Rondgang door den Dam-doolhof.
r
t/>
Ui
Ui
1
C
Waar de winden waaien.
Brieven uit
de Joenait Steets.
Vlissingen in 1787.
u
55
2
in-
43
u
O
C
b6
5
-w
u
S
*r\
3
s
O
-J
5
-
P
3 O
ca 2.
- z
o
2 u.
c
5 -5
O
JD
L.
E
E
3
C
«M
h
'U ML UJ '4'5
O c o< <u g
CÖ
LU
S S r?
m S~ <D O
-S o
£§-ss
TT"
■"■ST
sII |||g
fH ZS +-> Q) <D r* J_ M
g J< 01T3 - :?5c
jj qj o R ai C rö
cv ra ..ra^'O^s-ragj.a
- SH Q-C O L U 3
JP fc£) <23 g -p <y oP
h S? 03 CD c
B< bfi
v<D <D
Hl) N
<u
bJO
c®
w fl) T*
XJ -ï> XJ O
a
XJ
a. Li
-s
i
tö "5
03
<U T)
2 bo
2
T3 V
bCO
-
ai H
h al
•S a> oi ra
S" "O
2 "3 '3
«•oJa
ai bfl
5?
,i ft O
O "O
bO
$§,03 3
at) Oi-w t—i
<D
a
"8.
<u
3
■p O
S 2 -
c
.2
"O
.2 S ra
c E .S S-
0)
g. u O)
O)2 O) 5 -g
o ra
CO 03 Q.
c g E O
O
c
c
cf c
D (U
n -n rz ■*J
(3
C
5 s, s s o
Jr Q. 73
O) <D
"O
3 .r
h, D Jr 3
O) I T3 -—i
C0
<n M
*o te
o E
.>3^
2 .t; 5
■g -O IS .2
,y S- 03
Lii c _c
(0 (0 O o
O. tf> O.
3 13
03 73
03
E - a
-M O
CTJI
03
.5* ic
"Ö3 O 03
O) C
C Si
O) +i
den zwakkeren broeder komen vast te staan
een klaar besef vaui de noodzaak van eer
lijkheid. Weten en onder de oogen durven
zien, wat er mis is in zijn denken, zijn voe
len, zijn doen. Leeren zonder vrees af te
dalen in 't diepst van zijn wezen, en gena
deloos onder de oogen te zien, wat daar
ligt; maar ook: nooit verloochenen wat er
het allernaast ligt aan zijn hart, door Gods
genade. Niet uit valsche schaamte, niet uit
zelfbedrog, niet uit gemakzucht, niet uit
vrees. Dit is voor veel menschen al haast
ondoenlijk moeilijk, vooral in onze dagen,
hoeveel meer voor een kind. En het is de
tragiek, dat het dikwijls juist degenen zijn,
die innig liefhebben, en toch de kracht mis
sen voor die liefde te getuigen.
„Er is", merkt Mevr. Boudier-Bakker
zoo juist op, „misschien in den Bijbel geen
woord, dat spreekt van zóó smartelijk diep
en juist doorkennen van het menschwezen
als het: „Eer de haan kraait, zult ge Mij
driemaal verloochend hebben, als eenig ant
woord op Petrus' bezwering van zijn lief
de".
Maar dit is een groote en wijd omvatten
de opgave voor den opvoeder: in het kind
te wekken den moed van zijn overtuiging,
zoodat die hem wordt tot natuur. Want
dit is de vaste grond, die den hoeksteen
moet dragen van het menscheüjk zielele-
ven: Trouw.
Hierop kom ik een volgende maal gaar
ne terug, om dan daarna D. V. nog iets te
vertellen over de leerzame discussie, die op
het betoog van mevrouw Boudier volgde.
Rotterdam. P. W. J. S.
16) o
Ginds is geen werk voor ons. Grootje kan
ons niet houden. En nu zijn we hier. We
moeten werk hebben. Het lijkt hier heel
mooi. We hoeven niet veel te verdienen,
baas. Als we maar brood kunnen koopen
en eens wat kleeren, dan is het al goed,
zegt Grootje.
Maria luisterde vol belangstelling. Zij
had medelijden met die twee jongens, die
zoo vroeg al hun deel kregen van 's levens
leed, maar die toch ook zoo flink leken.
Beste kerel!
IV.
Ik heb alleteim (altijd) gezegd dat het
no good (niet goed) is voor de kids (kin
deren) om in de schoelbensjes (school
banken) te gaan zitten, totdat ze groonop
(volwassen) zijn.
Eddekeesje (ontwikkeling) is goed,
maar toe much (te veel) is te veel, zeg ik
joe.
Ik heb ook 'n goed eddekeesje gehad.
Met elf jaar was ik al in de leste greed
(hoogste klas) en toen ben ik ook raide
wee gekwit (terstond van school af ge
gaan).
Mijn deddie kon mij beter in de peent
bisnis (verfzaak) gebruiken. En k ben
'n goed peenter geworden, al zeg ik "t mij
zelf. En besaai peenten in de deetaim (be
halve verven overdag) moest ik nog bils
(rekeningen) uitmaken en boekkiepen
(boekhouden) na sopper (na het avond
eten) bekos (omdat) mijn deddie kon beter
met de kwast omgaan als met pen en pee
per (papier). Hij was in poertaim (arme
tijd) opgegroeid en had poedenier no
schoeling (bijkans geen school) gehad. En
toch was hij een eerste klas peenter.
Ik ben ook een eerste klas mekennik
(instrumentmaker) geworden. Maar, zoo
als ik zei bevoor (hiervoor) ik was er
met elf jaar al reddie mee (klaar mee)
en ik ben toch goed in mijn lezen, schrijven
en ritmetik (rekenen) in twee lengwits-
jes (talen) zooals je ziet. But (Maar) dat
was in de old kontrie zie je!
In dis kontrie (dit land) is t *n ander
kees (zaak).
Hier moeten de kids langtaim (langen
tijd) naar de gremma schoei (lagere
school) en dan naar de haischoei (hoogere
En Erik was al even vol medelijden.
Hoe oud zijn jullie, jongens En hoe
heeten jullie? vroeg hij.
Hij heet Kees. En ik Tonnis. Lam-
booy is onze naam. Hij is gister veertien
jaar geworden en ik word het morgen.
We zijn tweelingen.
Ondanks haar medelijden gierde Maria
het uit.
Jullie moeten ons niet wat wijs ma
ken, jongens. Als je tweelingen bent, zijn
jullie op denzelfden dag jarig.
Dat is zoo de gewoonte, zei de jon
gen, onverstoorbaar. Maar bij ons is het
niet zoo. Je kimt er naar informeeren. Hij
is twee dagen eerder geboren dan ik. Zóó
is het- Maar we zijn tweelingen.
Maria keek Erik eens aan en Erik glim
lachte naar Maria: wat een stel jongens!
Toch liep de eerlijkheid en rechtschapen
heid him oogen uit.
Nou, dat zullen we dan wel zien. Ver
tel verder.
Er is niet veel meer te vertellen. We
moeten aan het werk. En toen zei Straats-
ma, dat is iemand bij ons op het dorp,
weet jega naar Gelderlandnaar een
kweekerij of zooïets; hier is een brief voor
mijn broer, die is meester in Woudesch;
misschien weet die wel wat; er zijn daar
veel boomgaarden of zoo.
Boomgaarden zijn hier niet. Dan moet
je in de Betuwe zijn, zei Erik. Maar hier
ie een bloemkweekerij, dat is waar.
Dat zagen we op het bord en daar
om komen we hier. Heeft de baas werk
voor ons? We zullen hard werken, daar
kun je van op aan.
Ja maar, jongens, ik wil jullie wel
helpen, doch dat gaat toch niet? Waar
moeten jullie wonen en slapen?
We kunnen, als het er niet is, achter
in den tuin wel een schuurtje maken of
zoo, zei de jongen, die Kees was genoemd.
Dat komt wel voor elkaar. En koffie en
thee kunnen we ook wel zetten.
Dus jullie wilden dan voor jezelf
zorgen?
Dat was de bedoeling, zei Tonnis. Het
zal wel gaan. We kunnen onszelf wel
redden.
Dat is onzin, jongens, zei Maria. Jul
lie kunnen toch niet alleen van brood leven
school 'n soort van UJL-O.) en dan
naar de kalles (college) en dan komt er
nog niks als 'n dentis (tandarts), of een
luier (advocaat) of 'n tietser (onderwijzer)
uit, en soms zijn 't de wurst kaind (slecht
ste) soort van lui. Of ook wel eddekeeted
kroeks en goedveurnottigs (geleerde niets
nut ters). No, ik zeg maar, 'tis geen doen
om de kids zoo'n lang taim (tijd) te la
ten studdien.
But (Maar) mijn wijf denkt er bij lange
na niet zoo over!
Spesjel (Speciaal) niet in de kees (het
geval) van Henkie. Joeno (Zooals je
weet) ons Henkie is de smalste (kleinste)
van zes en juust greddejeet van gramma
schoei (juist klaar gekomen van de la
gere school). Ik zeg toe mijn wijf: „Zee
(zeg) ma, Henkie is nou sweetsikstien (bij
na zestien) laat ons een peurmit (bewijs)
van de sittiehol (stadhuis) gaan halen,
dan kan de kid met z'n deddie naar 't jaap
(werk) gaan en een goed treek (ambacht)
leeren".
But (Maar), dat was 'n bik misteek
(groote fout) hoort! Ik had 't nog niet ge
zegd, of mijn wijf antwoordde:
„Eent joe gat no breens? Dat kid noos
toe muts toe meek 'n ordennerrie peenter
out of" (Mankeer het je in je hersens?
Dat kind weet veel te veel om er een ordi
naire verver van te maken!)
Joeno (Je weet) mijn wijf praat alletaim
Engelsch. Se is 'n koppel jaars bevoor
mij in Joenait Steets gekomen en gelooft
niet meer in het Hollandsch.
Ze is honderd persent Amerikaan, aitel-
joe (vertel ik je!)
Ik lijk (houd niet van) dat Engelsch
getok niet in huis. 't Is allemaal hombok
(humbug). O, of kas (natuurlijk), ik moet
wel Engelsch tokken in de peent bisnis.
En dan kan ik 't ook wel, hoor! Joebet (Ik
verzeker je!) Maar in huis! Nosurrie
En slapen in een schuur, dat gaat toch
niet
We kregen altijd droge aardappelen,
antwoordde Kees, die vrijmoediger werd:
dit waren aardige menschen, ze hadden
wel een kans! Dan kun je evengoed brood
eten.
Maria schudde het hoofd: wat een jon
gens!
Intusschen had Erik nagedacht.
Hoort eens, jongens, mijn knecht is
juist weggegaan en ik heb nog geen nieu
wen. Ik wil het eens met jullie probeeren.
Maar ik heb geen slaapgelegenheid, dus
moeten jullie slapen in het schuurtje. Dat
zal wel gaan. In den winter ook wel. Dan
zullen we zien, wat eten voor jullie te
hebben. Je eet bij ons aan tafel. Ik geef
jullie elk iedere week een rijksdaalder.
Zóó zullen we het probeeren. Als het niet
goed gaat, moeten jullie weg.
Een breede, vroolijke lach plooide de
open gelaatstrekken van de beide jongens.
Maria en Erik hadden er schik in.
-Een rijksdaalder! riepen ze. Dan kun
nen we nog wel wat aan Grootje sturen
ook! Zullen we maar uitpakken, baas?
En Tonnis wees op het pakje over zijn
schouder.
Goed jongens. Margot en Lucie
wijst ze den weg naar het schuurtje. We
zullen dat straks in orde maken.
Zie je wel, dat het voor mekaar
komt? vroeg Kees aan Tonnis. Ik wist het
wel. Een gebed wordt verhoord.
Hebben jullie er om gebeden, jon
gens? vroeg Maria, hartelijk en blij op 't
hooren van deze woorden.
Vanzelf, zei Tonnis. Als je bidt en
gelóóft, dan komt het wel in orde.
't Is waar, dacht Maria. Er wordt te
weinig gebeden en er is te weinig geloof.
Die kinderen beschamen vele groote men
schen.
Toen de meisjes den jongens wegwijs
maakten, keek Maria Erik aan:
We nemen nogal wat op ons, zei ze.
Maar er was geen enkel verwijt in haar
stem. Erik wist het wel: hij had goed ge
handeld.
We mogen die jongens niet aan hun
lot overlaten. De Heere zal wel zorgen.
(Niks hoor!) De kids leeren geen bit van
hun moers lengwits (moeders taal). Het
maakt me sik (ziek).
Ik zei dan ook maar in goed puur Hol
landsch toe mijn wijf: „Wees nou 'n beetje
kwaait (rustig) en halier (ruziet) niet
zoo. Ik heb juust zooveel breens (hersens)
as joe, en meebie 'n lat meer (waarschijn
lijk nog wei wat meer!) Aan top of dat
(als 't er aan komt) ben ik de hed (hoofd)
van deze hoorn en ik zal weten wat er
van mijn kids bekomen zal.
Daarom zeg ik joe, dat Hendie 'n treed
(ambacht) leeren moet. En daarmee is 't
gefinnist (uit)!
En het was gefinnist. Mijn wijf zei geen
kik meer. Ze weet wel, als ik mijn maind
(idee) heb opgemaakt, dan is 'tgeen joes
meer om te tokken (zaak om te zwijgen).
Zoo ging ik neksdee (den volgenden dag)
met Henkie dom-tom, (centrum van de
stad) om een peurmit te halen. De jong
leedie (meisje) die daar zat om peurmitten
te geven, was heel nais (aardig). Ik zei dat
Henkie al zoo'n bik booi (groote jongen)
was en maar een jaap moest hebben, dat
was beter dan hem te laten rondloopen en
studdien te laten. Henkie liet mij tokken
(praten) en krabbelde op zijn hoofd. De
jong leedie keek hem in de fees (gelaat)
en zei, dat zij er juist zoo over dacht als ik.
Toen gaf ze mij wat peepers (papieren) die
ik en domenee en de tietser (onderwijzer)
moesten sainen (teekenen) en dan kon Hen
kie zijn peurmit halen.
Nou, hoe het verder met ons Henkie ge-
loopen is, zal ik je in mijn nekst (volgen
den) brief vertellen. Dat wil ik je wel al
vast zeggen: 'n peenter is ons Henkie nooit
geworden! En dat niettegenstaande ik de
bed van mijn hoorn ben!
Je vriend
LOE VERLAK, peenter enz.
De knecht had vier gulden. Dit kost me
een gulden méér. Maar ik heb er twee
flinke jongens voor. En het eten voor hen
zal er wel komen, denk je niet?
Ja, zei Maria vol overtuiging. Des
noods doen we het wat minder. Die jon
gens zullen bij mij niet te kort komen.
Uit het vertrek, waar de wieg stond,
klonken zachte kreten. Magnolia liet zich
gelden.
Nu hebben we toch nog jongens,
Erik, zei Maria vroolijk.
Zoo deden de beide jongens hun intrede
in de kweekerij. Zij wilden wel onmiddel
lijk aan het werk gaan, maar daar verzette
Erik zich tegen.
Morgen vroeg, jongens. Dan gaan we
aan den slag. Ik zal wat van jullie maken,
als God wil en als jullie je best doen.
Daar kan de baas op rekenen.
De menschen in Woudesch hoorden van
het geval. En zij hadden weer praatjes.
Zooiets onzinnigs kun je nu net verwach
ten van Jansveld en zijn vrouw, die him
verstand niet gebruiken. Jongens, die je
heel niet kent. En dan méér betalen dan
den knecht. En dan twee kostgangers in
huis. En ze hadden het heusch niet breed.
Wie doet nu zooiets? Maar ze zeiden het
onder elkaar. Want Erik en Maria zouden
toch maar glimlachen, als zij er van hoor
den. Die waren nu eenmaal voor geen rede
vatbaar.
Juist in die dagen kwam Leen. En die
zag de beide jongens en hoorde, hoe de
vork aan de steel zat.
Hm, dat is nogal wat, menschen. Als
dat maar goed gaat.
Beste jongens, zei Erik. Harde wer
kers ook. Zij vertrouwden op God. Wij
mogen dat vertrouwen niet beschamen.
Goed. Maar je moet toch aan je zaak
denken, zei Leen.
Daar zorgt God voor, zei Erik.
En toen zweeg Leen. Thuis vertelde hij
het geval aan Aaltje. Die zei:
Je kimt wel zien, dat Erik en Maria
in de buurt van „Zonneoord" wonen.
En zij wees naar haar voorhoofd
i.
Wie in zijn vacantiedagen een reisje on
derneemt, kan daaraan nog vaak met ge
noegen terug denken.
Wie echter zulk een aangename herinne
ring moge hebben, niét de oud-burgemees
ter van Dordrécht, Willem Bartholomeus
van den Zandheuvel, die in het bewogen
jaar 1787 een reis naar het Zeeuwsche ge
west ondernam. Het was een plezierreis,
die allesbehalve prettig verliep.
Burgemeester van den Zandheuvel, of
schoon reeds een man op leeftijd, besloot,
vergezeld van vrouw en kinderen, met zijn
plezierjacht een speelreisje naar ons
Zeeuwsch gewest te maken. Allereerst werd
koers gezet naar Vlissingen.
Het jacht, in het zicht van Vlissingen
komende, had wegens den sterken wind,
geen vlag in top, doch slechts een kleinen
Statenwimpel. Zoodra het echter de haven
van Vlissingen binnenvoer, liet men de Sta-
tenvlag van achteren vroolijk wapperen.
Als altijd stonden er bij de haven te Vlis
singen menschen te zien naar het in- en
uitvaren der schepen. Wie het vertelde zal
altijd wel een raadsel blijven, maar iemand
maakte de opmerking, dat dit schip onder
weg een Prinsevlag had doen wapperen,
maar dat men bij aankomst te Vlissingen
de Prinsevlag binnen had gehaald en de
Statenvlag had geheschen.
Deze mededeeling was genoeg om een
oproer te doen ontstaan. De varensgezellen,
versterkt door een deel van het gepeupel,
drongen bijeen voor het schip en eischten
op hoogen toon het directe binnenhalen
der achtervlag en het naar beneden halen
van den top der mast met den daaraan be
vestigden Statenwimpel. Een en ander ging
gepaard met bedreigingen aan den schip
per en de op het jacht zich bevindende
K e e z e n.
Dat was een allesbehalve aangename
ontmoeting voor burgemeester v. d. Zand
heuvel. Hij achtte het dan ook niet raad
zaam lang in zulk oen ongunstig oord te
vertoeven. Men liet het nu nog bij bedrei-
gingen, maar wie weet, kwam men straks
niet tot daden.
Wijselijk liet hij zijn plan, de Schelde-
stad met een bezoek te vereeren, maar ach
terwege en voer met de zijnen door naar
Middelburg, meenende daar veilig te zijn.
De Magistraat van Vlissingen die zeer
sterk patriottisch georiënteerd was
kwam spoedig op de hoogte van het ge
beurde in de haven. Zij was hierover alles
behalve gesticht en nam den aan den bur
gemeester van Dordt aangedanen overlast
zeer ernstig op. Zij beschouwde dit als een
schande voor de stad, dat groote gevolgen
kon hebben. Als het bekend werd, dat zoo
iets ongestraft kon gebeuren, dan was het
zekere gevolg, dat men de Scheldestad zoo
veel mogelijk zou ontwijken.
De Magistraat loofde een som van 100
Zeeuwsche Rijksdaalders uit met ge
heimhouding van den aanbrenger aan
hem, die de schuldigen aan dit feit in han
den der rechters kon stellen. Evenwel zon
der eenig resultaat.
Inmiddels werden berichten ontvangen
omtrent een in Middelburg uitgebroken op
roer. De Magistraat, die op alles voorbe
reid wilde zijn, verzocht om militaire hulp,
wat werd toegestaan. Deze krijgsbezetting
ontving de geheime order, dat, zoo er eenig
oproer mocht ontstaan, zij dit met geweld
moesten keeren.
Tegelijkertijd werd bevel gegeven om de
poorten te sluiten en het geschut met drui
ventrossen geladen, op de wallen te bren
gen, teneinde een eventueel bezoek van de
muiters uit Middelburg of een aanval der
Walchersche boeren te keeren.
Ook werd door den Magistraat een pro
clamatie uitgevaardigd, waarin bekend ge
maakt werd, wat zij in overleg met den
burgerkrijgsraad had vastgesteld, teneinde
alle oplaaiende vonken van oproer onmid
dellijk te dooven.
In deze proclamatie verzocht zij dringend
aan de ingezetenen er zich van te onthou
den om hun medeburgers eenig leed toe te
brengen, noch him eenigen overlast te ver
oorzaken. Verder niemand met scheldwoor
den en bedreigingen te beleedigen, maar
zich stil en vreedzaam te gedragen.
Bij dit welwillend vermaan, dat door zijn
ernstigen toon aangenaam aandoet, voegde
zij deze verzekering, „dat zij het zich tot
een plicht rekende de wettige Constitutie
van het land, benevens de Staats- en Stad
houderlijke regeering, met alle Regten en
Waardigheden, daaraan verbonden, voor te
staan en te handhaven, zoowel als de Reg
ten en Privelegiën van ieder hunner burge
ren, en altoos bereid te zullen zijn het oor
te leenen aan alle zoodanige billijke voor
stellen en verzoeken, welke hun met be
daardheid en bescheidenheid gedaan wer
den". Zij eindigden de proclamatie met
deze betuiging „dat bij on verhoopten aan
val of geweld, alles zou worden aangewend
tot kragtdadige stuiting, een ieder verma
nende zich voor schade te wachten".
(Wordt vervolgd.)
Onder redactie van Jur. Schroder, Sta
dionstraat 29, Amsterdam-Z. Alles deze ru
briek betreffende te richten aan dit adres.
Herstellingen.
In den afbouw van de drie slagzetten uit
de vorige rubriek moeten eenige herstellin
gen aangebracht worden. Aan de bewonde
ring van het schoone, deden de gemaakte
fouten niets af. Het verloop van de com
binaties heeft er niet onder geleden. Zelfs
niet geroutineerde dammers hebben mij ver
klaard geen hinder er van te hebben onder
vonden. Toch geef ik hier de opheffing van
de fouten even weer. Volledigheidshalve.
In slagzet 2 (P. Mons) werd 38 als
laatsten zet van Zwart nog vermeld. In het
diagram stond schijf 3 al op 8. Men laat dus
in de noteering 38 weg en schuive alle
zetten van zwart één regel op. Dan is de
zaak in orde.
In slagzet 3 (J. Schroder) is wit's vier
de zet niet 47 41 er stond geen sch\jf
op 47") ma.a.r 4644. Een zelfde kleine
fout was er bij wit's vijfden zet. 4944
moest zijn 4943. Ook hier wees de weg
vanzelf.
Eer» prijs-vraagstuk.
Ook deze rubriek wil trachten het nor
male leven te gaan leiden. Daarom plaats
ik een prijsvraagstuk. Er zijn twee prijzen
voor de goede oplossers beschikbaar ge
steld. Eén voor hem, die het eerst zijn op
lossing doet toekomen. De andere prijswin
naar wordt door het lot aangewezen. Ik
hoop veel brieven te krijgen, waarin men
niet alleen de oplossing vermeldt, maar ook
wat meer. B.v. over het damleven op het
oogenblik» in Zeeland, een zelf gespeelde
partij, een interessante stand, enz. Het con
tact, dat door de vele brieven van de Zeeuw
sche damvrienden juist zoo prettig was,
wordt dus nu hernieuwd.
Auteur: Henri Chiland, Parijs (Fr.)
1 2 3 4 5
Stand zwart 1 dam op 15 en 2 schijven
op 32 en 35.
Stand wit 7 schijven op 33, 40, 44, 46, 47,
49 en 50.
Een Lokzet.
Een lokzet wordt door veel oplossers
overgeslagen. Ten onrechte. Dit genre
vraagstukken heeft dit voor op problemen,
dat het hoogere eischen stelt aan de kennis
van het practische spel. Om onze lezers
vertrouwd te maken met het type lokzetten
plaatsen wij een uitgewerkt voorbeeld. Het
is van den heer Jur. Rendering te Amster
dam, een bekend problemist uit den Ned.
Dambond.
Stand zwart: 5 schijven op: 8, 10, 12,
14 en 23.
Stand wit: 5 schijven op: 25, 30, 33, 40
en 43.
Wit aan zet, verlokt tot een foutzet. Zoo
zou de opgave luiden als dit diagram als
lokzet zou worden geplaatst. Men spele nu
de oplossing rustig na, als men zelf de
ontknooping niet kan vinden.
Wit aan den zet speelt 3024, zwart
verlokkende tot 2329. Laten wij de winst
variant buiten beschouwing, dan zou zwart
door 2329 een schijf gaan winnen. Wij
spelen dus nu uit den diagramstand eerst
3024 voor wit en daarna 2329 voor
zwart. Dan volgt deze winst:
Wit: Zwart:
2419 29X49 (meerslag)
2520 49X13 (meerslag)
20 X 7 en wint.
De les uit dit vraagstuk? Dezè: Loop
nooit tusschen of achter vijandelijke schij
ven, alvoren eerst extra te hebben uit
gekeken.