3 DE ZEEUW
cursus,
tweede blad
Bevil Granville
Lichtgevende Verf
i aan
et examen in 194^
voor Handelsonder-
it zich zoo spoedig
Mr. P. C. DE JONGE,
Verdeeldheid en
verscheidenheid.
feuilleton
vlissingen.
walcheren.
Secretaris-generaal van
Sociale Zaken van zijn
functie ontheven.
Officieel wordt medegedeeld:
Geregeld luchtverkeer
tusschen Ned.-lndië en
de Vereen. Staten.
i.s. najsarsexamens
teur van den Distribu-
i Middelburg maakt be
de detaillisten de aan-
jlieren van een voor
innen afhalen bij het
<antoor.
Directeur voornoemd
H. P. STAAL
VAARDE.
ën en Abonnementen
ngenomen door
A. NAGELKERKE,
Melksalon.
VAN
Engelsche
chuwings-
elen wijst.
;-Holland)
.60, Cox Pomona 8
els 27, Gansebout
•odes 2—3.50, Kaiser
Lanes Prince Albert
die 5, The Queen 4
ïg 25, Zoete Ribbe-
per 100 kg.
lerode extra 7, id. A
506, Br. d'Amanlis
A 10—12, id. B 9—
llapps Favorite extra
10.90—13, id. B 10—
Jutten extra 21, id.
id. C 5, Triumph de
-20 ,id. A 15—17, id.
-12, Ananas de Con-
Beuker 3.506, Br.
.50, Br. Lebrun 2—
.5018, Bergamotten
hr. William 2—11-20,
Diamantperen 5
ruyot 3—7.50, Dulfjes-
irnelis 24, Goudbal-
irg. Marillat 37.50,
:voux 45.50, Ronde
50, Spekperen 35,
2—5.50, Scharlaken-
gn. d'Esperen 210,
—4.50, Will. Duches-
m Valperen 13.50,
oospruimen 68, Bl.
6—8, Belle de Lou-
ankpruimen 6, Gele
Jeffersonpruimen 6
ten 6—12, Reine Vic-
Claude (groene) 6—
d'Alton 6—13, Reine
Rademakerspruimen
rpruimen 610, alles
k Berry 1222, Bl.
Tomaten 9—14, alles
;nen 10—22, Perziken
tuks.
D, 26 Aug. Aardap-
ligenh. 3.293.68, id-
.63, id. bonken 2.02—
mheimers 3.513.82,
.51—2.66, id. bonken
3s 2.78Zeeuwsche
id. drielingen 2.66
kg. Toale aanvoer
jes
0
D,
27 Aug. Aardap-
Eigenheimers 3.40
2.57—2.75, id- bon'
Blauwe Eigenheimer3
dingen 2.51-2.71, i
Zeeuwsche BonL
rielingen 2.80—2.
n 4.52—4.60, id. drie
per 100 kg. Totale
Groote bruine uien
_gen 3.98, id. Picklfr
gesorteerd. Aanvoei
WOENSDAG 28 AUG. 1940. Nr 276.
In de „Telegraaf" had Mr J. A. van
Hamel gewaarschuwd, van het het een-
heidsstreven van dezen tijd niet te
groote verwachtingen te koesteren, om-
jat die neiging tot verdeeldheid diep
in het Nederlandsche volkskarakter is
geworteld.
Pe„Nederlander" merkt naar aanlei
ding hiervan op, dat men met bedoeld
betoog, goeddeels kan meegaan, en toch
van oordeel zijn, dat de schrijver teveel
aan den buitenkant van het probleem
ia gebleven en onvoldoende heeft aan
gegeven hoe het dan toch wel komt,
dat die „verdeeldheid" zich de eeuwen
door blijkbaar heeft vermogen te hand
haven.
De heer van Hamel immers consta
teert alleen het bestaan van die ver
deeldheid, hij erkent dat die verdeeld
heid wel zal blijven. Maar hij ver
klaart niet.
Wanneer wij dit laatste wèl pogen te
doen, dan beseffen wij voor een hache
lijke taak te staan, omdat niets gemak
kelijker is, dan tegenover zulk een ver
klaring, die zich noodzakelijk tot de zeer
groote lijnen moet bepalen, te komen
aandragen met incidenteele voorbeel
den, die zulk een verklaring schijnen te
weerleggen.
Dit mag ons echter niet weerhouden
de poging te doen.
„De „verdeeldheid" van ons volk is in
haar eeuwenlange aanwezigheid alleen
te verklaren als men haar ln direct ver
band brengt met het geloof. En dan
niet alleen met het geloof in den zin
van den band tusschen God en individu,
maar in de volle beteekenis van het
uitdragen van Gods geboden op alle le
vensterrein.
Eerst als men het zóó ziet en zóó be
grijpt, dan pas kan verklaard worden
waarom die „verdeeldheid" zich steeds
gehandhaafd heeft en zich steeds kon
handhaven. Een andere verklaring is er
niet. Slechts een „verdeeldheid", die uit
waarachtige tegenstellingen voortvloeit,
is in staat de eeuwen te trotseeren.
Behoeven wij de juistheid van het bo
venstaande nog nader aan te toonen?
Spreekt onze geschiedenis, die eerst de
controverse roomsch-katholicisme te
genover protestantisme, later den strijd
van het Christendom tegenover het on
geloof aanwijst, niet voor zich? Is het
niet voor ieder duidelijk, dat juist de
geestelijke basis van deze tegenstellin
gen ze te duurzamer doet zijn, omdat
die basis weer tal van consequenties
met zich brengt ten aanzien van de
staatkundige en maatschappelijke vra
gen van alle tijden?
Wanneer dat dan duidelijk is, dan be
grijpt men ook, waarom wij het begrip
„verdeeldheid" hierboven een en ander
maal tusschen aanhalingsteekens plaat
sten.
Omdat in wezen niet van ver
deeldheid, maar van verschei
denheid moet worden gesproken.
Natuurlijk komen nu de critici al aan.
Met een keur van argumenten. De r.-k.
geitenfokvereeniging loopt voorop. De
tweede christelijke school op het kleine
dorp voigt. En zoo gaat het door, zon
der ons nochtans te verschrikken.
Want dengeen, die de verscheidenheid
jn ons volk begrijpt en aanvaardt, kost
net waarlijk geen zelfoverwinning te er
kennen, dat óók op dit punt óók door
de Christenheid vaak is gefaald en veel
w gezondigd.
Gefaald als men te goeder trouw prin-
C1P eele tegenstellingen zag, waar
slechts principieele verschillen aanwe-
z'g waren. Gezondigd als men uit puur
menschelijke motieven verscheidenheid
predikte, doch verdeeldheid (en dan
zonder aanhalingsteekens) bracht.
door JOSEPH HOCKING.
Meneer Treleaven zweeg.
„U en vader waren groote vrienden",
smg Seth voort.
»Dat waren wij."
tni'n T?S ook een van de weinigen, die
w net laatste toe met Sir Killigrew be
vriend waren."
»Dat zou ik niet durven zeggen."
„Maar u ontmoette hem toch vaak,
met waarJ'
anders "liSSCllien Wel meer ^an iemand
„Mijn vader was indertijd ook bevriend
ontmn'+f les"> ging Seth voort. Zij
ontmoetten elkaar tenminste heel veel.
haü?"Z1J °0^ woorcien met elkaar ge-
Geen antwoord.
"Jaar liep de twist over?"
je 'dat J n*et' rïat i^ het recht heb,
Trewe vertehen" antwoordde meneer
heaven na een lange stilte.
Dit beladen houdt tevens de erken
ning in van de gerechtvaardigdheid van
sommiger eenheidsstreven, waardoor
aan niet principieele tegestellingen op
organisatorisch gebied een einde zou
worden gemaakt. Het is waarlijk niet
voor het eerst, dat in dit blad dit geluid
wordt vernomen.
Maar wanneer wij, dit erkennende den
critici het volle pond geven, dan mogen
wij met temeer nadruk begrip eischen
voor de waarlijk principieele verschei
denheid in ons Nederlandsche volk.
Dan mogen wij begrip eischen niet
voor een of andere theorie, maar voor
deze nuchtere w e r k e 1 Ij k h e i d, dat
een roomsch-katholiek, die zich laat
leiden door de encyclieken Rerum Nova
rum en Quadragesimo Anno het sociale
vraagstuk anders benadert dan de li
berale individualist, dat een belijdend
protestant een taak der ouders om him
kinderen zooveel mogelijk voor te berei
den om tot kinderen Gods te worden
ziet, terwijl de niet-geloovige van deze
taak óf niets begrijpt óf niets wil weten.
Dat is realiteit. En déze tegenstellin
gen, die tot de verscheidenheid in ons
volk moesten leiden en dan ook hebben
geleid zijn wij zeggen het ten slotte
prof. van Hamel na blijvend. Daarbij
legt een geslaagde fusie van eenige
voetbalbonden geenerlei gewicht in de
schaal.
Is het een pessimistische conclusie,
waartoe bovenstaand betoog ons
bracht?
Geenszins. De waarachtige, gefundeer
de verscheidenheid in ons volksleven is
geen ramp, maar wij aarzelen niet
het uit te spreken een zegen. Omdat
zq toont, dat er in ons volk levend
Christendom is, dat juist omdat het
levend is felle reacties heeft gewekt.
Is het dan een statische conclusie,
waartoe wij kwamen? Een conclusie
zonder perspectief voor do toekomst?
Al evenmin.
Want wij zien het als een groote taak
voor ons volk om tezamen te komen
eenerzijds tot uitbanning der verdeeld
heid met handhaving der verscheiden
heid. En anderzijds om te komen tot een
zoo groot mogelijke eenheid 1 n
verscheidenheid.
HET 50-JARIG BESTAAN VAN HET
STEDELIJK MUSEUM TE
VLISSINGEN.
Zooals wij reeds meldden, werd giste
ren ter gelegenheid van het 50-jarig
bestaan van het stedelijk museum te
Vlissingen In Britannia receptie gehou
den.
Tot de zeer velen, die van hun belang
stelling kwamen getuigen behoorde prof.
dr G. A. van Poelje, waarnemend hoofd
van 't departement van Onderwijs, Kun
sten en Wetenschappen, die vergezeld
was van den chef der afdeeling kunsten
en wetenschappen, mr J. K. van der Haa-
gen.
Na den burgemeester voerde prof. van
Poelje het woord. Deze citeerde een En-
gelschen dichter, die de herinnering zoo
wel in het individueele leven als in het
leven van een volk een hemelsche gave
heeft genoemd en zei, dat het de taak
van onze musea is deze herinnering mo
gelijk te maken, te steunen en binnen de
lokale sfeer gestalte, inhoud en vorm te
geven. Eveneens stelde hij de functie
van het plaatselijke museum tegenover
die der centrale musea. De laatsten ver
vullen een grootsche taak voor het ge-
heele volk en daarom is het geoorloofd
dat zij stukken bevatten die men uit een
oogpunt van patriottisme gaarne in
plaatselijke verzamelingen zou zien. Het
locale museum, dat zich in de eerste
plaats richt tot de inwoners van de ge
meente, kan aesthetisch aan geheel an
dere eischen voldoen, daar er voorna
melijk opvoedende kracht van uit moet
gaan. Spr. zei dat het Vlissingsche mu
seum gedurende zijn 50-jarig bestaan
zijn paedagogische taak op voortreffe
lijke wijze heeft vervuld.
Spr. zei tenslotte, dat voor de musea
straks, als wij weer als een vrij volk den
weg door het leven zullen mogen zoeken,
een belangrijke functie is weggelegd. Dan
toch zal men uit de verzamelingen van
ons rijke verleden den moed kunnen put
ten tot verdieping, tot versterking van
de geestkracht, die thans reeds in vele
opzichten in ons volk bewonderd moet
worden. Dat men nu al in de meeste ge
troffen steden van ons land weer aan
den arbeid is getogen, met een energie,
die veelal onbegrijpelijk is, schreef spr.
voornamelijk toe aan het feit, dat het
Nederlandsche volk voor een groot deel
zijn kracht put uit zijn verleden.
De heer H. G. van Grol, archivaris der
gemeente en conservator van het stede
lijk museum, bracht dank aan de auto
riteiten, dank zij wier medewerking het
mogelijk was dat hij als leeraar om de
R.H.B.S. zijn werk voor het muserun Icon
verrichten. Hij sprak woorden van waar
deering tot het gemeentebestuur, burge
meester van Woelderen en tot de inwo
ners van Vlissingen, die meermalen be
langrijke bedragen voor aankoopen be
schikbaar hebben gesteld.
Dr Staverman complimenteerde het
bestuur van het museum, dat hij een
kleinood van Vlissingen noemde. Spr.
bood een boekwerk en een schilderij van
de vroegere haven aan.
Aagtekerke. Gemeenteraad. In
de Maandagavond gehouden Raads
vergadering werd de Gemeentebegroo-
ting voor 1941 aangeboden bedragende,
wat den gewonen dienst betreft, in ont
vang en uitgaaf f 15479,09, wat den
kapitaaldienst betreft ln ontvang en uit
gaaf f4500.
De gemeenterekening over 1939 werd
overgelegd, bedragende in ontvang, ge-
i wone dienst, f21500,72, in uitgaaf
f 20889,02, dus met een goed slot van
f 611,70 en voor den kapitaaldienst ont
vang f27315,30, uitgaaf f44834,21, na-
deelig slot f 17518,91.
Besloten werd tot verlenging der aan
gegane kasgeldleening van f 14000,
voor den tijd van één jaar.
De Rijkscommissaris voor de bezette
Nederlandsche gebieden heeft den secre
taris-generaal van het departement van
sociale zaken, mr dr A. L. Scholtens,
van zijn functie ontheven. Met de lei
ding Van het departement van sociale
zaken is de ambtenaar van het grootste
aantal dienstjaren, ir R. A. Verweij, be
last.
TE WASHINGTON ZOUDEN
ONDERHANDELINGEN WORDEN
GEVOERD.
Het D. N. B. meldt uit Tokio: Volgens
de Kokoemin Sjimboen zouden te Was
hington geheime onderhandelingen wor
den gevoerd over de instelling van een
geregelden luchtverkeersdienst tusschen
de Vereen. Staten en Ned.-lndië.
Het blad ziet daarin een opmerkelijk
teeken, dat de regeering der Ver. Staten
haar politiek in het Verre Oosten een
nieuwen impuls wil geven. De ontworpen
luchtlijn zou volgens het blad de Vereen.
Staten via Hawaii verbinden met Ned.-
lndië, Nieuw-Zeeland en Australië. De
Japansche regeering, zoo besluit 't blad,
zal ook deze aangelegenheid met groote
aandacht waarnemen.
Daverend ronken de motoren, sneller en sneller draaien de propellers; een Duitsch He 111 gevechtsvliegtuig gereed, om
te starten voor een vlucht naar het vijandelijk gebied. (Foto Weltbild)
„U erkent dus, dat zij ongenoegen ge
had hebben. Waar ging het over?"
„Vraag me niet, om het je te vertel
len", zei de squire bijna smeekend.
„Waarom niet?"
„Omdat ik dan mijn woord zou bre
ken aan twee overledenen."
Seth veegde de zweetdruppels van zijn
voorhoofd en slaakte een zucht van ver
lichting.
Een paar seconden zwegen beiden,
toen ging Seth voort:
Als er ooit een man van eer bestond,
dan was het mijn vader. Hij had geen
leelijke streek kunnen uithalen; het zat
niet in hem."
Meneer Treleaven knikte toestem
mend.
Had vader misschien ongenoegen ge
had met Sir Charles Killigrew over de
behandeling van zijn vrouw?" vroeg
Seth, terwijl hij zijn oogen strak geves
tigd hield op den ouderen man.
De lippen van den squire bewogen zich
zenuwachtig, maar hij zei geen woord.
„Raadde mijn vader soms Lady Killi
grew aan, om haar man te verlaten?"
En Seth hield zijn oogen nog altijd
strak gevestigd op het gelaat van me
neer Treleaven. „Dat verhaal, dat haar
man met haar naar Cannes zou gegaan
zijn, is tenminste een leugen. Ze is nooit
in Cannes geweest."
„Hoe weet je dat?" vroeg meneer
Treleaven.
„Dat doet er niet toe. Het is een feit.
Toen Sir Charles weer op Bolivik terug
kwam, nadat Lady Killigrew, naar men
zei, in Cannes overleden was, ging va
der Sir Charles opzoeken. Was het toen,
dat er iets ernstigs tusschen hen beiden
plaats had?"
Meneer Treleaven staarde voor zich
uit. Seth kon niet zien, wat hij dacht,
maar hij was er zeker van, dat hij dicht
bij de waarheid was.
„Kom, meneer Treleaven," ging hij
voort, „het is niet meer dan eerlijk te
genover den zoon van uw ouden vriend
dat u hem vertelt, wat u weet."
„Ik mag niet vertellen, wat ik beloofd
heb, niet te zullen vertellen. Daarenbo
ven geloof ik niet, kan ik niet gelooven,
dat het iets te maken had met jou moei
lijkheid."
„Heeft mijn vader Killigrew in eenig
opzicht onrecht aangedaan?"
„Killigrew zei, dat hij hem het groot
ste kwaad had aangedaan, dat een man
een ander kan aandoen."
Bij d j rondvraag weoa do hoer Kodde
er op, dat in strijd met de Politieveror
dening, een stier vrij rondliep in een
weide waardoor een voetpad loopt.
De voorzitter gaf daarna een uiteen
zetting van hetgeen B. en W. gedaan
hebben om te komen tot het maken van
een nieuwen brandput. Zij zien de wen-
schelijkheid daarvan in en hebben de
oplossing gezocht in het maken van een
put aan de zuidzijde van de kom der
gemeente. Hoewel daar bijv. op een ter
rein een goede welbak was, bleek toch
niet, dat er eenige zekerheid bestond,
dat bij het maken van een put op een
daarvoor geschikt terrein over vol
doende water beschikt zou kunnen wor
den. Wel zou een verbetering worden
bereikt, doch een afdoende oplossing
zagen zij daar niet in. De heer W. de
Visser is ook van oordeel, dat hier geen
goede uitkomst is te verwachten, de
heed P. de Visser vestigt de aandacht
op een terrein aan de Noordzijde van
de kom. De heer Jobse betoogde het
nut van het, vooral in dezen tijd, be
schikken over voldoende water voor het
blusschen van brand. Met wat goeden
wil en het maken van eenige kosten is
er z.i. wel water te krijgen. De heer
C. de Visser wees er nog op, dat, wan
neer de sprink aan de Zuidzijde van het
De woorden ontsnapten meneer Tre
leaven onwillekeurig.
Weer slaakte Seth een diepen zucht,
klaarblijkelijk dacht hij ernstig na en
maakte zijn gevolgtrekkingen.
„Killigrew was een wreede man, niet
waar, iemand, die nooit een beleediging
of een vermeend kwaad vergaf?"
1 vroeg hij.
De oogen van den squire hielden een
toestemming in, hoewel hij niets zei.
„Killigrew was op het laatst van zijn
leven geen gelukkig mensch, is het
wel?"
„Neen, de laatste jaren van zijn leven
woonde hij geheel alleen. Sommigen
j zeggen, dat hij sterk dronk, om niet
i krankzinnig te worden."
„Heeft hij u ooit iets omtrent zijn za
ken verteld?" vroeg Seth na een lange
stilte.
„niet veel," was het antwoord. „Hij
was de laatste jaren van zijn leven erg
knorrig en kwaaddenkend, en scheen al
tijd te denken, dat de menschen hem
wilden oplichten."
„Had hij daarom zooveel advocaten
aan de hand?"
I „Ja, dat denk ik wel. Zoover ik weet,
was meneer Tremayne niet eens geheel
dorp goed schoongemaakt wordt, ook
meer water zal verkregen worden. B.
en W. zullen een en ander nog over
wegen en een nader voorstel doen in
de volgende vergadering.
THANS OOK „VERLICHTE VOET
GANGERS".
In verband met de sterk doorgevoerde
bezuinigingsmaatregelen, die in den ko
menden winter tot heel wat moeilijk
heden aanleiding kunnen geven, worden
ook in ons land de lichtgevende knoo-
pen op revers en mantels al druk ge
dragen.
Van grooten afstand gloeien ze u
tegen en kondigen als het ware van
verre aan: daar komt een „verlichte"
voetganger aan. De „verlichte" voet
ganger... inderdaad een nieuw tijdbeeld.
Niet oninteressant is het in dit ver
band op deze plaats een stukje uit
„Huis- en grondeigendom" over te ne
men over het gebruik en de samenstel
ling van lichtgevende verf. Wij citeeren:
„Het gebruik van lichtgevende verf
voor allerlei doeleinden neemt lang
zamerhand toe. Bekende voorbeelden
van toepassingen zijn de horloges en
klokken met lichtgevende cijfers en wij
zers, welke des nachts inderdaad zeer
practisch zijn. Ook ter beveiliging van
het verkeer wordt reeds lichtgevende
verf toegepast. Zoo heeft men bijv. voor
gesteld auto's te voorzien van 'n lich
tenden band. Als verdere toepassingen
noemen w\j lichtgevende deurknoppen,
schakelaars, reclame in donkere étala
ges na sluitingstijd, enz. Het is dan ook
wel de moeite waard deze geheimzinnige
verven eens wat nader te bezien.
De Bolognezer lichtsteen is sinds lang
bekend en werd vervaardigd door zwa
vel zuro baryt (zwaarspaat, barytwlt)
te glooien met koolstof (houtskool). Ba-
rytwit is een chemische verbinding van
1 atoom van het metaal baryum met 1
atoom zwavel en 4 atomen zuurstof.
Door het gloeien gaat de koolstof een
verbinding aan met de zuurstof van het
barytwlt (waardoor koolmonoxyde, z.g.
kolendamp ontstaat, dat in de lucht ver
dwijnt), terwijl van het barytwit de
verbinding van baryum met zwavel,
baryumsulfide, overblijft.
Dit baryumsulfide bezit de eigenaar
dige eigenschap na voorafgaande belich
ting in het donker licht te geven. Alle
lichtgevende verven bevatten sulfiden
van een der metalen calcium, strontium
of baryum.
Photoluminescentie is de algemeene
naam voor de verschijnselen, die zich bij
lichtgevende stoffen voordoen. Een licht
gevende verf bevat steeds een aantal
noodzakelijke bestanddeelen en wel de
lichtgevoelige zwavelverbindlng, het
smeltmiddel en het katalytisch versnel
lend op de reactie werkende metaal. Tot
de lichtgevende sulfiden behooren ook
nog die van cadmium, zink en magne
sium; smeltmiddelen zijn de chloor- en
zwavelverbindingen der aardalkalimeta
len; de metalen koper, mangaan, bis
muth en thorium werken als versnellers
der reactie.
Lichtgevende verven met calcium en
stontium lichten het sterkst na vooraf
gaande bestraling met zonlicht of uviol
(ultraviolet) licht. Zinksulfide licht
reeds na bestraling met kunstlicht.
Door combinaties kunnen allerlei kleu
ren van nalichten, b.v. blauw, oranje,
groen, violet verkregen worden. Het uit
gestraalde licht heeft reeds een andere
kleur dan het licht waarmede de verf
van te voren bestraald is.
Als bindmiddelen voor de lichtgevende
verf wordt gummi-oplossing of dam-
mariak gebruikt. De lichtgevende verf
stoffen zijn zeer grofkorrelig, terwijl het
lichtgevende vermogen door te sterk
wrijven minder wordt. Het gevolg hier
van is, dat de dekking dezer verven
zeer gering is, zoodat verschillende lagen
op elkaar aangebracht dienen te worden
om een voldoend lichtgevend vermogen
te bereiken.
Ongetwijfeld zal de toepassing van
lichtgevende verven, misschien ook van
drukinkten, in de toekomst nog zeer
uitgebreid worden. Een recente toepas
sing is die bij verduisteringsmaatrege
len in den vorm van lichtgevende rich
tingaanwijzers, deurknoppen, licht
schakelaars, enz."
op de hoogte van zijn zaken. Daarom is
alles nu zoo in de war."
„Had hij al die advocaten al, toen ik
gearresteerd werd?"
„Ja, dat geloof ik wel."
„Weet u ook misschien, waarom me
neer Tremayne de acte van beschuldi
ging niet wilde opstellen?"
„Ja, Sir Charles had het hem ge
vraagd, maar hij weigerde het; ten eer
ste, omdat je bij hem op kantoor was en
ook omdat je de zoon was van een van
zijn oudste vrienden."
Seth was op het punt, een andere
vraag te doen, toen de deur openging,
en een meisje van een jaar of twee-en-
twintig de kamer binnentrad.
Mag ik binnenkomen, vader? Ik moet
u heel noodig spreken. O, neemt u mij
niet kwalijk, ik wist niet en ze keek
vragend naar Seth.
„ik heb iemand bij me, Jenny", ant
woordde meneer Treleaven. „Ik zal la
ter wel hooren, wat je mij te vertellen
hebt."
Maar het meisje bewoog zich niet. Zij
hield de oogen strak op Seth gevestigd
en keek hem met vragenden blik aan.
(Wordt vervolgd.)