Rondgang door den Dam-doolhof. z r ld ai ld s s a a s a o a a «..so §03 - Waar de winden waaien. M 3-I-2Ï5 N S SS S J? S - o 2 Q -J o - 60 -a SJ J E -a U -it 1> U O S 1 '5 ~i O 60 _i 2 o cc - J "H o "3 O ■3 Z S - O z u O u. C 5 -5 u ♦J u 4J G G CO SI L. E E 3 C O ui m"ST~Ö o CD CO CD CD CS *.3 00 3 T3 b -5 .-a-3 b0-*-> «M tc 02 flrj o g S N fcfi^ I m "p ^I-Sc ?5lMr 5>o.Ü-ö SSOSg o sac *3 CD t*>T3 C -ö jG O* e O -G G aj T3 S5-§>a ■a N-g ®ss!: £3 OÏ cj CO™ ^AgS 5030 G JjJ S-. Q 0 H 2 d u>^ UT *Tg»g o I g G cd G r* -+J G 5 1J O 73 s-° O »P r§ CÖ ■3 N s -* >-1'3 >5 o CO CO OT3 J5*0 U) J. G XJ r* aw Ba a gaa o -*■ c 0 0 2 .M S3 S a® tm c -S-SPo. 'GTS bo o 3 -*-» G O 2 5 ■s a -j-> M *53 N3 G G O 3" a W» fl 2 :a?2 P. G bO 4-> bo G r* CÖ (U H H T3 G -Q -S -ö 2 S ■?"°l 5 CO «S i IN »B a X s_ aj 32J xi bo boxi mn M .3 s N -y 0 0 cj uS rH Q. +J "S 2 Q -e a 30 o S-4 G 3 s« 2? w UJ Z^>Q 73 tuO a« 0 0 8"° 0 IP i Ai Q O O rO O bi'-ö Ut O .2 G 4-> O G i g 1 G S G G ;s i 8 a s® *J x> m fl 0 O M0 q a»< a TT O 'r-> G G G G G a <w pG O a o iü mj G rG 4-> N 5 a 4_> o G co G G G cg G 'tr a G a^00 h££ S.2 t3 d T=rranrT S *3 r3j S G tl) Bill Mm R 3S»1« «2 G bp G •tiSls Q 2 0 d 5 G G boa r JL>ixt kinderen liegen ui£ fantasie, omdat ze hijgen naar een interessanter of schoo ner wereld, kan ik in vele gevallen aan nemen. Een van de onderwijzeressen heeft me wel eens bij een kind gehaald in het eerste leerjaar, waar dit buitengewoon sterk voorkwam. Maar als zoo'n kind een buitengewoon fantastisch verhaal doet, krijg ik den indruk, dat het hetzelf gelooft en kan ik er niet boos om worden. Is dit liegen wel slecht? Hebben we hier niet een bijzondere eigenschap? Heeft dit kind niet aanleg voor romanschrijver b.v.? Maar hoe moet ik een geval verklaren, als ik b.v. hier in Amsterdam heb mee gemaakt, dat een kind 's morgens op school plotseling in snikken uitbarstte, zei, dat het niet gegeten had, moeder gestorven was, en een heel verhaal volgde met tal van bijzonderheden. Dat kan toch niet zijn door een hijgen naar interessan ter of schooner wereld? Op deze vragen heeft toen Ina Boudier Bakker uitvoerig geantwoord en de hoofd zaak dezer antwoorden zal ik nu kort trachten weer te geven. Antwoord aan den heer Lem: Voor mijn gevoel is in den diepsten grond de leugen nagenoeg altijd terug te voeren tot vrees. Ie Bij de dwaling, het onjuist waar nemen, dat onbewust geschiedt, kan men niet van leugen spreken onjuist ge tuigenis afleggenwaar dit onbedoeld gebeurt, is het dwaling. Bedoeld, is het liegen. De reden hiertoe kan velerlei zijn. Elk geval staat op zichzelf. En pas indien het tot den bodem was uitgerafeld, zou bewezen kunnen worden, dat géén vrees ten grondslag lag. 2e. Het opzettelijk opsieren van wat 't kind gehoord of gezien heeft, is terug te voeren tot den fantastischen leugen. 3e. Het bewust en opzettelijk bedrog Brieven uit de Joenait Steets. VL Dier Frent! Neem me niet kwalijk, ik zet aan den kop van mijn brief al een paar woorden amerikaansch. Zóó moet je nou oppassen met je taal, hier! Ik bedoel natuurlijk: „beste kerel!" te schrijven. Dat ik een beetje in de war ben, is ove rigens wel te begrijpen. Want nou ik je de geschiedenis van Hainie wil gaan ver tellen, zit het me weer tot in mijn strot toe. Aidono (ik weet niet) wat er tegenwoor dig aan de hand is met de jongelui, maar ze zijn newer (nooit) tevreden. Ze loopen van het eene karwei naar 't andere en hebben iedere maand een anderen baas. En wat ze in een week verdienen, maken ze in drie dagen op. Aiskrien (vanille-ijs) eten ze zooveel, dat ik rielie (werkelijk) verwonderd ben, dat ze geen doorloopende kremp (kramp) in de stommerik (maag) hebben. Nee, dan hadden wij het vroeger in de old kontrie anders! Als wij maar een geregelden werkkring hadden, waren we al meer dan tevreden. En overtaim (overtijd) werken was roei (regel) maar ekster pee (extra betalen) daar werd niet aan gedacht. Toch hebben we daar alletaim (steeds) pleizier gehad als jongelui en het kostte ons poedenier notting (zoowat geen geld). En kendie (lekkernij) en dat spul, wel, geen mensch kreeg het ooit in zijn haren, dat te gaan koopen, als meebie (misschien) voor den Zondag als we naar de kerk gingen een paar pepermuntjes. En als we dan thuis kwamen uit de kerk, kregen we een babbe laar bij de koffie... Kom daar nou eens om! Zulke dingen uit den goeden ouden tijd moet je het jonge volk tegenwoordig niet voor oogen houden. Ze lachen je finaal uit en ze zeggen je in je gezicht, dat de old kontrie noodig missenerries (zendelingen) uit Amerika moest hebben om de men- schen de kunst van het leven te leeren r tlot-ii. Izi hoevele gevallen weten we, dat die lust ontstaat uit verweer? F^n verweer is vrees voor de eigen pijn. 4e. De pathologische leugen is met opzet niet aangeroerdal is de scheidingslijn tusschen wel en niet-pathologisch moeilijk precies afgebakend te geven. Aan den heer Kalkman luidde het ant woord ongeveer aldus: le. Dat liegen bij kinderen een erfelijke aanleg kan zijn, zou ik niet willen ontken nen. Een aanleg echter bedient zich van het middel, dat hier het dichtst voor de hand ligt werkt onder den stimulans van de krachten, die hij ontmoet. 2e. Wat betreft het fantastisch liegen waarvan het de uiting mag zijn, het lijkt me aanbevelingswaardig het kind een andere bevrediging te doen vinden. Er blijft ook altijd nog eenig verschil tus schen het opdisschen van een leugenachtig verhaal en een neiging tot litteraire fan tasie al ligt aan beide bijzondere ver beeldingskracht ten grondslag. 3e. In dit laatste aangevoerde voorbeeld, is wel allerduidelijkst te onderkennen de behoefte om interessant te zijn. En deze behoefte wortelt inderdaad in het verlan gen naar een schoonere of slechts emotie volle wereld. Elven dieper gravend vinden we dan: de vrees, het terugdeinzen voor déze wereld, welke geen bevrediging schonk. Hiermede besluit ik mijn beschouwing over den strijd onzer kinderen tegen de leugen en den plicht der ouders hen op te voeden tot trouw. Het volgende, waar wij in onze dagen eens extra mee moeten rekenen, is het opvoeden tot soberheid. Hierover een volgende maal D.V. Rotterdam. P. W. J. S. verstaan! En dan word ik med (kwaad) bekos (want) ik lijk de old kontrie wel. Natuurlijk zijn er vele goede dingen in de Joenait Steets, maar er zijn ook plen- tie dingen, die niet zoo nais (mooi) zijn. En één van de wurste (slechtste) din gen is die gewoonte waaraan iedereen mee doet om aan taim (op afbetaling) te koopen. Mijn derde kid, Hainie is ook zoo'n echte amerikaansche lummel. Van wien hij dat heeft, weet ik niet, maar van mij zeker niet. Ik houd het met de meeste dingen maar met de old kontrie. Maar goed, Hainie wil gaan trouwen en natuurlijk moeten er dan funnesjes (meu belen) wezen. Nou, dat is arraid (te be grijpen). Maar ik ekste hem (bracht hem aan het verstand), dat hg monnie moest hebben en dat ik niet geloofde, dat hij dat had, want dat ik wel wist, dat hij altijd alles opgemaakt had. Toen zei hij zonder sjeem (schaamte), dat monnie niet nes- sesserrie (noodig) was, want dat je plen- tie aan taim kan koopen. Nou, dat heeft hij dan ook gul gedaan, en zgn meisje, dat ook zoo'n amerikaansch wicht is, niet minder. Heelemaal geen aidie (iedee) van monnie see ven, joeno (geld sparen, weet je). Ze hebben toen een nais (mooi) wal noot dainenroem (eetkamer) meublement gekocht voor honderd dollars en een eikenhout liwenroem (woonkamer) en fain bedroem (mooie slaapkamer) en nog ander spul voor 'thuishouden alles te za- men voor een tousent (duizend) dollar, of zoo. Waar ze het krediet vandaan gehaald hebben, weet ik, maar wan dee (op een goeden dag) kwam het heele zaakje bg mg thuis. Want Hainie zal de opperst boven bg mij renten (bovenhuis bg mij huren) omdat dit nog al sjiep (goedkoop) is en hg kan geen hooge rente betalen voor een losse woning. Wel, we hebben de hooi bisnis (de heele zaak) maar eerst in de flontroem (voor kamer) neer gezet, want de dainenroem en kietsje (keuken) en bedroem moesten eerst nog gepeperhengerd (behangen) worden en er moest ook nog een kootje vaanis (vernis) op den vloer. De wedden (bruiloft) was gezet voor Wens- Dienaresse is de Overheid altijd. Bij alle natiën. In de persoon van alle vorsten en machthebbers. Alle eeuwen door. In dien zin namelijk, dat ze 't zij willens en wetens, 't zij tegen wil en dank, van God afhan kelijk blijft; van Hem alleen haar heer schappij ontving en zijn raadslagen dient. Dr A. KUYPER. 18 —o— Ze weten er niets van, zei Erik tot Straatsma, die zijn school uitgeloopen was, ook al door onrust bevangen. Wat betee- kent nu zoo'n mobilisatie, meester? Wjj denken toch niet aan vechten? Natuurlijk niet, Jansveld. Wij zijn en blijven neutraal. Maar die neutraliteit moet verdedigd worden als de nood aan den man komt. Het zou kunnen zijn, dat de Duit- schers door ons land en België naar Frank rijk willen trekken. Dat kunnen wij niet toestaan. Dat is een vijandelijke daad. De Heere moge ons voor dien ramp bewaren, Jansveld. Peinzend ging Erik naar huis. Geluk kig moesten de jongens nog niet onder de wapenen. Of eigenlijk één van de jongens. Want allebij moesten ze niet dienen. Ton nis hoopte, dat hij dienen moest. Niet om dat hij graag wegging, neen, liever zou hij vrijloten, de militaire dienst trok hem niets aan. Maar als eén van hen dan toch dienen moest, dan moest h ij het maar zijn, want dan kon Kees verder leeren. 'kHeb nog niet vaak zulke jongens ontmoet, zei Maria dan tot Erik. Eigenlijk nog nooit. Wat hebben die veel voor elkaar over! dee (Woensdag) over toe weeks (over veer tien dagen). Maar in tusschen had Hainie alweer zijn baantje verloren en kwam zon der werk, zoowat een week nadat hij de funnesjes (meubelen) gekocht had. En insted (inplaats) dat hij aan zijn deddie of zijn ma dat gaat vertellen,, gaat hij toch 's morgens met zijn broodtrommel en drinkflesch weg en komt 's avonds weer thuis, net of er niets aan de hand is. Hij was natuurlijk freed (bang) dat ik hem de les zou lezen! En misschien was hij ook een beetje verlegen met het geval, nu dat net gebeurde voordat hij gemerried (getrouwd) zou worden. Nou, het was een paar dagen voor de bruiloft en alles was reddie (gereed) toen ik op mijn aafternoen (na het middag maal) bij mijn vrouw zat koffie te drin ken in de kietsje (keuken). En op eens kwam daar een bik truk (groote vracht auto) voor de deur, van een groote fun- nesjesstoor (meubelenwinkel). Bi zeg: „Wat nou, nog méér gunnesjes voor Hai nie?" Maar no, hoor!" 'tWas juust de andere wee (net andersom). Er kwam een kerel bg de deur, die ons vertelde, dat Hainie behaind (achter) was met zijn be taling op de funnesjes, omdat hij uit zgn jaap (werk) was. En nu wilde de stoor (winkel) alles weer terughalen als er niet voor gepeed (betaald) werd. Wel, jceno (je weet) hoe het met die vrouwen gaat. Mijn vrouw begon te kraai en (huilen) als een krokedil, en zei, dat er wel voor gepeed zou worden. Och, ja ma's zijn nu eenmaal zoo voor hun kids. En als dan de man niet wijzer is, of onder de slipper (pantoffel) zit, dan wordt de femmelie (gezin) door de kids geroeid (kinderen geregeerd) en de hooi bisnis komt opsaai doun (op zijn kop) te staan. Maar dat is in mijn huis niet de kees (zaak). Ik, als hoosband en deddie (man en vader) ben de hed van de hoorn (het hoofd van het gezinJoebetje laif(laat ik je dat mogen verzekeren!) Maar wat er verder gebeurde vertel ik ik je de volgende week, anders krijg je teveel op één keer! Je vriend, LiOE VERLAK, peenter enz. 3^ ®®ÖS. m I g i10 8 ■8 g 85 ga! 2 ijfjjjjjjU ^'2 *)3.S 0} Sgo3 G 2 2? 2 3 -c -c M p-ss-sS-s g* <D U C/2 CQ X3 Ti G <-* bOTi §gö XO M oJ 0 vcooaJ^3c04) 73 13 fl a U •T3 T3 73 C 0 73 O h cd J3 0 2 eö >7) W) tw ito 33?N73O.^~0 S d*§ .®öc'C5c!573*J.2- .Ida) c)©öfll^ -c T3 PbTt Xi CQ H Ti 'S (Jclukkij; hswiden ze nu n< >p; niets met den dienst uit te staaa, meende Krik, toen hij vol gedachten naar huis ging, om daar te vertellen wat hij gelezen en vernomen had. 't Volgend jaar, in het najaar, moest Tonnis of Kees. Binnenkort zou wel uit komen, wie van hen. Maar dan was de oorlog al afgeloopen. De Duitschers, die moesten heel sterk zgn. Al gauw zouden ze in Frankrijk zitten. Maarals het nu eens waar was, wat meester zei, dat zij wel eens over Ne derland naarOch kom, waarom zou den zij dat doen? De Duitschers waren toch onze vrienden. Waarom was eigenlijk die oorlog? Omdat die kroonprins daar ginds ver weg doodgeschoten was? Wat hadden die andere landen daar nou mee te maken? Ge zult hooren van oorlogen en ge ruchten van oorlogen, drong tot Erik door en nog is het einde niet. Ja, dit ging ook weer niet buiten Gods bestel om, daar niet van. En je moest ver trouwen hebben, geloofsvertrouwen. Je moet niet vragen: waarom? Je moet de handen vouwen en zeggen: God, wees ons, zondaren, genadig! Je moet van genade leven. Je bent niets van jezelf. Och ja, je weet dat wel, maar als je er dan zoo opeens voor komt te staanWaarom liet God dit nu toe? Waarom zouden straks duizenden menschen, misschien wel doodgeschoten worden? Niet vragen, Erik. Kom je niets verder mee. Dit moet zóó zijn. God heeft er een bedoeling mee, al zie je die niet. Je moet ook niet zeggen: gelukkig moeten de jongens niet onder de wapens.. Dat komt nu zoo uit, maar als het moest, dan moest het him een eere zijn, om voor het vaderland, dat in nood kan komen, te dienen. Ja, zóó was het. Erik werd opgeruim der. Misschien liep het ook nog zoo'n vaart niet. Een paar maanden oorlog, mis schien een half jaar, zooals in zeventig als hij meende. En dan zaten de Duitschers weer in Parijs en was het afgeloopen. 't Zou een slecht jaar worden voor alle menschen, maar dat kwam je wel weer door. Met Godsvertrouwen. 'tWerd een slecht jaar. Hij had in de kweekerij nog niet zoo'n tijd meegemaakt. De oorlog bleef wel buiten de grenzen, al had het er even gespannen, maar duizen den mannen en jongens waren onder de wapens, wat het land schatten van geld kostte. En de zomer ging voorbij en de winter kwam. De opkomst der lichtingen van later werd vervroegd. Tonnis wist al lang, dat hij dienen moest en hij had de boodschap gekregen op het gemeentehuis in Westveld, dat hij zich gereed had te houden voor den eersten oproep, die wel vroeger zou komen dan het volgend na jaar. Want als het eenigszins kon, moes ten de alleroudste lichtingen naar huis, doch dat kon niet eerder vóór jonge lich tingen afgericht waren. Het was een droef Kerstmis, de eerste nadat de oorlog was uitgebroken. En de menschen wisten het nu al wel: die zou langer duren dan enkele maanden. Nu was Engeland er ook bij betrokken, direct al na den inval van de Duitschers in België. Oudejaarsavond zaten ze bij elkaar. Een slecht jaar, Maria, zei Erik. Ja, een slecht jaar. Maar toch ook weer een goed. We zijn niet vernield. Dat zijn de goedertierenheden des Heeren. We zijn buiten den oorlog gebleven en het lijkt er veel op, dat we er buiten zullen blijven. Dat is al heel wat waard. De ver diensten waren schraal, maar we zijn er toch gekomen, zij het met moeite. Dat was Maria weer: optimistisch, vol Godsver trouwen. Hoe zou een mensch kunnen leven, als hij dat niet had? zei ze dan. En dat was het eind van alle tegen spraak. Het nieuwe jaar zette in. Zou het den vrede brengen? Zouden er weer betere tijden aanbreken? Het was nu zoover: Tonnis trok naar zgn infanterieregiment in Harenstede. Den avond vóór zgn vertrek namen Erik en Maria hem apart. Je komt nu in een heel andere om- lachen, m:uir vn*;s iiicllioud vol- l>«vn vindt, men je een flinken vent. op den duur. En zoo niet, laat ze lachen. Een menschen- lach beteekent niets. De glimlach Gods is van hooger waarde. Mijd de verzoeking. Denk aan ons. De Heere zij met je, méér kunnen wij niet zeggen of meegeven. Al leen nog een bgbeltje. Lees er veel in. De meisjes hebben het willen geven uit hun spaarpotje. Anders zouden wij het gedaan hebben. Het is het eenige, wat wij je kun nen meegeven, je weet het. Geld hebben we niet Het is voldoende, zei Tonnis met ge smoorde stem. Hij zag tegen het vertrek op, nu hij er vóór stond: welk een omgeving verliet hij! En waar kwam hij terecht? Jullie moeten je naam er inschrijven, zei hij tot de meisjes. Dat mag ik nooit vergeten, dat ik dat bijbeltje van jullie heb. Vlissingen in 1787. IIL De magistraat van Vlissingen meende, door haar toegevende houding, nog vast in den zadel te zitten, temeer daar zg vol ledige toestemming had verleend om den jaardag der Prinses heugelijk te herdenken met feestbetoon en illuminaties. Toch liep het anders. Het booze gerucht werd n.L verspreid, „dat de Patrotten, met behulp van daartoe omgekochte Zwitsers en het volk van de Oost-Indische Compagnie de Prinsgezinden zouden vermoorden". Gretig werd deze laster voor waarheid aanvaard. De gevolgen bleven niet uit. De gebeurtenissen, die zich nu begonnen af te spelen, willen wij schetsen aan de hand van een brief, die de Raden van Vlis singen, aan den stadhouder deden toeko men. Op Zaterdag den 29sten van de Herfst maand, begon tusschen 10 en 11 uur des avonds, de geest van oproer en plunder- ziekte zich in handtastelijkheden te open baren. Het eerst kwam in aanmerking het huis van den boekhandelaar Thomas Cor- belijn, die als een vurige patriot bekend stond. Men begon met steenen door de rui ten te gooien en al spoedig was er geen enkele meer heeL Corbelijn was schijnbaar niet verschrokken, want rustig raapte hij de steenen, die naar binnen gegooid waren op en wierp deze weer terug op de menigte. De woede der steeds aangroeiende me nigte steeg ten top. Niets was meer in staat het opgewonden gepeupel tot bedaren te brengen. Zelfs de te wapen geroepen krijgs- bezetting en burgerij konden niets uitvoe ren. De pensionaris Lambrechtsen verklaarde later, „dat hij zich verzekerd hield, dat, in dien slechts de militie, te dien tijde in Vlis singen in garnizoen, de orders, die haar door den magistraat der stad op 6 Febr., 1 en 27 Juli 1787 gegeven waren, en die zg, zoowel als de burger-krijgsraad plechtig en uitdrukkelijk aangenomen hadden op te volgen, waren nagekomen, zooals van hen verwacht was, Vlissingen zich thans niet in zulk een jammerlijken toestand zou be vonden hebben". De volksmenigte groeide aan en met die menigte de phmderzucht. Drie huizen, niet ver van het eerstgenoemde, werden evenals dat van Corbelijn e.a. uitgeplunderd en ver woest. Aan de overzgde van de oude haven trof de woede het huis van Jan le Feyter, als mede dat van Albert Corbelijn, den zoon van den boekhandelaar, diens schoonzoon Jan Baert en zijn vader Gilles Baert. Ook de magistraatspersonen kregen hun deel. De huizen van de burgemeesters Caen en Cornells Christiaan Bentburg, alsmede dat van den rekenmeester Van Sonsbeek, benevens die der magistraatsleden Versluys Rosevelt, Cateau, Van Doorn en Radema- cher werden totaal verwoest. Daarna stormde het opgezwiepte volk naar het huis van den pensionaris Lambrechtsen Deze verhaalt zelf, „dat in de plundering Miiiuteeli: Notulen, in meorili-ro «>V minóluvo mate verscheurd en bedorven zijn, en dat één deel 17SOgeheel' verloren geraakt is; dat menigvuldige papieren, betreffende commissiën door hem waargenomen, met zijn eigen goederen, papieren en bibliotheek ten prooi geworden waren van roof en plun dering; dat stukken van het grootste be lang en geheim, betreffende tot de commis sie van het Generalitefts Defensiewezen en de West-Indische Compagnie, hem door de bondgenooten opgedragen, baldadig ver nield of gestolen waren. Een gelijke ramp trof behalve nog twin tig anderen, voorts den anderen pensiona ris Le Grand en den oudsten der Waalsche predikanten Louis Porte en den Luther- schen predikant Anthony Maas. De straat was bezaaid met studieboeken. Het zou ons te ver voeren verdere bg- zonderheden te geven. Wij volstaan met te vermelden, dat in Vlissingen 45 huizen, waaronder talrijke die een sieraad der stad waren, totaal in puinhoopen en onbewoon bare ruïnen veranderd werden. Een 13-tal huizen was door het inwerpen der ruiten enz. ernstig gehavend. Dit verdelgend werk, waarin ook het z.g. Oud-Vlissingen deelde, duurde van Zater dagavond tot Maandagmorgen. Tevergeefs deed de magistraat een pro clamatie uitgaan, behelzende een verkla ring, dat zij den Erfstadhouder wilde eeren en zijn rechten als erfheer van Vlissingen, zonder eenig voorbehoud erkenden. Tenslotte bleef er voor den magistraat niets anders over, door geweld gedwongen, af te treden. Een gejuich steeg op, toen van het bordes bekend gemaakt werd, dat zij van hun posten afstand deden en dat de z.g. „Oranje-Baljuw" Pieter Jacob Clg- ver, tot burgemeester was aangesteld, in plaats van burgemeester Coen. (Wordt vervolgd.) Ons hart verheugt zich, dat bij God 't bestuur is van geheel ons lot; dat Hij ons vreugd of ongeval naar wij behoeven zenden zal. Onder redactie van Jur. Schroder, Sta dionstraat 29, Amsterdam-Z. Alles deze ru briek betreffende te richten aan dit adres. „VOLGERS VAN „DE ZEEUW'-DAMRU- BRIEK BEKAMPEN ELKAAR!" Zoo noemde onze trouwe rubrieklezer J. N. de Vroom te Koudekerke zijn inzending. Een aardige verzameling uit deze kampen sloot hij bij. Onzen dank! Voor heden laten wij een partij volgen voorzien van eenige aanteekeningen van den Wit-speler. J. N. de Vroom, Koudekerke (wit) G. M. v. d. Voorde, Vlissingen (zwart). i. 33—28 19—23 2. 28X19 14X23 3. 39—33 9—14 4. 44—39 17—22 5. 31—27 22 X 31 r- 6. 36X27 11—17 7. 41—36 17—22 8. 37—31 20—25 9. 50—44 14—19 10. 4741 4—9 11. 41—37 10—14 12. 33—28 22X33 13. 39X28 5—10 14. 43—39 7—11 15. 49—43 11—17 16. 28—22 17X28 17. 27—21 16X27 18. 31X33 1—7 19. 33—28 18—22 20. 28X17 12X21 21. 46—41 21—26 i) 22. 36—31 8—12

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1940 | | pagina 8