II* e|| |»&S 3T il Voor de Jeugd Voor den Zondag 3 OT TO Zonder Moeder. Zaterdag 10 Augustus 1940 54e Jaar gang No. 40 Om de toekomst onzer kinderen. £PbdP txf M3° <0 H 3 t h rr r! c Sg.Shdg ag gi$£ ^p|wH p i^oMojoo^as^ gnS®b3»2 P m"?1 b o n w c gSf Is 8Pt&5 Cd^o 3 ,2 Hf.» a t1 ui so B TO g B oo <»§g 0 ë|a B °B S,5 Spool O WTO or w* N r* CO O £-»>■¥ wg,22. P iq £§gS? M 0 ^4 _♦- w®. J< ST M WP fd h|><L t1 wT V "ffTir C&~ l>ffl p SS"0? ►p 1? ^(D r* es H- 0 or of 2? ^"8 o P oT ^P-" o? P Op^ JP M P Ct> g o°P wHto pp.3 g w- g 3 °>3 2^(0 S§P'^ o'WLa B 115 r^7 £o£TOM*- g w g TO B <öoO!M 2 M 2 <1 to SSb WB ft ïïPö' O c? s f* 5- m JL M L 'W&F HffPS co g o «J- i o o TT2- -n fi) 3 üt3 to P <t> srp re §bb rt- CD °S Eg cd c+ rj CO hj CD cl W U 5T 5 CD CD p Ib 2 I. erg CO C—J. cd co P* P S P B P cd cl CO p M B tr cd c+ a" cfq cd H CO m O rt- CD CD Pi ag s saa 3 P N O rp ft Wg P W P g B - p &- S'a P °s cd 2 p CD CD P P TTC" 2 c O CO rt- 5—i. cd cd CO <J P, cd pt »-* CD hr* 5> i P- N (D O P O &f B g pr c p p p 3 a" =P: a* cr 3' n> - P tr i ro 8 &p B N 0,1m: B" P 8 5 a B fl^ B P O «-..to s 2. ■a 2 to B. O B <0 crq p S P^ M CD CO O O <D 5" ■y g rs> B a o TO CD p: HJ CD C+- I I I TDTÏÏT P w s I. M o- 2 p° it 1 B i.§ CTQ <J O O T^r 1^2 cc p jo o r+- p cT h B E 3 CD u. P CD 0 CfQ '3. u a M H C p S s 13 &B S 8 B B W (D rt- P Hi a g 0 P :&iT LeP: - £|09 ft g g.y p 0 p rt- 0 M >-S p 0 p Pi Pi^ 0 0 0 0 O P B' 3 P 10 0. TT 00 r o m 2 W ro V! - 3 2 rKt p, O W I CC ■srr O M I o p S" s, 3. co co 0 L_, tT cd* 4 ft* - 2 o 3 to 4»5„ p CD O CD CO H P PTOcg <- g g I b p. 2 ■5j fD 0 P' p S s 0 c+ i pi "S- CL ft 3 <0 O JWTf k m rt 2 r*k fc S-& D5 B P P O.'-'- 01 p; ■*d ?7tB: S- E p 0 0 11 H-. a •s pi P 0 to co <p: p {*r m B-'ü 2 I-. b to (D 2 V B f3 a b a o P 0 p jo <J 0 P p 0 a S-7Ï - g w r, CTQ H P Jr1 tr^-aaQ c+ctq 5 m ÖP 0 q p r+- rt- rt- -y I®0(g|agES" S a s s- P B- fi v O ctq T"r a TT P "J X* g^ tP og S I'S CO c ST 0 2 P tht"T s a N g |^a§ s- '3 - I S-P 1 mi. «-J. B-01 p E p rp s.-i to 0,PPrt-Ni+ a a 8 a mi rt- rt- t <t 1 0 i 23. 4136 28 24. 3127 611 25. 3833 1420 26. 4238 1116 27. 33—28 ,10—14 28. 34—29 23 X 34 29. 40X29 2024 2) 30. 29X20 15X24 31. 39—33 12—18 32. 4439 Stand na 32 van wit: 1 2 3 4 5 47 48 49 50 32. 8—12 33. 27—22 18X27 34. 32X21 16X27 3) 35. 37—31 26X37 36. 28—23 19X28 37. 33X42 1419 38. 42—37 19—23 39. 38—32 13—18 40. 36—31 7—11 41. 31—26 11—16 ?4) 42. 37—31 12—17 43. 31—27 9—14 44. 43—38 14—20? 5) 45. 39—34 17—22?? 46. 27—21! 16X27 47. 32X21 23—28 48. 21—16 22—27 49. 16—11 28—33 50. 38X29 24X33 51. 11—7 27—32 52. 7—1 18—22 53. 34—29! 33X24 54. 48—42! 25—30 55. 140 20—25 56. 40—49 22—27 57. 45—40 3—9 7) Stand na 57 van zwart: 12 3 47 48 x) gedwongen. 2) Hier kan zwart door: 1621, 711, 13X31 een „4 om 4" nemen. Deze slag geeft echter eer na- dan voordeel. 3) gedwongen; slaan naar 17 geeft wit een dam. 4) 913 was beter. 5)egeen sterke zet. 6) een blunder! 7) Hierna werd 4238 gespeeld. Dit leidt in alle varianten tot winst (deze varianten in een volgende rubriek. Red.) Met 26 21 was winst sneller te behalen geweest. 18 Maar het blijft niet bij het zingen van feestliedjes. Er zijn nog heel wat andere dingen te doen. Luut moet telkens naar haar kamertje om te zien of alles daar nu werkelijk wel in orde is; en dan de bloemen Tante schreef immers eens dat ze zoo van bloemen houdt. Dat heeft Luut niet vergeten. Er zijn er genoeg in den tuin en Theo en Luut zullen er samen voor zorgen dat er in alle kamers bloemen staan. „Daar heb ik geen tijd voor en Sjaan ook niet" heeft Sien gezegd, „maar denk er om als jullie rommel maakt. Als ik één blaadje in de kamers vindverder ver stonden ze haar niet, want ze was meteen alweer de kamer uit. Ze heeft het ook zóó druk vandaag. Luut kan het nu wel begrijpen dat Sien het druk heeft, want ze heeft het zelf im mers ook druk. En daarom doen ze erg hun best geen rommel te maken. Groote kranten komen er op tafel en daarop al de frisch-geplukte bloemen, nog vochtig van de dauw. Luut sleept de vazen aan en vult ze met water, maar Theo moet de bloemen schik ken, dat kan ze niet. Tante heeft toen wel geschreven waar de gele en waar de roode tulpen stonden, maar tulpen zijn er allang niet meer en nu moeten ze het zelf maar uitzoeken. Luut zwoegt met de volle vazen van de eene kamer naar de andere en dan mop pert Sien nog op haar omdat ze de boel in den weg loopt. Vader is al vlug na het ontbijt vertrok ken, en precies half één, dan zal hij met de heele familie aan het station aankomen. Theo en Luut kijken wel honderd keer op de klok of het nog geen tijd is en het lijkt wel of de wijzers veel langzamer draaien dan gewoonlijk. Om half twaalf, als de bloemen zijn ver zorgd en Luut niets beters weet te doen dan wat heen en weer te drentelen, vraagt zc aan Theo: „Zullen we maar gaan?" „Ben je mal. Ik dank je wel om een uur aan het station te zitten." Een kwartiertje later komt Sien binnen. „Lucie en Theo, jullie moet je op gaan knappen, ze komen zoo." „Zoo Theo kijkt naar de klok. He, wat zeuren ze toch. Maar Luut kijkt naar zich zelf. „Opknappen?" vraagt ze. „Ja, je moet je Zondagsche jurk aan doen en Theo een ander pak". „Nee hoor, dat doe ik niet". Luut heeft er geen zin in. „Jawel", dringt Sien dan aan. „Wat moet je tante wel van me denken als ze je voor het eerst ziet en je hebt niet eens je beste jurk aan?" „Maar deze is toch ook netjes?" Luut is er nogal over tevredener zitten geen vlek ken op de jurk en ze vindt hem nog wat schoon. Even dringt Sien nog aan, maar als Theo en Luut toch hun eigen zin blijven doen, gaat ze boos en mopperend weg. Ze zijn altijd even eigenwijs, doch wacht maar, dat zal nu wel anders worden. In de keuken, waar ze extra zorg aan het eten besteedt, vergeet ze haar boosheid weer, en als het kwart over twaalf is gaat ze toch nog even kijken of de kinderen ver trokken zijn. Ze vindt de kamers leeg. Toch nog veel te vroeg aan het station zijn Theo en Luut bovenop het hek ge klommen. Ze vinden, dat ze daar de trein het best kunnen zien binnenkomen. Stel je voor, dat ze nu haar Zondagsche jurk aanhad, denkt Luut, dan had ze nog voorzichtig moeten doen ook. Enkele reizigers wandelen heen en weer op het zonnige perronnetje. Een spoorman zegt, dat ze van het hek af moeten, maar ze lachen hem uit en Luut gaat boven op de paal zitten of ze er nooit meer af zal gaan. „Daar!" Luut grijpt Theo bij zijn schou der en knijpt hem zóó hard, dat Theo zich meteen losrukt, „daar komt ie!" Ja, heel in de verte zien ze valig de loco- Van zonnescherm tot valscherm. In Voor-Indië liet een koning tot vermaak van zijn onderdanen vein tijd tot tijd slaven door middel van een zonnescherm van een niet onaanzienlijke hoogte springen. En zie: zij kwamen nagenoeg geregeld zonder letsel op den beganen grond. Hiervan hoorde een professor in Mont- pellier. Hij vermoedde welke grondge dachte hierachter zou steken en probeerde den 26sten November 1783 met een para- pluie van tachtig c.M. doorsnede in de hand, te springen van de eerste verdie ping van zijn woonhuis. Dit avontuur kon bij zijn buren niet anders dan een meewa rig hoofdschudden opwekken. Later liet hij aan een dergelijk scherm dieren van de sterrewacht omlaag vallen en ook dat ge lukte. Na deze proeven vervaardigde hij van linnen een valscherm met een door snede van twee meter. Van Avignons hooge toren zweefde toen een mandje met een poes omlaag, uitgerust met het valscherm. Verdere proeven ondernam men met ver oordeelde misdadigers, wier leven toch reeds verbeurd was. Ook de luchtschipper Blanchard waagde den koenen sprong. Hij kwam daarbij evenwel terecht in een boom en brak zijn been. Vele offers moesten nadien nog gebracht worden voor het valscherm dat werd, wat het tegenwoordig beteekent voor den vlie genden mensch. motief en daarboven blauwige rook. Een mevrouw, die ook wel eens bij Vader op visite komt, is ook op het perron. Bij het hek blijft ze staan. „Zou je daar niet eens afkomen?" vraagt ze aan Luut, „het staat heelemaal niet net jes voor een meisje. „Ja, maar..." Luut weet niet goed wat ze moet zeggen, en er af gaan, daar heeft ze nu juist geen zin in. „We kunnen het hier zoo goed zien" verontschuldigd ze zich en dan vergeet ze, dat de Mevrouw er staat, de trein is ineens vlak bij ge komen. De zitplaats is nog niet hoog genoeg en elkaar vasthoudend klimmen ze nog een beetje hooger op het hek. Daar dendert de trein al voorbij. Hun oogen vliegen langs de coupé's, maar ze zien niets. De trein staat al, deuren worden open gegooid, er stappen menschen uit. Waar zijn ze nu? „Luut, hier, vlakbij." Ja, nu ziet Luut het. Daar staat vader en bij hem een Me vrouw, in een lichte japon, een mijnheer in een licht pak, een meisje net zoo groot haast als zij, in een geel jurkje en een witte hoed op, nog een paar kinderen. En dat zijn oom en tante, en Lenie en... „Ga je mee?" zegt Theo weifelend, nu Luut blijft staan. „Nee" zegt Luut en houdt Theo stevig vast, zoodat hij niet van het hek af kan en dan nog eens „nee". Ze durft niet. Ze blijft maar kijken en dan ziet ze, dat het meisje om zich heen kijkt alsof ze iemand zoekt, en de Mevrouw en Vader. En dan kijken ze allemaal naar de twee, daar boven op het hek. Theo zegt nog eens: „Kom dan", en pro beert Luut mee te trekken. Maar ze gaat niet mee, ze laat hem los, en blijft dan stil staan. Ze ziet ineens, dat haar jurk wel smoe zelig is, haar sokjes zijn afgezakt en... en... dat ze daar in een nette jurk op het per ron moeten staan, o het is weer allemaal verkeerd. Als Luut weer opkijkt wenkt Vader met een boos gezicht, dat ze dadelijk moeten komen. Met een sprong is Theo van het hek af, „zie je nou wel", zegt hij en gaat dan vast vooruit. Vuurrood en gloeiend heet laat Luut zich naar beneden zakken, wat moeten ze wel van haar denken, ze durft niet. (Wordt vervolgd.) ÖKDA<U BLAD' VERGEVING DER ZONDEN. Ik schrijf u, kinderkens, want de zonden zijn u vergeven om zijns naams wil. 1 Johs. 2: 12. Vermaning en bestraffing zijn goed en on misbaar. Maar de wijze opvoeder zal ook lof en bemoediging niet achterwege laten. Zoo doet ook de groote Apostel Johannes. Eerst heeft hij tal van geboden en ver maningen doen uitgaan, maar opdat nie mand door deze hooge eischen ontmoedigd zou worden, gaat hij er thans toe over om aan heel de gemeente haar rijk bezit, haar onvervreemdbaar eigendom voor te stellen, in deze woorden: Uwe zonden zijn u ver geven. Daar zijn duizenden in de gemeente Gods, die het zware gewicht van hun overtredin gen nooit op hun ziel gevoeld hebben en daarom schier gedachteloos van de verge ving der zonden kunnen spreken. Maar het ware volk Gods verstaat de ernst van zijn zonde en schuld. En dat niet allereerst, omdat zij de macht der zonde zelf zoo sterk gevoelen, maar bovenal, om dat zij haar geweldige omvang en ernst in Christus' worstelstrijd aanschouwen. Zij hebben de bange kamp van den Man van Smarten in Gethsemané en Golgotha in den geest gezien en als een verschrikking is in hun ziel gevaren de bange klachtDat deed mijn zonde Hem aan. O, dat bloed van Christus, dat sijpelt langs zijn voorhoofd, dat kruis in al zijn folterende martelkracht het heeft hen, die gelooven, in hartbrekende taal van zonde en schuld gesproken, zoodat schaam te en berouw, wroeging en boetvaardigheid als een zwaard door de ziel ging. Daar en niet allereerst in him kleine ervaringendaar hebben zij de ernst der zonde als nooit tevoren ontdekt, maar Gode zij eeuwig lof en dank niet alleen het vlammend oordeel en het gestrenge recht. Zij hebben ook hier, als nergens elders, de blijde tijding gehoord van verzoening door het bloed des Kruises, van volkomen vergeving van al onze zonden, doordat onze Borg en Middelaar alle schuld heeft uitge boet en alle straf gedragen. Dat bracht licht en leven, dankbaarheid en toewijding, onverwinbre moed en kracht. IN DE DUISTERNIS. In de dichte duisternissen, waarmee 't leven ons omvangt, kunnen wij Uw licht niet missen, Heer, aan wien ons harte hangt. Aller menschen nood en zorgen, alle leed is U bekend: houd U dan niet lang verborgen, d' oogen van ons afgewend. God, gedoog niet, dat de luister van Uw goedertierenheên door te zwaren last verduister'; Vader laat ons niet alleen. Hooger zijn wel Uwe wegen, maar in 't onbegrepen lot toon, dat Gij ons zijt genegen als een trouw en machtig God. Eeuwig zullen wij U loven voor Uw hulp en onderstand, als wij zien in 't licht van boven, dat wij gaan aan Uwe hand. Donk're paden worden veilig; elke weg van leed en kruis, die ons aan U bindt wordt heilig, brengt ons eenmaal eeuwig thuis. Wel wordt het geloof in dit rijk bezit nog menigmaal bestreden. Er komen oogen- blikken, waarin oude zonden herleven en hun verwoestend werk verrichten, alsof er nimmer verandering en vernieuwing des levens plaats greep. De ziel kan soms nog in zware aanvech ting geraken, zoodat de bange vraag knelt Zou mijn vroeger roemen in vergeving niet ijdel geweest zijn? Zou mijn hoop dan toch op een zandgrond gebouwd wezen? Heb ik ze misschien mijzelf vergeven en was mijn vrede een ingebeelde rust? Wee ons, indien we dan den koers van onze levensboot door stemmingen en bevin dingen willen richten. Neen, ook dan moet het geloof de lei ding des levens houden. Niet natuurlijk het geloof in ons geloof, dat immers in scherven nederligt, maar in Gods onwankelbaar getuigenis. Dan moeten we al onze aandacht samen trekken op de woorden „om Zijns naams wil". Het geschiedt alleen en uitsluitend om Christus' wil en nooit en nimmer om iets in of aan of door ons. En zie, als ons oog alleen schouwt op Hem, die Petrus verloochening bedekt en Thomas' ongeloof geneest en alle vermoei den tot zich roept, dan herleeft de moed en de dankbaarheid stuwt weder tot de lof zang: Loof den Heere, mijne ziel en al wat binnen in mij is, Zijn heiligen naam. (Vervolg.) De vorige maal eindigde ik onze be schouwing over de leugen in het kinder leven met te wijzen op de noodzakelijkheid van opvoeding tot „trouw". Echter be loofde ik veertien dagen geleden nog terug te zullen komen op de niet on-interessan- te discussie, die op mevr. BoudierBak- ker's referaat volgde, en waarover ik iets vertelde. Welnu, ik wil deze belofte in lossen ditmaal. De heer Lem vroeg het volgende (on geveer) Naar mijn meening moet men bij het onderzoek naar het ontstaan van de leu gen vierderlei onderscheiden: le. de dwa ling; 2e. onwaarheid spreken; 3de de leu gen in engeren zin; 4e. de pathologische leugen, ie. De dwaling ontstaat door het onjuist waarnemen. Hier is het spreken van onwaarheid onbewust. Dit onjuist ge tuigen, iets anders zeggen, dan men heeft waargenomen, dat in den grond der zaak geen phantasie is, komt evenzeer bij alle volwassenen voor, maar is toch bij kin deren het sterkst. De onware getuigenis kan op den duur tot liegen leiden, en moet dus ook in het gezin worden tegengegaan, door op de onjuistheid van de waarneming te wijzen. 2e. Het onwaarheid-spreken geschiedt bewust. Het is nog vrij onschuldig in het z.g. foppen, maar wordt al reeds bedenke lijker, als men opzettelijk aan het opsieren gaat, van wat men gehoord of gezien heeft. Hier moet reeds van zedelijke leiding sprake zijn. 3e. Eindelijk de leugen in engeren zin: het bewust en opzettelijk gewild bedrog van andere menschen door onwaarheid te spreken. Die zal zeker vaak uit angst en vrees ontstaan, maar er zijn toch ook nog andere oorzaken. Liegen uit lust anderen leed te doen: een euvel dat wij ook bij kinderen aantreffen, zonder dat er nog sprake van pathologische toestanden be hoeft te zijn. 4e. Ten slotte rest nog de pathologische leugen, waarbij de hulp van den medicus noodig is, om die te bestrijden. Een andere debater, dhr Kalkman vroeg: Is niet het liegen bij kinderen ook gedeelte lijk een erfelijkheidskwestie? We zien, dat 2 of 3 kinderen uit één gezin aanleg heb ben voor teekenen, dat musicale aanleg vaak aanwezig is bij kinderen van musi cale ouders. Ook het omgekeerde. Onlangs sprekende over een leerling, die heel goed bij was, maar die zeer slordig schreef, antwoordde een onderwijzer: „Dan had u zijn vader indertijd moeten hebben, die was ook goed bij, maar schrijven je zoudt het met geen tang aangepakt hebben". We hooren, dat de vader van een „stiekem" kind ook „stiekem" was.

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1940 | | pagina 7