Rondgang door den Dam-doolhof. r t/> Ui Ui 1 C Waar de winden waaien. Brieven uit de Joenait Steets. Vlissingen in 1787. u 55 2 in- 43 u O C b6 5 -w u S *r\ 3 s O -J 5 - P 3 O ca 2. - z o 2 u. c 5 -5 O JD L. E E 3 C «M h 'U ML UJ '4'5 O c o< <u g CÖ LU S S r? m S~ <D O -S o £§-ss TT" ■"■ST sII |||g fH ZS +-> Q) <D r* J_ M g J< 01T3 - :?5c jj qj o R ai C rö cv ra ..ra^'O^s-ragj.a - SH Q-C O L U 3 JP fc£) <23 g -p <y oP h S? 03 CD c B< bfi v<D <D Hl) N <u bJO c® w fl) T* XJ -ï> XJ O a XJ a. Li -s i tö "5 03 <U T) 2 bo 2 T3 V bCO - ai H h al •S a> oi ra S" "O 2 "3 '3 «•oJa ai bfl 5? ,i ft O O "O bO $§,03 3 at) Oi-w t—i <D a "8. <u 3 ■p O S 2 - c .2 "O .2 S ra c E .S S- 0) g. u O) O)2 O) 5 -g o ra CO 03 Q. c g E O O c c cf c D (U n -n rz ■*J (3 C 5 s, s s o Jr Q. 73 O) <D "O 3 .r h, D Jr 3 O) I T3 -—i C0 <n M *o te o E .>3^ 2 .t; 5 ■g -O IS .2 ,y S- 03 Lii c _c (0 (0 O o O. tf> O. 3 13 03 73 03 E - a -M O CTJI 03 .5* ic "Ö3 O 03 O) C C Si O) +i den zwakkeren broeder komen vast te staan een klaar besef vaui de noodzaak van eer lijkheid. Weten en onder de oogen durven zien, wat er mis is in zijn denken, zijn voe len, zijn doen. Leeren zonder vrees af te dalen in 't diepst van zijn wezen, en gena deloos onder de oogen te zien, wat daar ligt; maar ook: nooit verloochenen wat er het allernaast ligt aan zijn hart, door Gods genade. Niet uit valsche schaamte, niet uit zelfbedrog, niet uit gemakzucht, niet uit vrees. Dit is voor veel menschen al haast ondoenlijk moeilijk, vooral in onze dagen, hoeveel meer voor een kind. En het is de tragiek, dat het dikwijls juist degenen zijn, die innig liefhebben, en toch de kracht mis sen voor die liefde te getuigen. „Er is", merkt Mevr. Boudier-Bakker zoo juist op, „misschien in den Bijbel geen woord, dat spreekt van zóó smartelijk diep en juist doorkennen van het menschwezen als het: „Eer de haan kraait, zult ge Mij driemaal verloochend hebben, als eenig ant woord op Petrus' bezwering van zijn lief de". Maar dit is een groote en wijd omvatten de opgave voor den opvoeder: in het kind te wekken den moed van zijn overtuiging, zoodat die hem wordt tot natuur. Want dit is de vaste grond, die den hoeksteen moet dragen van het menscheüjk zielele- ven: Trouw. Hierop kom ik een volgende maal gaar ne terug, om dan daarna D. V. nog iets te vertellen over de leerzame discussie, die op het betoog van mevrouw Boudier volgde. Rotterdam. P. W. J. S. 16) o Ginds is geen werk voor ons. Grootje kan ons niet houden. En nu zijn we hier. We moeten werk hebben. Het lijkt hier heel mooi. We hoeven niet veel te verdienen, baas. Als we maar brood kunnen koopen en eens wat kleeren, dan is het al goed, zegt Grootje. Maria luisterde vol belangstelling. Zij had medelijden met die twee jongens, die zoo vroeg al hun deel kregen van 's levens leed, maar die toch ook zoo flink leken. Beste kerel! IV. Ik heb alleteim (altijd) gezegd dat het no good (niet goed) is voor de kids (kin deren) om in de schoelbensjes (school banken) te gaan zitten, totdat ze groonop (volwassen) zijn. Eddekeesje (ontwikkeling) is goed, maar toe much (te veel) is te veel, zeg ik joe. Ik heb ook 'n goed eddekeesje gehad. Met elf jaar was ik al in de leste greed (hoogste klas) en toen ben ik ook raide wee gekwit (terstond van school af ge gaan). Mijn deddie kon mij beter in de peent bisnis (verfzaak) gebruiken. En k ben 'n goed peenter geworden, al zeg ik "t mij zelf. En besaai peenten in de deetaim (be halve verven overdag) moest ik nog bils (rekeningen) uitmaken en boekkiepen (boekhouden) na sopper (na het avond eten) bekos (omdat) mijn deddie kon beter met de kwast omgaan als met pen en pee per (papier). Hij was in poertaim (arme tijd) opgegroeid en had poedenier no schoeling (bijkans geen school) gehad. En toch was hij een eerste klas peenter. Ik ben ook een eerste klas mekennik (instrumentmaker) geworden. Maar, zoo als ik zei bevoor (hiervoor) ik was er met elf jaar al reddie mee (klaar mee) en ik ben toch goed in mijn lezen, schrijven en ritmetik (rekenen) in twee lengwits- jes (talen) zooals je ziet. But (Maar) dat was in de old kontrie zie je! In dis kontrie (dit land) is t *n ander kees (zaak). Hier moeten de kids langtaim (langen tijd) naar de gremma schoei (lagere school) en dan naar de haischoei (hoogere En Erik was al even vol medelijden. Hoe oud zijn jullie, jongens En hoe heeten jullie? vroeg hij. Hij heet Kees. En ik Tonnis. Lam- booy is onze naam. Hij is gister veertien jaar geworden en ik word het morgen. We zijn tweelingen. Ondanks haar medelijden gierde Maria het uit. Jullie moeten ons niet wat wijs ma ken, jongens. Als je tweelingen bent, zijn jullie op denzelfden dag jarig. Dat is zoo de gewoonte, zei de jon gen, onverstoorbaar. Maar bij ons is het niet zoo. Je kimt er naar informeeren. Hij is twee dagen eerder geboren dan ik. Zóó is het- Maar we zijn tweelingen. Maria keek Erik eens aan en Erik glim lachte naar Maria: wat een stel jongens! Toch liep de eerlijkheid en rechtschapen heid him oogen uit. Nou, dat zullen we dan wel zien. Ver tel verder. Er is niet veel meer te vertellen. We moeten aan het werk. En toen zei Straats- ma, dat is iemand bij ons op het dorp, weet jega naar Gelderlandnaar een kweekerij of zooïets; hier is een brief voor mijn broer, die is meester in Woudesch; misschien weet die wel wat; er zijn daar veel boomgaarden of zoo. Boomgaarden zijn hier niet. Dan moet je in de Betuwe zijn, zei Erik. Maar hier ie een bloemkweekerij, dat is waar. Dat zagen we op het bord en daar om komen we hier. Heeft de baas werk voor ons? We zullen hard werken, daar kun je van op aan. Ja maar, jongens, ik wil jullie wel helpen, doch dat gaat toch niet? Waar moeten jullie wonen en slapen? We kunnen, als het er niet is, achter in den tuin wel een schuurtje maken of zoo, zei de jongen, die Kees was genoemd. Dat komt wel voor elkaar. En koffie en thee kunnen we ook wel zetten. Dus jullie wilden dan voor jezelf zorgen? Dat was de bedoeling, zei Tonnis. Het zal wel gaan. We kunnen onszelf wel redden. Dat is onzin, jongens, zei Maria. Jul lie kunnen toch niet alleen van brood leven school 'n soort van UJL-O.) en dan naar de kalles (college) en dan komt er nog niks als 'n dentis (tandarts), of een luier (advocaat) of 'n tietser (onderwijzer) uit, en soms zijn 't de wurst kaind (slecht ste) soort van lui. Of ook wel eddekeeted kroeks en goedveurnottigs (geleerde niets nut ters). No, ik zeg maar, 'tis geen doen om de kids zoo'n lang taim (tijd) te la ten studdien. But (Maar) mijn wijf denkt er bij lange na niet zoo over! Spesjel (Speciaal) niet in de kees (het geval) van Henkie. Joeno (Zooals je weet) ons Henkie is de smalste (kleinste) van zes en juust greddejeet van gramma schoei (juist klaar gekomen van de la gere school). Ik zeg toe mijn wijf: „Zee (zeg) ma, Henkie is nou sweetsikstien (bij na zestien) laat ons een peurmit (bewijs) van de sittiehol (stadhuis) gaan halen, dan kan de kid met z'n deddie naar 't jaap (werk) gaan en een goed treek (ambacht) leeren". But (Maar), dat was 'n bik misteek (groote fout) hoort! Ik had 't nog niet ge zegd, of mijn wijf antwoordde: „Eent joe gat no breens? Dat kid noos toe muts toe meek 'n ordennerrie peenter out of" (Mankeer het je in je hersens? Dat kind weet veel te veel om er een ordi naire verver van te maken!) Joeno (Je weet) mijn wijf praat alletaim Engelsch. Se is 'n koppel jaars bevoor mij in Joenait Steets gekomen en gelooft niet meer in het Hollandsch. Ze is honderd persent Amerikaan, aitel- joe (vertel ik je!) Ik lijk (houd niet van) dat Engelsch getok niet in huis. 't Is allemaal hombok (humbug). O, of kas (natuurlijk), ik moet wel Engelsch tokken in de peent bisnis. En dan kan ik 't ook wel, hoor! Joebet (Ik verzeker je!) Maar in huis! Nosurrie En slapen in een schuur, dat gaat toch niet We kregen altijd droge aardappelen, antwoordde Kees, die vrijmoediger werd: dit waren aardige menschen, ze hadden wel een kans! Dan kun je evengoed brood eten. Maria schudde het hoofd: wat een jon gens! Intusschen had Erik nagedacht. Hoort eens, jongens, mijn knecht is juist weggegaan en ik heb nog geen nieu wen. Ik wil het eens met jullie probeeren. Maar ik heb geen slaapgelegenheid, dus moeten jullie slapen in het schuurtje. Dat zal wel gaan. In den winter ook wel. Dan zullen we zien, wat eten voor jullie te hebben. Je eet bij ons aan tafel. Ik geef jullie elk iedere week een rijksdaalder. Zóó zullen we het probeeren. Als het niet goed gaat, moeten jullie weg. Een breede, vroolijke lach plooide de open gelaatstrekken van de beide jongens. Maria en Erik hadden er schik in. -Een rijksdaalder! riepen ze. Dan kun nen we nog wel wat aan Grootje sturen ook! Zullen we maar uitpakken, baas? En Tonnis wees op het pakje over zijn schouder. Goed jongens. Margot en Lucie wijst ze den weg naar het schuurtje. We zullen dat straks in orde maken. Zie je wel, dat het voor mekaar komt? vroeg Kees aan Tonnis. Ik wist het wel. Een gebed wordt verhoord. Hebben jullie er om gebeden, jon gens? vroeg Maria, hartelijk en blij op 't hooren van deze woorden. Vanzelf, zei Tonnis. Als je bidt en gelóóft, dan komt het wel in orde. 't Is waar, dacht Maria. Er wordt te weinig gebeden en er is te weinig geloof. Die kinderen beschamen vele groote men schen. Toen de meisjes den jongens wegwijs maakten, keek Maria Erik aan: We nemen nogal wat op ons, zei ze. Maar er was geen enkel verwijt in haar stem. Erik wist het wel: hij had goed ge handeld. We mogen die jongens niet aan hun lot overlaten. De Heere zal wel zorgen. (Niks hoor!) De kids leeren geen bit van hun moers lengwits (moeders taal). Het maakt me sik (ziek). Ik zei dan ook maar in goed puur Hol landsch toe mijn wijf: „Wees nou 'n beetje kwaait (rustig) en halier (ruziet) niet zoo. Ik heb juust zooveel breens (hersens) as joe, en meebie 'n lat meer (waarschijn lijk nog wei wat meer!) Aan top of dat (als 't er aan komt) ben ik de hed (hoofd) van deze hoorn en ik zal weten wat er van mijn kids bekomen zal. Daarom zeg ik joe, dat Hendie 'n treed (ambacht) leeren moet. En daarmee is 't gefinnist (uit)! En het was gefinnist. Mijn wijf zei geen kik meer. Ze weet wel, als ik mijn maind (idee) heb opgemaakt, dan is 'tgeen joes meer om te tokken (zaak om te zwijgen). Zoo ging ik neksdee (den volgenden dag) met Henkie dom-tom, (centrum van de stad) om een peurmit te halen. De jong leedie (meisje) die daar zat om peurmitten te geven, was heel nais (aardig). Ik zei dat Henkie al zoo'n bik booi (groote jongen) was en maar een jaap moest hebben, dat was beter dan hem te laten rondloopen en studdien te laten. Henkie liet mij tokken (praten) en krabbelde op zijn hoofd. De jong leedie keek hem in de fees (gelaat) en zei, dat zij er juist zoo over dacht als ik. Toen gaf ze mij wat peepers (papieren) die ik en domenee en de tietser (onderwijzer) moesten sainen (teekenen) en dan kon Hen kie zijn peurmit halen. Nou, hoe het verder met ons Henkie ge- loopen is, zal ik je in mijn nekst (volgen den) brief vertellen. Dat wil ik je wel al vast zeggen: 'n peenter is ons Henkie nooit geworden! En dat niettegenstaande ik de bed van mijn hoorn ben! Je vriend LOE VERLAK, peenter enz. De knecht had vier gulden. Dit kost me een gulden méér. Maar ik heb er twee flinke jongens voor. En het eten voor hen zal er wel komen, denk je niet? Ja, zei Maria vol overtuiging. Des noods doen we het wat minder. Die jon gens zullen bij mij niet te kort komen. Uit het vertrek, waar de wieg stond, klonken zachte kreten. Magnolia liet zich gelden. Nu hebben we toch nog jongens, Erik, zei Maria vroolijk. Zoo deden de beide jongens hun intrede in de kweekerij. Zij wilden wel onmiddel lijk aan het werk gaan, maar daar verzette Erik zich tegen. Morgen vroeg, jongens. Dan gaan we aan den slag. Ik zal wat van jullie maken, als God wil en als jullie je best doen. Daar kan de baas op rekenen. De menschen in Woudesch hoorden van het geval. En zij hadden weer praatjes. Zooiets onzinnigs kun je nu net verwach ten van Jansveld en zijn vrouw, die him verstand niet gebruiken. Jongens, die je heel niet kent. En dan méér betalen dan den knecht. En dan twee kostgangers in huis. En ze hadden het heusch niet breed. Wie doet nu zooiets? Maar ze zeiden het onder elkaar. Want Erik en Maria zouden toch maar glimlachen, als zij er van hoor den. Die waren nu eenmaal voor geen rede vatbaar. Juist in die dagen kwam Leen. En die zag de beide jongens en hoorde, hoe de vork aan de steel zat. Hm, dat is nogal wat, menschen. Als dat maar goed gaat. Beste jongens, zei Erik. Harde wer kers ook. Zij vertrouwden op God. Wij mogen dat vertrouwen niet beschamen. Goed. Maar je moet toch aan je zaak denken, zei Leen. Daar zorgt God voor, zei Erik. En toen zweeg Leen. Thuis vertelde hij het geval aan Aaltje. Die zei: Je kimt wel zien, dat Erik en Maria in de buurt van „Zonneoord" wonen. En zij wees naar haar voorhoofd i. Wie in zijn vacantiedagen een reisje on derneemt, kan daaraan nog vaak met ge noegen terug denken. Wie echter zulk een aangename herinne ring moge hebben, niét de oud-burgemees ter van Dordrécht, Willem Bartholomeus van den Zandheuvel, die in het bewogen jaar 1787 een reis naar het Zeeuwsche ge west ondernam. Het was een plezierreis, die allesbehalve prettig verliep. Burgemeester van den Zandheuvel, of schoon reeds een man op leeftijd, besloot, vergezeld van vrouw en kinderen, met zijn plezierjacht een speelreisje naar ons Zeeuwsch gewest te maken. Allereerst werd koers gezet naar Vlissingen. Het jacht, in het zicht van Vlissingen komende, had wegens den sterken wind, geen vlag in top, doch slechts een kleinen Statenwimpel. Zoodra het echter de haven van Vlissingen binnenvoer, liet men de Sta- tenvlag van achteren vroolijk wapperen. Als altijd stonden er bij de haven te Vlis singen menschen te zien naar het in- en uitvaren der schepen. Wie het vertelde zal altijd wel een raadsel blijven, maar iemand maakte de opmerking, dat dit schip onder weg een Prinsevlag had doen wapperen, maar dat men bij aankomst te Vlissingen de Prinsevlag binnen had gehaald en de Statenvlag had geheschen. Deze mededeeling was genoeg om een oproer te doen ontstaan. De varensgezellen, versterkt door een deel van het gepeupel, drongen bijeen voor het schip en eischten op hoogen toon het directe binnenhalen der achtervlag en het naar beneden halen van den top der mast met den daaraan be vestigden Statenwimpel. Een en ander ging gepaard met bedreigingen aan den schip per en de op het jacht zich bevindende K e e z e n. Dat was een allesbehalve aangename ontmoeting voor burgemeester v. d. Zand heuvel. Hij achtte het dan ook niet raad zaam lang in zulk oen ongunstig oord te vertoeven. Men liet het nu nog bij bedrei- gingen, maar wie weet, kwam men straks niet tot daden. Wijselijk liet hij zijn plan, de Schelde- stad met een bezoek te vereeren, maar ach terwege en voer met de zijnen door naar Middelburg, meenende daar veilig te zijn. De Magistraat van Vlissingen die zeer sterk patriottisch georiënteerd was kwam spoedig op de hoogte van het ge beurde in de haven. Zij was hierover alles behalve gesticht en nam den aan den bur gemeester van Dordt aangedanen overlast zeer ernstig op. Zij beschouwde dit als een schande voor de stad, dat groote gevolgen kon hebben. Als het bekend werd, dat zoo iets ongestraft kon gebeuren, dan was het zekere gevolg, dat men de Scheldestad zoo veel mogelijk zou ontwijken. De Magistraat loofde een som van 100 Zeeuwsche Rijksdaalders uit met ge heimhouding van den aanbrenger aan hem, die de schuldigen aan dit feit in han den der rechters kon stellen. Evenwel zon der eenig resultaat. Inmiddels werden berichten ontvangen omtrent een in Middelburg uitgebroken op roer. De Magistraat, die op alles voorbe reid wilde zijn, verzocht om militaire hulp, wat werd toegestaan. Deze krijgsbezetting ontving de geheime order, dat, zoo er eenig oproer mocht ontstaan, zij dit met geweld moesten keeren. Tegelijkertijd werd bevel gegeven om de poorten te sluiten en het geschut met drui ventrossen geladen, op de wallen te bren gen, teneinde een eventueel bezoek van de muiters uit Middelburg of een aanval der Walchersche boeren te keeren. Ook werd door den Magistraat een pro clamatie uitgevaardigd, waarin bekend ge maakt werd, wat zij in overleg met den burgerkrijgsraad had vastgesteld, teneinde alle oplaaiende vonken van oproer onmid dellijk te dooven. In deze proclamatie verzocht zij dringend aan de ingezetenen er zich van te onthou den om hun medeburgers eenig leed toe te brengen, noch him eenigen overlast te ver oorzaken. Verder niemand met scheldwoor den en bedreigingen te beleedigen, maar zich stil en vreedzaam te gedragen. Bij dit welwillend vermaan, dat door zijn ernstigen toon aangenaam aandoet, voegde zij deze verzekering, „dat zij het zich tot een plicht rekende de wettige Constitutie van het land, benevens de Staats- en Stad houderlijke regeering, met alle Regten en Waardigheden, daaraan verbonden, voor te staan en te handhaven, zoowel als de Reg ten en Privelegiën van ieder hunner burge ren, en altoos bereid te zullen zijn het oor te leenen aan alle zoodanige billijke voor stellen en verzoeken, welke hun met be daardheid en bescheidenheid gedaan wer den". Zij eindigden de proclamatie met deze betuiging „dat bij on verhoopten aan val of geweld, alles zou worden aangewend tot kragtdadige stuiting, een ieder verma nende zich voor schade te wachten". (Wordt vervolgd.) Onder redactie van Jur. Schroder, Sta dionstraat 29, Amsterdam-Z. Alles deze ru briek betreffende te richten aan dit adres. Herstellingen. In den afbouw van de drie slagzetten uit de vorige rubriek moeten eenige herstellin gen aangebracht worden. Aan de bewonde ring van het schoone, deden de gemaakte fouten niets af. Het verloop van de com binaties heeft er niet onder geleden. Zelfs niet geroutineerde dammers hebben mij ver klaard geen hinder er van te hebben onder vonden. Toch geef ik hier de opheffing van de fouten even weer. Volledigheidshalve. In slagzet 2 (P. Mons) werd 38 als laatsten zet van Zwart nog vermeld. In het diagram stond schijf 3 al op 8. Men laat dus in de noteering 38 weg en schuive alle zetten van zwart één regel op. Dan is de zaak in orde. In slagzet 3 (J. Schroder) is wit's vier de zet niet 47 41 er stond geen sch\jf op 47") ma.a.r 4644. Een zelfde kleine fout was er bij wit's vijfden zet. 4944 moest zijn 4943. Ook hier wees de weg vanzelf. Eer» prijs-vraagstuk. Ook deze rubriek wil trachten het nor male leven te gaan leiden. Daarom plaats ik een prijsvraagstuk. Er zijn twee prijzen voor de goede oplossers beschikbaar ge steld. Eén voor hem, die het eerst zijn op lossing doet toekomen. De andere prijswin naar wordt door het lot aangewezen. Ik hoop veel brieven te krijgen, waarin men niet alleen de oplossing vermeldt, maar ook wat meer. B.v. over het damleven op het oogenblik» in Zeeland, een zelf gespeelde partij, een interessante stand, enz. Het con tact, dat door de vele brieven van de Zeeuw sche damvrienden juist zoo prettig was, wordt dus nu hernieuwd. Auteur: Henri Chiland, Parijs (Fr.) 1 2 3 4 5 Stand zwart 1 dam op 15 en 2 schijven op 32 en 35. Stand wit 7 schijven op 33, 40, 44, 46, 47, 49 en 50. Een Lokzet. Een lokzet wordt door veel oplossers overgeslagen. Ten onrechte. Dit genre vraagstukken heeft dit voor op problemen, dat het hoogere eischen stelt aan de kennis van het practische spel. Om onze lezers vertrouwd te maken met het type lokzetten plaatsen wij een uitgewerkt voorbeeld. Het is van den heer Jur. Rendering te Amster dam, een bekend problemist uit den Ned. Dambond. Stand zwart: 5 schijven op: 8, 10, 12, 14 en 23. Stand wit: 5 schijven op: 25, 30, 33, 40 en 43. Wit aan zet, verlokt tot een foutzet. Zoo zou de opgave luiden als dit diagram als lokzet zou worden geplaatst. Men spele nu de oplossing rustig na, als men zelf de ontknooping niet kan vinden. Wit aan den zet speelt 3024, zwart verlokkende tot 2329. Laten wij de winst variant buiten beschouwing, dan zou zwart door 2329 een schijf gaan winnen. Wij spelen dus nu uit den diagramstand eerst 3024 voor wit en daarna 2329 voor zwart. Dan volgt deze winst: Wit: Zwart: 2419 29X49 (meerslag) 2520 49X13 (meerslag) 20 X 7 en wint. De les uit dit vraagstuk? Dezè: Loop nooit tusschen of achter vijandelijke schij ven, alvoren eerst extra te hebben uit gekeken.

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1940 | | pagina 8