn lievelingskostje. O booi! wat heb ik ze geraakt! Nou ze hebben me fain geteest (gesmaakt) hoor. Joebet. En toen onder 't eten is de bui gezakt, want je kunt niet lekker eten en te gelijk kwaad blijven, zelfs mijn wijf niet. Je LOE VERLAK, peeperhenger, enz. :v' - i- betaald worden, jongen. Ja, zei hij. Oeluk moet duur betaald worden. Ik blijf dus hier niet wonen. Hoe het met de jongens moet, weet ik nog niet. Ik zal een goed woordje voor hen doen, als ik een kooper vinden kan. Misschien wil die hen houden. En hoe moet het dan verder? In stilte verwonderde Leen zich, dat Maria al plannen gemaakt had. We gaan in de stad wonen. In Ha renstede. Of een andere stad. Voorloopig zullen we het met één kamer en een keuken moeten doen, want ik kom berooid aan. Het bedrijf brengt niet veel op. En dan moet de pacht er af en enkele andere klei ne dingen. Misschien zouden we nog een maandje kunnen leven. Maar ik hoop, dat het niet noodig is. Want ik ga aanpakken. Van handwerken weet ik wel iets af. En met de naald kan ik overweg. Voor Mar got is wel wat te vinden, als zij niet in Westveld blijft en dat zal vermoedelijk niet want zij wordt er overbodig langzamer hand. Ik kan ook uit werken gaan. Mis schien leer ik wel glansstrijken. Daarmee is in de stad ook wel iets te verdienen. Lu cie kan me daarbij helpen. Gelukkig heb ik maar één meisje meer dat naar school gaat En zoo zullen we zien, met de hulpe Gods, ons er door te slaan. Je hebt alles goed overdacht, zei Leen. bewonderend. Dat moet wel, jongen. Ik kan niet bij de pakken gaan neerzitten. Dat zou Erik ook niet willen. Hij zou mijn plannen vast goedkeuren. Dat denk ik ook, zei Leen. Maar het zal je niet meevallen in de stad. Je bent zoo gewoon, al die jaren, aan de buiten lucht. Maria stutte de hand onder het hoofd. Groote tranen druppelden haar langs de wangen. Zij kon ook zwak zijn. Ik kan hier niet blijven, zeide ze met een door tranen verstikte stem. Maar als ik wegga, laat ik een stuk van mijn leven achter. Dan zal ik me hier van moeten los scheuren. Ik begrijp het, zei hij. Daarom weet ik nog niet wat het beste is. Zooals ik het heb bedacht, antwoord de Maria, energiek nu weer. Zelfs al zou ik het willen, zou ik het bedrijf niet kunnen leiden. De jongens worden grooter en zelf standiger. Zij zouden meer moeten gaan verdienen en dat kan er niet af. Je wéét niet, wat het zeggen wil, krap aan te zitten Maar tóch waren we altijd zoo gelukkig. Geluk zit niet in geld of een goede zaak, zei Leen. Neen, dat zit in je hart. En dat legt God er in. Wij waren heel gelukkig en heel tevreden altijd. Stilte weer. Leen dacht aan zijn zaak en aan Aaltje. Hij was niet gelukkig. En hoe graag was hij het! En hoe gaarne zou hij Maria en haar kinderen willen helpen! Zij verdienden het. En hij kon het. Maar als AaltjeHij durfde er met geen woord van reppen, bang, iets te beloven, wat hij niet zou kunnen volbrengen, omdat Aaltje misschien tegenstand zou bieden en de overwinning behalen. Want hij was een zwakkeling In eenen zag hij Erik weer. 't Was enkele jaren geleden. Hij hoorde zijn zachte stem die toch beslist klonk: Hoor eens Leen, ik wil er niet veel van zeggen. Je bent er trouwens zelf over begonnen, anders had ik gezwegen. Maar zoo'n huwelijk als dat van jou, deugt niet. Een man moet niet bang zijn voor zijn vrouw. Hij moet óók niet bazen. Je moet alles samen doen, samen, altijd samen. Maar als dat niet gaat, is de man baas. Méér zeg ik er niet van. Even goede vrien den. Je dwingt me, dit te zeggen. En toen had Leen beschaamd het hoofd gebogen: zijn jongere broer had volkomen gelijk. Hij hield wel van Aaltje en zij was niet een slechte vrouw voor hem, maar hij kon niet ontkennen, dat bij zijn keuze haar geld ook een rol had gespeeld. En dat wreekte zich al lang. Geluk zit niet in geld of in een goede zaak, had hij zooeven gezegd. Dat was een stuk levenservaring. Zoo Had ik Het mij voorgesteld, z*d Maria, lk heb er met de meisjes over ge- sproken. Het doet me leed, dat ik met ze naar de stad moet trekken. O zeker, hier heerscht de zonde ook. Maar ik ben bang voor de stad. Ik houd er niet van. Ik moet er heen, om een broodje te verdienen. Maar liever bleef ik buiten. Alleen niet hier. Ik zou mijn meisjes graag rein bewaren. Ze ademen hier de frissehe, gezonde lucht in. Waar de winden waaien, daar is het goed, zei Erik altijd. In Gods vrije natuur. Wég van steenen blokken, die huizen heeten. En nu moet ik er heen. Het is dezer dagen 125 jaar geleden, dat op initiatief van Czaar Alexander I van Rusland de Heilige Alliantie werd gesticht. Am to \ta-to\M. Czaar Alexander I. De acte van oprichting werd 26 Septem ber 1815 onderteekend door den Russi- schen Keizer, Koning Frederik Wilhelm III van Pruisen en Keizer Frans I van Oostenrijk. Deze plechtigheid vond te Pa rijs plaats. Na elkaar traden vrijwel alle Europeesche vorsten tot de Alliantie toe met uitzondering van den Sultan van Tur kije, den Paus en den Prins-regent van En geland. Ook deze laatste verklaarde zich echter persoonlijk bereid mede te werken, hoewel zijn onderteekening op constitutio- neele bezwaren stuitte. De onderteekenaars verbonden zich zoo wel ten opzichte van de binnenlandsche- als van de buitenlandsche politiek zich te zullen laten leiden door de beginselen van den Christelijken godsdienst. Mede onder den indruk van de Napoleontische oorlo gen was hier een persoonlijke pogen van enkele vorsten, om de leus „nooit meer oorlog" in practijk te brengen. Politieke invloed van beteekenis is van dit verbond niet uitgegaan. De Alliantie was een echt product van haar tijd: romantisch en vol goede bedoe lingen, maar niet rekenend met de reali teit, die al gauw haar invloed deed gelden, en het luchtkasteel in puin deed storten. En evenmin rekenend met wat Gods Woord leert omtrent de souvereiniteit van de vorsten. In de Alliantie werd een beroep gedaan op het Goddelijk recht, krachtens hetwelk de regeerende dynas- tiën hun souvereiniteit bezaten, maar met nadrukkelijke loocheninig van de rechten van het volk. Vandaar dat Groen de opmerking maak te, dat hij wel veel hoorde van het Godde lijk recht der vorsten en zulks te recht maar dat hij over het Goddelijk recht van het volk en zijn vrijheden zoo weinig vernam. De Heilige Alliantie was een mensche- lijk bouwsel of wil men, een luchtkasteel, dat alle weerstandskracht miste. Onder redactie van Jur. Schroder, Sta dionstraat 29, Amsterdam-Z. Alles deze ru briek betreffende te richten aan dit adres. EEN „WILD-WEST" PARTIJ. De partijen, die het meest tot de fantasie spreken, zijn de onregelmatige. Gewaagde standen, hachelijke situaties, ontsnappin gen op het laatste oogenblik, het herinnert aan de avonturen in een „wild-west"-ver- haal! Helaas neemt men de laatste jaren in wedstrijden zoo weinig mogelijk risico en heerscht momenteel de moderne partij met haar geperfectionneerde positiespel. Een prettige afwisseling was het daar om op Maandag 9 dezer de C.D.A.-speler G. Oudhof tegen den oud-kampioen van Nederland, W. Rustenburg, een partij in „ouden stijl" te zien spelen. Hier laten wij deze volgen. Zij is de moeite van na-spelen en verdere zelf-ana- lyse meer dan waard: G. Oudhof (Wit), W. Rustenburg (Zwart) 1. 31—27 2. 36—31 3. 41—36 4. 33—28 5. 27—22 6. 31—27 7. 39—33 8. 37—31 9. 42X31 10. 47—42 11. 42X31 12. 31—26 13. 27—21 18—23 17—21 21—26 12—17 17—21 7—12 12—18 26X37 21—26 26X37 1—7 7—12 16X27 Op 18X27 zou kunnen volgen: 36—31 33—29 29X16 26X37 28—23 32X23 38X27 met 1 schijf winst. 32X21 16X18 48X37 43—38 49X38 27X36 16X27 27—31 A 3641 19X28 41X32 8—12 6—11 13X42 3641 41X43 en een gevaarlijke aanval op Zwart's rech tervleugel is ontstaan (al gelooven wij, dat winst voor wit zoo maar niet verkregen kan worden. 14. 22X31 12—17 15. 31—27 8—12 16. 36—31 20—24 17. 34—30 1420 18. 4641 20—25 19. 40—34 10—14 20. 41—36 14—20 21. 4440 2—7 22. 4944 5—10 23. 44—39 10—14 24. 50—44 3—8 25. 27—22 18X27 26. 31X22 17—21 27. 26X17 12X21 28. 48—42 4—10 29. 33—29 24X33 30. 38X18 19—24 31. 30X19 14X12 32. 43—38 12—17 Op 1218 zou gevolgd zijn: 35—30 18X27 28—22 27X18 30—24 20X29 34X5 33. 36—31 7—12 34. 31—27 21—26 35. 27—21 11—16 36. 22X11 16X7 37. 21—16 26—31 38. 39—33 31—36 39. 42—37 13—18 40. 35—30 18—23?

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1940 | | pagina 8