to to O CD P 3 3 Zonder Moeder. s* Zaterdag 3 Augustus 1940 54e Jaar gang No. 39 VondePs 23ste Psalm. Om de toekomst onzer kinderen. '5.3 P rf iT^r ui E; Q i m A. w -• O WCTQ o O 5 Isiütislir&^iit! f! ■2TP w 8|L*sft'fcH88l!S! B.fc- BfeWw- W>K° - -M B 2 1 «s M U' w m #r< w. H H I IQ i-1 o tö c* Ctó rix O CA ï1 5* IS K o-aa p-5.fr.WE- w>^u £.e oSr> N 5 to CTCl o CJQ i_L OQ O© goS' o |_L CD *gP ël£ -to" O Wp 3 SP »H PS-f CD; ogff o 2- 52. t_i WÏ C gCQ ai S'ü- 2. S* S2 ts4 ts CK<g g o Li M SÜ.' B W g c+ 2 W P°-MS oQ3 CS ■«t a> aj ep^s CD C3 cr P D4 2- rf g 2§WP Fg 3 P 3 CT> P? O B CD O4 CD CD ff Crq n (T> U W W "L CD r+ *-* 1 JB. CD O 8 -P S BiT*~ »3® H. o w ff 8-1ff§- O4 rt- CD 2 §4 P Fg^P t?B Jol' i P- CD c aWüor» ^BO N 3 S. 0,8 5 8 a 5-s i CD r-f g g fff TA 52. S: a p crq CD B g: ff o n 2m S° oJtrq 3 O P <P IÜM i*- 8*1 ff N®. S CD W JT* «_j. Qj <J CL CD O g.rt- CD P CD IPg TFÏ Hri CD B*S?.*S o iz H rn H e_ m 2 bij den Nederiandscben Dn m bond. Ik las in „De Geldersche Dammer" (door de post zoo juist binnengebracht), deze woorden: „Ook in verband met het thans allerwegen in de sportwereld naar voren komende streven naar eenheid lijkt het gewenscht, den vertegenwoordiger van den N.D.B. ge legenheid te schenken, zich uit te spreken!" Dat is een goede zienswijze! Dat Zeeland niet achter blijve. „Eendracht maakt macht!" ONZE OPLOSSERSWEDSTRIJD. Alle oplossingen van het vraagstuk Hen ri Chiland zijn natuurlijk nog niet binnen. Ik verwacht er nog vele. (5 Augustus a.s. is de laatste verzenddag, vrienden!) Maar wel weet ik wiens oplossing het eerst binnenkwam. Hoe de winnaar van dien prijs het voor elkaar heeft gekregen, weet ik niet, maar de oplossing was 10 uur vóór de daaropvolgende groep inzendingen. Die winnaar is: B. Schreuder, 's-H. Hendr. kinderendijk 25a te Goes. Voor dezen trou wen volger onzer rubriek een verdiende belooning! EEN PARTIJ ZONDER ANALYSE. Twee dammers waren lid van C.D.A. te Amsterdam. De één tijdelijk, de ander was één der steunpilaren. Zij gingen beiden naar den Haag. De één als „militair", de ander als burger. Ze werden beiden, op aandringen, lid van de Haagsche Chr. Damclub (H.C.D.V.) aldaar. Zij staan nu aan het hoofd van den onderlingen wed strijd in die club. Ze hebben elkaar 14 Juli ontmoet voor dien kamp. Hier is de partij zonder analyse. De één was... Jan Sinke, de ander... G. Couprie. Jan Sinke (Wit)G. Couprie (Zwart). 1. 32—28 17—21 2. 31—26 19—23 3. 26X17 23X32 4. 37X28 12X21 5. 41—37 1419 6. 46—41 10—14 7. 34—29 19—24 8. 40—34 21—26 9. 4440 18—22 10. 28X17 11X22 11. 50—44 14—19 12. 34—30 20—25 13. 29X20 25X14 14. 33—28 22X33 15. 39X28 5—10 16. 44—39 6—11 17. 39—33 11—17 18. 37—32 17—21 19. 41—37 21—27 20. 32X21 26X17 21. 37—32 17—21 22. 43—39 7—12 23. 49—43 12—18 24. 30—24 19X30 25. 35X24 18—23 26. 28X19 14X23 27. 40—34 1—7 28. 42—37 7—12 29. 4741 21—26 30. 32—28. 23X32 31. 37X28 10—14 32. 45—40 12—17 33. 41—37 13—18 34. 38—32 8—13 35. 43—38 17—21 36. 34—29 18—22 37. 28X17 21X12 38. 36—31 14—19 39. 40—35 19X30 40. 35X24 9—14 41. 29—23 3—8 42. 31—27 13—19 43. 24X13 8X28 44. 32X23 15—20 45. 33—29 49 46. 39—34 20—24 47. 29X20 14X25 48. 23—19 2—7 49. 38—33 12—17 50. 33—28 7—12 51. 28—23 17—21 52. 27—22 12—17 53. 22X11 16X7 54. 23—18 21—27 55. 19—13 Zoo won Sinke! „In de positie!" Onze opmerkingen zullen wij t.z.t. publiceeren. RAED TEGEN QUAED. Spreeckt yemand quaed van ughy kont hem licht bedriegen, Stelt u maar soo wel aan, dat hy 't sal moe ten liegen. HUYGENS. Voor de Jeugd 17) -o— Hij ziet Theo en Luut in htm pyama en Dikkie in haar zijden gewaad en met be huild gezicht nog nat van tranen temidden van de rommelzolder. Nee, wat ze nu hebben uitgevoerd, zoo midden in den nacht, en waar Dikkie zoo opeens van daan komt, daar begrijpt Vader niets van. „We hebber^stottert Luut. „Ik heb Verder komt ze niet. Sien is nu ook op zolder gekomen. Ze heeft nog niets gezegd en blijft in haar lange, witte nachtjapon vlak voor Dikkie staan. Ze pakt de punt van haar sjaal beet en vraagt, bij ieder woord Dikkie een duwtje tegen haar arm gevend: „Waar kom jij vandaan?" „IkikkeDiekkie rilt van de kou opeens, ze klappertandt en kan geen woord uitbrengen. „Wat zal jou moeder ongerust zijn, om zes uur is ze al naar je wezen vragen". „OhehDikkie is zoo blij op eens, en Luut kijkt geschrokken en boos naar Sien. Zie je wel, nu zijn ze wèl hier geweest en heeft Sien expres niets gezegd. Ze dacht het wel. Vader begint nu ook te begrijpen wat er gebeurd is. „Laten we eerst maar een3 naar beneden gaan", besluit hij rustig, „en dan moet Luut alles precies vertellen". In optocht gaan ze de trap af, bijgelicht door Vader's lantaarn, en gelukkig, op de boventrap wordt het licht vlug aangedraaid Dikkie houdt voorzichtig haar lange rok ken omhoog om er niet over te struikelen en Luut loopt op één bloote voet, haar eene slofje heeft ze verloren. Zoo komen ze beneden en daar gaat Va der dadelijk naar de telefoon, want hij be grijpt wel, dat er nog steeds naar Dikkie gezocht wordt, nu ze haar nog niet hebben kunnen vinden, en dat haar Vader en Moe der heel erg ongerust zullen zijn. „Waarom heb je niet tegen me gezegd, dat ze Dikkie kwamen halen?" valt Luut tegen Sien uit, zoodra ze alleen zijn. Ik vind het echt gemeen; dat deed je natuurlijk om me erin te laten loopen." Als vader weer terug komt, moet hij de ruzie sussen. Sien moppert om den rommel op zolder, dat Luut vreemde kinderen in huis haalt, zonder dat zij het weet en dan nog durft beweren, dat Sien met moedwil niets tegen haar gezegd heeft. „Dan moet meneer maar weer een juf nemen", besluit Sien boos, zij kan niet al les tegelijk doen: op de kinderen passen en het werk in de keuken. Vader zucht. Het is waar, Sien kan niet alles tegelijk, maar ze moeten het zoo toch nog even vol houden. Nog een paar weken, dan zullen de kinderen tenminste voor een poosje een moeder hebben. De aankomst. Het is een prachtige herfstavond als Luut naar bed gaat om nog één nachtje te slapen en dan komen ze. De zon is gloeiend rood ondergegaan en dat belooft voor morgen ook wat goeds. In haar kamertje staan nu twee bedden; het eene blijft nog een nachtje met de ge bloemde sprei er strak, zonder een kreu- keltje, overheen, maar morgenavond, dan zal Leni er in slapen. Luut iiangrt nog- een jheele poos uit liet raam, voor ze in bed gaat. Er is ook zooveel om over te denken. Ze vindt het heerlijk, dat ze morgen alle- maal hier komen, en eigenlijk is ze er ook een beetje bang voor, waarom dat weet ze zelf niet goed. Het zal zoo vreemd zijn en Sien heeft de laatste weken zoo vaak tegen haar gezegd: „Nou, ze zullen jou wel aardig vinden, en dan bedoelde ze het juist andersom, dat Luut daar telkens aan moet denken. Maar als ze daar niet aan denkt, is ze blij. Ze zitten nu in den trein, en die trein moet heel den nacht hard doorrijden, en dan morgenmiddag mogen ze er pas uit. Luut heeft nog nooit zoo'n groote reis gemaakt, maar zoo lang in een trein zitten, nee, dat lijkt haar niet eens zoo heel erg prettig. Vóór Luut in bed stapt, gaat ze nog eens na, wat ze den volgenden morgen nog doen moet, en dat is heel wat. In ieder geval zal ze vroeg opstaan. Sien zal haar roepen, an ders komt ze nooit klaar. Ze slaapt onrustig dien nacht. Telkens wordt ze wakker en denkt dan dat ze zich verslapen heeft. En eindelijk, nog een uur vroeger dan ze met Sien afgesproken heeft, gaat ze zich al aankleeden. Theo wordt ook uit zijn bed getrommeld want samen hebben ze groote plannen ge maakt, die Vader niet eens weet en Sien ook niet. Als ze het eens niet goed zouden vinden. Theo doet veel te lang over het aanklee den vindt Luut, maar als hij eindelijk klaar is gaan ze samen naar den zolder. Alles is er üu weer keurig aan kant, er is niets geen rommel meer waar ze te genaan kunnen loopen en iedere kist en koffer staat weer op zijn eigen plaats. Ze hebben er niet meer gespeeld, nadat Luut Dikkie heeft vergeten, maar nu Luut er weer komt, moet ze dadelijk aan Dikkie denken. Dat was dien middag toen het telegram kwam. Al een heele poos geleden en toch is het zoo vlug gegaan. Luut stapt regelrecht op een groote groe ne kist af. Op Koninginnedagen en andere Oranje feesten heeft ze zoo vaak met Sien de vlag te voorschijn gehaald en uitgehangen, dat ze het nu wel samen kunnen probeeren. Het was altijd zoo'n feestelijk begin van den dag als de kist openging en dan de mooie vlag te voorschijn kwam. En vandaag, nu het toch óók een groote feestdag is, moet de vlag er beslist bij. Of Vader en Sien het noodig vinden, daar zijn ze niet zeker van. Daarom hebben ze er niets van gezegd, maar als hij eenmaal hangt, dan zullen ze het vast wel goedvinden. Er hangt een lekker luchtje in de kist. Een feestluchtje vindt Luut het, want ze ruikt het nooit anders dan op de feest dagen. Luut met de vlag over haar arm, slui pen ze even later door Vader's studeer kamer. Daar op het balcon staat de vlag- genstok. Het luchtje gaat mee, en Luut moet nog even diep snuiven, want straks, als de vlag eenmaal hangt, dan is het er niet meer. Al hebben ze vaak gezien, hoe Sien het doet, het valt toch niet mee. Maar het lukt toch en eindelijk wapperen de breede rood-wit-blauwe banen, vroolijk uit in het frissehe morgenwindje. Ze rennen naar beneden om in den tuin te gaan kijken of hij heusch goed hangt. Daar zien ze de heldere kleuren vroolijk afsteken tegen het blauw van den hemel. Luut vindt de boomen anders groen dan cp andere dagen, mooier, en de bloemen zijn ook anders, ja alles is feestelijk vandaag. Van louter plezier zingen ze samen een oranjeliedje, omdat ze geen ander feest lied weten en dan ineens verschijnt Vader op het balcon. Hij is ook al vroeg op vandaag. Hij lacht als hij de vlag ziet en als hij Luut en Theo beneden hoort zingen doet hij vroolijk mee. (Wordt vervolgd.) co "g a 0 O P CD (D to» KT 3" ggS p 2. B t rit.,. 3, to ra m m sa w. gïe® ►j ft v 0 r co 2. 5 11 sg rar CD P P Ej Bh» 3 J <5 e. ïtw 3 2 e pj J-,- a w 3 ff O O iT rf a 8"« p p M ih: rf ff sr 11 p i&lïl 3 SS O P 3 ew, E®» CO O CD CO r-t- CD Voor den Zondag DE SCHANDE VERACHT. Dewelke voor de vreugde die hem voorgesteld was het kruis heeft ver dragen en de schande veracht. Hebr. 12 2 b. Niemand is onverschillig voor het behoud van een goeden naam. Het streelt, te weten dat onze naam met eere wordt genoemd en dat wij onzen naam onbezoedeld mogen bewaren. De Prediker zegt: een goede naam is be ter dan goede olie. En met deze gedachte gewapend is de mensch er dagelijks op uit om een goeden naam te maken. Alles verloren, behalve de eer! Maar dan is er nog geen volstrekte nederlaag. Het kan nog erger! Dan hebben we altijd nog iets waarmee we verder kunnen en ons uit het moeras kunnen optrekken. Maar hooger dan de eer van menschen en den naam dien wij bij de menschen heb ben, is de naam dien wij bij God hebben. Het kan wezen, dat de naam dien men schen ons geven, samenvalt met het oordeel Gods over ons. Maar het omgekeerde is veel meer mogelijk. Het Evangelie van Jezus Christus leert ons dit wel zeer duidelijk. Jezus wordt ons daarin geteekend als een Man, die alleen staat tegenover een we reld van voornamen en geëerden. Hij, de geschandvlekte in hun oog zij, de dra gers van een fatsoenlijken, eerbaren naam, die het niet oorbaar achten, dat Hij in hun midden blijft leven. Daarom: Weg met de zen! Schande over Hem! Laat Hij gekrui-, sigd worden! Wie den kruisdood onderging, was een eerlooze, door de wereld uitgeworpene. De vloek Gods rustte op Hem. Geen tranen van eerbied of liefde werden zulk een ge- vonnisde gewijd. Dat heeft Jezus ook geweten. Het was Hem bekend, dat het kruis Zijn naam eerloos zou maken onder de menschen. Dat de menschen Hem zouden vloeken en be spotten. En toch: deze schande wordt door Jezus veracht. Dat wil zeggen: Hij telt haar niet. Hij rekent die schande van ondergeschikte beteekenis, omdat Hij het weet, dat het kruis der schande uitloopt op den troon der heerlijkheid. Straks zal Zijn naam veel heerlijker zijn, dan allen naam onder de menschen gege ven; als alle menschelijke naam verbleekt is of weggevaagd, dan zal Zijn naam, Hem van God gegeven, schitteren in ondoofbare glans, voor eeuwig. Jezus had zich aangeboden om het ver lorene te zoeken en te zaligen. In de rol des Boeks stond van Hem geschreven, dat Hg zou komen om zondaren zalig te maken, den armen het Evangelie te verkondigen. Dit Evangelie was alleen te verwezenlij- d'Almaghtig' is mijn herder en geleide, Wat is er dat me schort? Hij weit mij, als zijn schaep, in vette weide, Daer gras noch groen verdort. Hij drenckt mijn ziel in koele bronn' en beecke. Indien mijn geest verstroy' En afdwael' van de kudde, en rechte streecke, Hij brengt ze weêr te koy. Hij brengt wij op de heirbaan van zijn wetten En 't goddelijcke recht, Om zijnen naem en eer in top te setten Door 't lof van zijnen knecht. Al zworf ik om in naer' en donckre daelen, Beschaduwt van den doot, Noch vreest mijn hart geen ongeluk noch quaelen; Hg staet me bg in noot. Ick magh me vast op zijnen staf veriaeten, En trouwen herders stock. Hij deckt voor mij, ten schimp van die mij haeten Met onverzoenbren wrock, Een vollen disch, gelaen met lekkernijen, Hij zalft mijn hair en hooft. Met oliegeur om 't aenschijn te verblijen Door glans, die druck verdooft. Wat wort aen mij een schoonen kelck ge geven Vol wijns! Godt stort zijn hart Genadigh uit ten beste van mijn leven, Ten troost van alle smart. Ick zal Godts huys en zegenrijeken tempel Bewoonen dagh en nacht En nimmermeer veriaeten Arons tempel Maer sterven op mijn wacht. ken in den weg van het kruis der verzoe ning, het kruis der schande. Maar gehoorzaam aan Zijn goddelijke opdracht ziet Hij de schande voorbij die het kruis onder de menschen zal uitlokken en volbrengt Hij het goddelijk raadsplan der verlossing. De zaligheid van de gevallen wereld, de reddingshartstocht om deze te behouden en aldus voor God, Zijn naam te bewaren van volkomen Zaligmaker, deed Christus het kruis aanvaarden. Wij mogen er God voor danken als wij een goeden naam hebben onder de men schen. Maar het heerlijkste is toch dit, dat wij een Heiland hebben, die de schande heeft veracht, opdat wij nimmermeer voor God te schande zouden worden; een Heiland, die met de misdadigers gerekend wilde worden, opdat wij in Hem tot Gods kinderen zouden gerekend worden. (Vervolg.) De vorige maal waren we naar aanleiding van de opvoeding tot eerlijkheid gekomen tot het begrip „trouw". Er zijn geen erger menschen dan die den trouw niet kennen. Die een genegenheid verliezen uit hun hart zooals een blad waait op den wind en een vriendschap verwisselen voor een an dere, zooals men van een pak kleeren ver wisselt. Ook bij kinderen kan men dit „ontrouw" zijn" vaak duidelijk constateeren. Het be grip van trouw van zijn waarde, van zijn noodzaak moet het kind ingebracht wor den. Trouw aan datgene, wat geluk brengt, maar evenzeer trouw aan het leed. Ook trouw aan de herinnering. Het is heusch geen verdienste, wanneer men in het geheel niet aan traditie hecht.. Maar om de trouw te kunnen voeden in z'n hart en te behoeden eenmaal als zijn onvervreemdbaar hoogste bezit, is 't nood zakelijk, dat het kind zelf onverbroken de trouw om zich voelt en weet in het ouder ouderhuis. Dat, wat hij in z'n prille jeugd nog niet kent of waardeert, slechts ondergaat, maar wat z'n jonge ziel voedt en drenkt als zon en dauw de jonge plant uur voor uur en dag voor dag totdat z'n eigen vertrouwen onwankelbaar vast komt te staan. „Slechts het kind", schrijft Ina Boudier Bakker, „dat weifelend zich overleverend, bij alle tekort schieten, bij alle afwijking V£in opvatting, van persoonlijkheid, onver anderlijk de verlossing van de trouw tot antwoord kreeg en w i s t te zullen ontmoe ten, zal gaan Ieeren beseffen en in z'n later leven eenmaal weten, wat trouw inhoudt". Zulk een kind zal volwassen, aan een mensch, een werk, een idee, zijn trouw kun nen geven, hij zal het niet loslaten, het zal met hem staan en vallen, leven en sterven. Hij zal voelen, dat verloochening ervan een laagheid inhoudt niet alleen tegenover anderen, maar onlosbaar een vergrijp aan zijn eigen diepste zelf. Zoo ergens, dan is hier de werking van het voorbeeld onontbeerlijk. De macht van het voorbeeld in het algemeen is niet te onderschatten. Noch voor den gever, noch voor den ont vanger: het persoonlgk voorbeeld levend en geleefd voor de oogen der kinde ren. De ethische noodzaak een voorbeeld te moeten zijn ervaart elk bewust ouder. Het goede voorbeeld der ouders in huis kan de zon zijn, waaronder een kinderleven zich heerlijk ontplooit dat later een afglans nog werpt over een gansch leven als mensch. Dat kan de vereering zgn van een wereldsche glorie, het kan ook zijn, en dat zijn de machtigsten die het verst reiken, de eerbied voor een, die in stilte en een-

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1940 | | pagina 7