Rondgang door den Dam-doolhof.
z
r
ld
ai
ld
s s
a a
s
a
o a
a «..so
§03 -
Waar de winden waaien.
M 3-I-2Ï5
N S SS S J? S
- o
2
Q
-J o -
60 -a
SJ J
E -a
U -it
1> U
O
S 1
'5 ~i
O
60
_i
2
o
cc
- J "H
o
"3 O
■3 Z S
- O
z
u
O
u.
C
5 -5
u
♦J
u
4J
G
G
CO
SI
L.
E
E
3
C
O
ui
m"ST~Ö
o
CD
CO
CD
CD
CS
*.3
00
3
T3
b
-5 .-a-3
b0-*-> «M
tc 02 flrj
o g S
N fcfi^
I m
"p
^I-Sc
?5lMr
5>o.Ü-ö
SSOSg
o sac
*3 CD
t*>T3 C
-ö jG
O* e
O -G G
aj T3
S5-§>a
■a N-g
®ss!:
£3
OÏ cj
CO™
^AgS
5030
G JjJ S-.
Q 0
H 2 d
u>^
UT
*Tg»g
o I g
G cd
G r* -+J G
5 1J O 73
s-°
O »P
r§ CÖ
■3 N s
-* >-1'3 >5
o CO CO
OT3 J5*0
U) J.
G XJ r*
aw
Ba a
gaa o
-*■ c 0
0
2 .M
S3 S a®
tm c
-S-SPo.
'GTS bo
o 3
-*-» G O
2 5
■s a
-j-> M
*53
N3
G
G O
3" a
W»
fl 2
:a?2
P.
G
bO
4-> bo
G
r* CÖ
(U H H
T3 G -Q
-S -ö
2 S
■?"°l
5
CO
«S i IN
»B a X
s_ aj 32J
xi bo boxi
mn
M .3 s
N
-y 0 0
cj uS
rH Q. +J
"S 2
Q -e
a
30 o
S-4 G
3 s«
2?
w UJ
Z^>Q
73 tuO
a«
0
0
8"°
0
IP i
Ai Q
O
O
rO O
bi'-ö
Ut O
.2
G
4-> O
G
i g
1 G S
G G
;s
i 8
a
s®
*J x>
m fl
0 O
M0
q a»<
a
TT
O
'r->
G
G
G
G
G
a
<w
pG
O
a
o
iü mj
G rG
4-> N 5
a 4_> o
G co G
G
G
cg G
'tr
a G
a^00
h££ S.2
t3 d
T=rranrT
S *3
r3j S
G tl)
Bill
Mm R
3S»1«
«2
G
bp G
•tiSls
Q 2 0 d
5 G G
boa
r
JL>ixt kinderen liegen ui£ fantasie, omdat
ze hijgen naar een interessanter of schoo
ner wereld, kan ik in vele gevallen aan
nemen. Een van de onderwijzeressen heeft
me wel eens bij een kind gehaald in het
eerste leerjaar, waar dit buitengewoon
sterk voorkwam. Maar als zoo'n kind een
buitengewoon fantastisch verhaal doet,
krijg ik den indruk, dat het hetzelf gelooft
en kan ik er niet boos om worden. Is dit
liegen wel slecht? Hebben we hier niet
een bijzondere eigenschap? Heeft dit kind
niet aanleg voor romanschrijver b.v.?
Maar hoe moet ik een geval verklaren,
als ik b.v. hier in Amsterdam heb mee
gemaakt, dat een kind 's morgens op
school plotseling in snikken uitbarstte,
zei, dat het niet gegeten had, moeder
gestorven was, en een heel verhaal volgde
met tal van bijzonderheden. Dat kan toch
niet zijn door een hijgen naar interessan
ter of schooner wereld?
Op deze vragen heeft toen Ina Boudier
Bakker uitvoerig geantwoord en de hoofd
zaak dezer antwoorden zal ik nu kort
trachten weer te geven.
Antwoord aan den heer Lem:
Voor mijn gevoel is in den diepsten
grond de leugen nagenoeg altijd terug te
voeren tot vrees.
Ie Bij de dwaling, het onjuist waar
nemen, dat onbewust geschiedt, kan men
niet van leugen spreken onjuist ge
tuigenis afleggenwaar dit onbedoeld
gebeurt, is het dwaling. Bedoeld, is het
liegen. De reden hiertoe kan velerlei zijn.
Elk geval staat op zichzelf. En pas indien
het tot den bodem was uitgerafeld, zou
bewezen kunnen worden, dat géén vrees
ten grondslag lag.
2e. Het opzettelijk opsieren van wat
't kind gehoord of gezien heeft, is terug
te voeren tot den fantastischen leugen.
3e. Het bewust en opzettelijk bedrog
Brieven uit
de Joenait Steets.
VL
Dier Frent!
Neem me niet kwalijk, ik zet aan den
kop van mijn brief al een paar woorden
amerikaansch. Zóó moet je nou oppassen
met je taal, hier! Ik bedoel natuurlijk:
„beste kerel!" te schrijven.
Dat ik een beetje in de war ben, is ove
rigens wel te begrijpen. Want nou ik je
de geschiedenis van Hainie wil gaan ver
tellen, zit het me weer tot in mijn strot
toe.
Aidono (ik weet niet) wat er tegenwoor
dig aan de hand is met de jongelui, maar
ze zijn newer (nooit) tevreden. Ze loopen
van het eene karwei naar 't andere en
hebben iedere maand een anderen baas.
En wat ze in een week verdienen, maken
ze in drie dagen op. Aiskrien (vanille-ijs)
eten ze zooveel, dat ik rielie (werkelijk)
verwonderd ben, dat ze geen doorloopende
kremp (kramp) in de stommerik (maag)
hebben.
Nee, dan hadden wij het vroeger in de
old kontrie anders!
Als wij maar een geregelden werkkring
hadden, waren we al meer dan tevreden.
En overtaim (overtijd) werken was roei
(regel) maar ekster pee (extra betalen)
daar werd niet aan gedacht. Toch hebben
we daar alletaim (steeds) pleizier gehad
als jongelui en het kostte ons poedenier
notting (zoowat geen geld). En kendie
(lekkernij) en dat spul, wel, geen mensch
kreeg het ooit in zijn haren, dat te gaan
koopen, als meebie (misschien) voor den
Zondag als we naar de kerk gingen een
paar pepermuntjes. En als we dan thuis
kwamen uit de kerk, kregen we een babbe
laar bij de koffie...
Kom daar nou eens om!
Zulke dingen uit den goeden ouden tijd
moet je het jonge volk tegenwoordig niet
voor oogen houden. Ze lachen je finaal uit
en ze zeggen je in je gezicht, dat de old
kontrie noodig missenerries (zendelingen)
uit Amerika moest hebben om de men-
schen de kunst van het leven te leeren
r tlot-ii. Izi hoevele gevallen weten we, dat
die lust ontstaat uit verweer? F^n verweer
is vrees voor de eigen pijn.
4e. De pathologische leugen is met opzet
niet aangeroerdal is de scheidingslijn
tusschen wel en niet-pathologisch moeilijk
precies afgebakend te geven.
Aan den heer Kalkman luidde het ant
woord ongeveer aldus:
le. Dat liegen bij kinderen een erfelijke
aanleg kan zijn, zou ik niet willen ontken
nen. Een aanleg echter bedient zich van
het middel, dat hier het dichtst voor de
hand ligt werkt onder den stimulans
van de krachten, die hij ontmoet.
2e. Wat betreft het fantastisch liegen
waarvan het de uiting mag zijn, het
lijkt me aanbevelingswaardig het kind een
andere bevrediging te doen vinden. Er
blijft ook altijd nog eenig verschil tus
schen het opdisschen van een leugenachtig
verhaal en een neiging tot litteraire fan
tasie al ligt aan beide bijzondere ver
beeldingskracht ten grondslag.
3e. In dit laatste aangevoerde voorbeeld,
is wel allerduidelijkst te onderkennen de
behoefte om interessant te zijn. En deze
behoefte wortelt inderdaad in het verlan
gen naar een schoonere of slechts emotie
volle wereld.
Elven dieper gravend vinden we dan: de
vrees, het terugdeinzen voor déze wereld,
welke geen bevrediging schonk.
Hiermede besluit ik mijn beschouwing
over den strijd onzer kinderen tegen de
leugen en den plicht der ouders hen op te
voeden tot trouw. Het volgende, waar
wij in onze dagen eens extra mee moeten
rekenen, is het opvoeden tot soberheid.
Hierover een volgende maal D.V.
Rotterdam. P. W. J. S.
verstaan! En dan word ik med (kwaad)
bekos (want) ik lijk de old kontrie wel.
Natuurlijk zijn er vele goede dingen in
de Joenait Steets, maar er zijn ook plen-
tie dingen, die niet zoo nais (mooi) zijn.
En één van de wurste (slechtste) din
gen is die gewoonte waaraan iedereen mee
doet om aan taim (op afbetaling) te
koopen.
Mijn derde kid, Hainie is ook zoo'n
echte amerikaansche lummel. Van wien
hij dat heeft, weet ik niet, maar van mij
zeker niet. Ik houd het met de meeste
dingen maar met de old kontrie.
Maar goed, Hainie wil gaan trouwen en
natuurlijk moeten er dan funnesjes (meu
belen) wezen. Nou, dat is arraid (te be
grijpen). Maar ik ekste hem (bracht hem
aan het verstand), dat hg monnie moest
hebben en dat ik niet geloofde, dat hij dat
had, want dat ik wel wist, dat hij altijd
alles opgemaakt had. Toen zei hij zonder
sjeem (schaamte), dat monnie niet nes-
sesserrie (noodig) was, want dat je plen-
tie aan taim kan koopen. Nou, dat heeft
hij dan ook gul gedaan, en zgn meisje,
dat ook zoo'n amerikaansch wicht is, niet
minder. Heelemaal geen aidie (iedee) van
monnie see ven, joeno (geld sparen, weet
je). Ze hebben toen een nais (mooi) wal
noot dainenroem (eetkamer) meublement
gekocht voor honderd dollars en een
eikenhout liwenroem (woonkamer) en
fain bedroem (mooie slaapkamer) en nog
ander spul voor 'thuishouden alles te za-
men voor een tousent (duizend) dollar, of
zoo. Waar ze het krediet vandaan gehaald
hebben, weet ik, maar wan dee (op een
goeden dag) kwam het heele zaakje bg
mg thuis. Want Hainie zal de opperst
boven bg mij renten (bovenhuis bg mij
huren) omdat dit nog al sjiep (goedkoop)
is en hg kan geen hooge rente betalen
voor een losse woning.
Wel, we hebben de hooi bisnis (de heele
zaak) maar eerst in de flontroem (voor
kamer) neer gezet, want de dainenroem
en kietsje (keuken) en bedroem moesten
eerst nog gepeperhengerd (behangen)
worden en er moest ook nog een kootje
vaanis (vernis) op den vloer.
De wedden (bruiloft) was gezet voor Wens-
Dienaresse is de Overheid altijd. Bij alle
natiën. In de persoon van alle vorsten en
machthebbers. Alle eeuwen door. In dien
zin namelijk, dat ze 't zij willens en wetens,
't zij tegen wil en dank, van God afhan
kelijk blijft; van Hem alleen haar heer
schappij ontving en zijn raadslagen dient.
Dr A. KUYPER.
18 —o—
Ze weten er niets van, zei Erik tot
Straatsma, die zijn school uitgeloopen was,
ook al door onrust bevangen. Wat betee-
kent nu zoo'n mobilisatie, meester? Wjj
denken toch niet aan vechten?
Natuurlijk niet, Jansveld. Wij zijn en
blijven neutraal. Maar die neutraliteit moet
verdedigd worden als de nood aan den man
komt. Het zou kunnen zijn, dat de Duit-
schers door ons land en België naar Frank
rijk willen trekken. Dat kunnen wij niet
toestaan. Dat is een vijandelijke daad. De
Heere moge ons voor dien ramp bewaren,
Jansveld.
Peinzend ging Erik naar huis. Geluk
kig moesten de jongens nog niet onder de
wapenen. Of eigenlijk één van de jongens.
Want allebij moesten ze niet dienen. Ton
nis hoopte, dat hij dienen moest. Niet om
dat hij graag wegging, neen, liever zou hij
vrijloten, de militaire dienst trok hem
niets aan. Maar als eén van hen dan toch
dienen moest, dan moest h ij het maar zijn,
want dan kon Kees verder leeren.
'kHeb nog niet vaak zulke jongens
ontmoet, zei Maria dan tot Erik. Eigenlijk
nog nooit. Wat hebben die veel voor elkaar
over!
dee (Woensdag) over toe weeks (over veer
tien dagen). Maar in tusschen had Hainie
alweer zijn baantje verloren en kwam zon
der werk, zoowat een week nadat hij de
funnesjes (meubelen) gekocht had. En
insted (inplaats) dat hij aan zijn deddie
of zijn ma dat gaat vertellen,, gaat hij
toch 's morgens met zijn broodtrommel en
drinkflesch weg en komt 's avonds weer
thuis, net of er niets aan de hand is. Hij
was natuurlijk freed (bang) dat ik hem
de les zou lezen! En misschien was hij
ook een beetje verlegen met het geval,
nu dat net gebeurde voordat hij gemerried
(getrouwd) zou worden.
Nou, het was een paar dagen voor de
bruiloft en alles was reddie (gereed) toen
ik op mijn aafternoen (na het middag
maal) bij mijn vrouw zat koffie te drin
ken in de kietsje (keuken). En op eens
kwam daar een bik truk (groote vracht
auto) voor de deur, van een groote fun-
nesjesstoor (meubelenwinkel). Bi zeg:
„Wat nou, nog méér gunnesjes voor Hai
nie?" Maar no, hoor!" 'tWas juust de
andere wee (net andersom). Er kwam een
kerel bg de deur, die ons vertelde, dat
Hainie behaind (achter) was met zijn be
taling op de funnesjes, omdat hij uit zgn
jaap (werk) was. En nu wilde de stoor
(winkel) alles weer terughalen als er niet
voor gepeed (betaald) werd.
Wel, jceno (je weet) hoe het met die
vrouwen gaat. Mijn vrouw begon te kraai
en (huilen) als een krokedil, en zei, dat
er wel voor gepeed zou worden. Och, ja
ma's zijn nu eenmaal zoo voor hun kids.
En als dan de man niet wijzer is, of onder
de slipper (pantoffel) zit, dan wordt de
femmelie (gezin) door de kids geroeid
(kinderen geregeerd) en de hooi bisnis
komt opsaai doun (op zijn kop) te staan.
Maar dat is in mijn huis niet de kees
(zaak). Ik, als hoosband en deddie (man
en vader) ben de hed van de hoorn (het
hoofd van het gezinJoebetje laif(laat
ik je dat mogen verzekeren!)
Maar wat er verder gebeurde vertel ik
ik je de volgende week, anders krijg je
teveel op één keer!
Je vriend,
LiOE VERLAK, peenter enz.
3^ ®®ÖS.
m I g i10 8
■8 g 85 ga! 2
ijfjjjjjjU
^'2
*)3.S 0}
Sgo3
G
2
2? 2 3 -c -c M
p-ss-sS-s g*
<D U C/2 CQ X3
Ti G
<-*
bOTi
§gö
XO M
oJ 0 vcooaJ^3c04)
73 13 fl a U
•T3 T3
73 C 0 73 O
h cd
J3 0 2 eö >7) W)
tw ito
33?N73O.^~0 S
d*§ .®öc'C5c!573*J.2-
.Ida) c)©öfll^ -c
T3 PbTt Xi CQ H Ti
'S
(Jclukkij; hswiden ze nu n< >p; niets met
den dienst uit te staaa, meende Krik, toen
hij vol gedachten naar huis ging, om daar
te vertellen wat hij gelezen en vernomen
had.
't Volgend jaar, in het najaar, moest
Tonnis of Kees. Binnenkort zou wel uit
komen, wie van hen. Maar dan was de
oorlog al afgeloopen. De Duitschers, die
moesten heel sterk zgn. Al gauw zouden
ze in Frankrijk zitten.
Maarals het nu eens waar was,
wat meester zei, dat zij wel eens over Ne
derland naarOch kom, waarom zou
den zij dat doen? De Duitschers waren toch
onze vrienden. Waarom was eigenlijk die
oorlog? Omdat die kroonprins daar ginds
ver weg doodgeschoten was? Wat hadden
die andere landen daar nou mee te maken?
Ge zult hooren van oorlogen en ge
ruchten van oorlogen, drong tot Erik door
en nog is het einde niet.
Ja, dit ging ook weer niet buiten Gods
bestel om, daar niet van. En je moest ver
trouwen hebben, geloofsvertrouwen. Je
moet niet vragen: waarom? Je moet de
handen vouwen en zeggen: God, wees ons,
zondaren, genadig! Je moet van genade
leven. Je bent niets van jezelf. Och ja,
je weet dat wel, maar als je er dan zoo
opeens voor komt te staanWaarom
liet God dit nu toe? Waarom zouden
straks duizenden menschen, misschien wel
doodgeschoten worden? Niet vragen, Erik.
Kom je niets verder mee. Dit moet zóó
zijn. God heeft er een bedoeling mee, al
zie je die niet. Je moet ook niet zeggen:
gelukkig moeten de jongens niet onder de
wapens.. Dat komt nu zoo uit, maar als
het moest, dan moest het him een eere
zijn, om voor het vaderland, dat in nood
kan komen, te dienen.
Ja, zóó was het. Erik werd opgeruim
der. Misschien liep het ook nog zoo'n
vaart niet. Een paar maanden oorlog, mis
schien een half jaar, zooals in zeventig
als hij meende. En dan zaten de Duitschers
weer in Parijs en was het afgeloopen. 't Zou
een slecht jaar worden voor alle menschen,
maar dat kwam je wel weer door. Met
Godsvertrouwen.
'tWerd een slecht jaar. Hij had in de
kweekerij nog niet zoo'n tijd meegemaakt.
De oorlog bleef wel buiten de grenzen, al
had het er even gespannen, maar duizen
den mannen en jongens waren onder de
wapens, wat het land schatten van geld
kostte. En de zomer ging voorbij en de
winter kwam. De opkomst der lichtingen
van later werd vervroegd. Tonnis wist al
lang, dat hij dienen moest en hij had de
boodschap gekregen op het gemeentehuis
in Westveld, dat hij zich gereed had te
houden voor den eersten oproep, die wel
vroeger zou komen dan het volgend na
jaar. Want als het eenigszins kon, moes
ten de alleroudste lichtingen naar huis,
doch dat kon niet eerder vóór jonge lich
tingen afgericht waren.
Het was een droef Kerstmis, de eerste
nadat de oorlog was uitgebroken. En de
menschen wisten het nu al wel: die zou
langer duren dan enkele maanden. Nu was
Engeland er ook bij betrokken, direct al
na den inval van de Duitschers in België.
Oudejaarsavond zaten ze bij elkaar.
Een slecht jaar, Maria, zei Erik.
Ja, een slecht jaar. Maar toch ook
weer een goed. We zijn niet vernield. Dat
zijn de goedertierenheden des Heeren. We
zijn buiten den oorlog gebleven en het
lijkt er veel op, dat we er buiten zullen
blijven. Dat is al heel wat waard. De ver
diensten waren schraal, maar we zijn er
toch gekomen, zij het met moeite. Dat was
Maria weer: optimistisch, vol Godsver
trouwen.
Hoe zou een mensch kunnen leven,
als hij dat niet had? zei ze dan.
En dat was het eind van alle tegen
spraak.
Het nieuwe jaar zette in. Zou het den
vrede brengen? Zouden er weer betere
tijden aanbreken?
Het was nu zoover: Tonnis trok naar
zgn infanterieregiment in Harenstede.
Den avond vóór zgn vertrek namen
Erik en Maria hem apart.
Je komt nu in een heel andere om-
lachen, m:uir vn*;s iiicllioud vol- l>«vn
vindt, men je een flinken vent. op den duur.
En zoo niet, laat ze lachen. Een menschen-
lach beteekent niets. De glimlach Gods is
van hooger waarde. Mijd de verzoeking.
Denk aan ons. De Heere zij met je, méér
kunnen wij niet zeggen of meegeven. Al
leen nog een bgbeltje. Lees er veel in. De
meisjes hebben het willen geven uit hun
spaarpotje. Anders zouden wij het gedaan
hebben. Het is het eenige, wat wij je kun
nen meegeven, je weet het. Geld hebben
we niet
Het is voldoende, zei Tonnis met ge
smoorde stem.
Hij zag tegen het vertrek op, nu hij er
vóór stond: welk een omgeving verliet hij!
En waar kwam hij terecht?
Jullie moeten je naam er inschrijven,
zei hij tot de meisjes. Dat mag ik nooit
vergeten, dat ik dat bijbeltje van jullie
heb.
Vlissingen in 1787.
IIL
De magistraat van Vlissingen meende,
door haar toegevende houding, nog vast
in den zadel te zitten, temeer daar zg vol
ledige toestemming had verleend om den
jaardag der Prinses heugelijk te herdenken
met feestbetoon en illuminaties. Toch liep
het anders.
Het booze gerucht werd n.L verspreid,
„dat de Patrotten, met behulp van daartoe
omgekochte Zwitsers en het volk van de
Oost-Indische Compagnie de Prinsgezinden
zouden vermoorden".
Gretig werd deze laster voor waarheid
aanvaard. De gevolgen bleven niet uit.
De gebeurtenissen, die zich nu begonnen
af te spelen, willen wij schetsen aan de
hand van een brief, die de Raden van Vlis
singen, aan den stadhouder deden toeko
men.
Op Zaterdag den 29sten van de Herfst
maand, begon tusschen 10 en 11 uur des
avonds, de geest van oproer en plunder-
ziekte zich in handtastelijkheden te open
baren. Het eerst kwam in aanmerking het
huis van den boekhandelaar Thomas Cor-
belijn, die als een vurige patriot bekend
stond. Men begon met steenen door de rui
ten te gooien en al spoedig was er geen
enkele meer heeL Corbelijn was schijnbaar
niet verschrokken, want rustig raapte hij
de steenen, die naar binnen gegooid waren
op en wierp deze weer terug op de menigte.
De woede der steeds aangroeiende me
nigte steeg ten top. Niets was meer in staat
het opgewonden gepeupel tot bedaren te
brengen. Zelfs de te wapen geroepen krijgs-
bezetting en burgerij konden niets uitvoe
ren.
De pensionaris Lambrechtsen verklaarde
later, „dat hij zich verzekerd hield, dat, in
dien slechts de militie, te dien tijde in Vlis
singen in garnizoen, de orders, die haar
door den magistraat der stad op 6 Febr.,
1 en 27 Juli 1787 gegeven waren, en die zg,
zoowel als de burger-krijgsraad plechtig
en uitdrukkelijk aangenomen hadden op te
volgen, waren nagekomen, zooals van hen
verwacht was, Vlissingen zich thans niet
in zulk een jammerlijken toestand zou be
vonden hebben".
De volksmenigte groeide aan en met die
menigte de phmderzucht. Drie huizen, niet
ver van het eerstgenoemde, werden evenals
dat van Corbelijn e.a. uitgeplunderd en ver
woest.
Aan de overzgde van de oude haven trof
de woede het huis van Jan le Feyter, als
mede dat van Albert Corbelijn, den zoon
van den boekhandelaar, diens schoonzoon
Jan Baert en zijn vader Gilles Baert.
Ook de magistraatspersonen kregen hun
deel. De huizen van de burgemeesters Caen
en Cornells Christiaan Bentburg, alsmede
dat van den rekenmeester Van Sonsbeek,
benevens die der magistraatsleden Versluys
Rosevelt, Cateau, Van Doorn en Radema-
cher werden totaal verwoest.
Daarna stormde het opgezwiepte volk naar
het huis van den pensionaris Lambrechtsen
Deze verhaalt zelf, „dat in de plundering
Miiiuteeli: Notulen, in meorili-ro «>V minóluvo
mate verscheurd en bedorven zijn, en dat
één deel 17SOgeheel' verloren geraakt is;
dat menigvuldige papieren, betreffende
commissiën door hem waargenomen, met
zijn eigen goederen, papieren en bibliotheek
ten prooi geworden waren van roof en plun
dering; dat stukken van het grootste be
lang en geheim, betreffende tot de commis
sie van het Generalitefts Defensiewezen en
de West-Indische Compagnie, hem door de
bondgenooten opgedragen, baldadig ver
nield of gestolen waren.
Een gelijke ramp trof behalve nog twin
tig anderen, voorts den anderen pensiona
ris Le Grand en den oudsten der Waalsche
predikanten Louis Porte en den Luther-
schen predikant Anthony Maas. De straat
was bezaaid met studieboeken.
Het zou ons te ver voeren verdere bg-
zonderheden te geven. Wij volstaan met te
vermelden, dat in Vlissingen 45 huizen,
waaronder talrijke die een sieraad der stad
waren, totaal in puinhoopen en onbewoon
bare ruïnen veranderd werden. Een 13-tal
huizen was door het inwerpen der ruiten
enz. ernstig gehavend.
Dit verdelgend werk, waarin ook het z.g.
Oud-Vlissingen deelde, duurde van Zater
dagavond tot Maandagmorgen.
Tevergeefs deed de magistraat een pro
clamatie uitgaan, behelzende een verkla
ring, dat zij den Erfstadhouder wilde eeren
en zijn rechten als erfheer van Vlissingen,
zonder eenig voorbehoud erkenden.
Tenslotte bleef er voor den magistraat
niets anders over, door geweld gedwongen,
af te treden. Een gejuich steeg op, toen
van het bordes bekend gemaakt werd, dat
zij van hun posten afstand deden en dat
de z.g. „Oranje-Baljuw" Pieter Jacob Clg-
ver, tot burgemeester was aangesteld, in
plaats van burgemeester Coen.
(Wordt vervolgd.)
Ons hart verheugt zich, dat bij God
't bestuur is van geheel ons lot;
dat Hij ons vreugd of ongeval
naar wij behoeven zenden zal.
Onder redactie van Jur. Schroder, Sta
dionstraat 29, Amsterdam-Z. Alles deze ru
briek betreffende te richten aan dit adres.
„VOLGERS VAN „DE ZEEUW'-DAMRU-
BRIEK BEKAMPEN ELKAAR!"
Zoo noemde onze trouwe rubrieklezer J.
N. de Vroom te Koudekerke zijn inzending.
Een aardige verzameling uit deze kampen
sloot hij bij. Onzen dank!
Voor heden laten wij een partij volgen
voorzien van eenige aanteekeningen van den
Wit-speler.
J. N. de Vroom, Koudekerke (wit)
G. M. v. d. Voorde, Vlissingen (zwart).
i.
33—28
19—23
2.
28X19
14X23
3.
39—33
9—14
4.
44—39
17—22
5.
31—27
22 X 31 r-
6. 36X27
11—17
7.
41—36
17—22
8.
37—31
20—25
9. 50—44
14—19
10.
4741
4—9
11.
41—37
10—14
12.
33—28
22X33
13.
39X28
5—10
14.
43—39
7—11
15.
49—43
11—17
16.
28—22
17X28
17.
27—21
16X27
18.
31X33
1—7
19.
33—28
18—22
20.
28X17
12X21
21.
46—41
21—26 i)
22.
36—31
8—12