DE ZEEOW
Do strijd tegen de tuberculose.
TWEEDE BLAD
Het geroep om eenheid.
Bevil Granviile
Een telegram aal president
Roosevelt.
Borende Kiespijn
VAN
ZATERDAG 27 JULI 1940. Nr 249.
Veler geroep om eenheid op sociaal en
economisch terrein houdt kennelijk ver
hand, zegt „Patrimonium" terecht, met
antipathie jegens de Christelijke organi
saties van arbeiders, middenstanders,
boeren en werkgevers.
Men heeft nooit begrepen of willen er
kennen, dat het Christelijk beginsel tot
zelfstandige organisatie drong. Men poog
de de voorstelling ingang te doen vinden,
dat politieke partij-overwegingen per
soonlijke strevingen, etc. hier aan het
woord kwamen. De vorming van Chris
telijke organisaties van arbeiders schreef
men vooral toe aan het streven van de
„heeren" om de arbeiders ten onder te
houden. Dank zij de gedeeldheid der ar
beiders konden de „kapitalisten" heer-
schen.
Dergelijke valsche voorstellingen zijn
reeds door de feiten genoegzaam
weerlegd. In de laatste jaren werden zij
weinig meer ten beste gegeven. Maar na
Mei 1940 begint het oude spel opnieuw.
In het Nationale Dagblad kon
men dezer dagen over de Christelijke
Vakbeweging der arbeiders grievende be
schouwingen lezen, die overgeschreven
konden zijn uit socialistische litteratuur
van vroegere jaren.
Ook van andere zijde, waar men voor
heen de opvatting verdedigde, dat „neu
trale" organisatie voor werkgevers en
boeren het ware was, wordt thans het
eenheidsgeroep met vernieuwe kracht
weer gehoord. Maar argumenten
geeft men niet. Aan. de noodige samen
werking met de autoriteiten staat de ge
deeldheid niet in den weg. Met aller vrij
willige medewerking werden daarvoor
veelzijdig samengestelde contact-commis
sies van bescheiden omvang in het leven
geroepen.
Naar het schijnt, wil men echter in
dezen tijd met de hulp van anderen
trachten te verwezenlijken, wat men in
vrijheid niet kon verwerkelijken. Voor
een beroep op een principieele
overtuiging toont men geen eerbied. Dat
is toch geen houding, die Nederlanders
siert
De Duitsche autoriteiten hebben te
verstaan gegeven, dat zij ons hun denk
beelden inzake interne staatkundige en
maatschappelijk-organisatorische vragen
niet willen opdringen. Zij kennen
onze verhoudingen. Zij weten, dat ons
volk meermalen getoond heeft geen
opgelegde eenheid te willen, die immers
niet rust op een diepe levensovertuiging.
En zouden dan Nederlanders ons zulk
een „eenheid" onder de huidige omstan
digheden willen opdringen?
Dat ware niet in overeenstemming met
den ernst en den nood van dezen tijd.
Een dergelijk streven lokt principieel
verzet uit. Het schaadt de volkseenheid
in den hopgeren zin. Het kan ook afbreuk
doen aan- de hartelijke samenwerking
voor bepaalde doeleinden, waarvan allen
de noodzakelijkheid gevoelen.
MIDDELBURG&CHE BRIEVEN.
Amice,
Daar zal lk me vorige week juist zet
ten tot het schreven van mijn wekeiyk-
Bchen brief en daar krijg ik bezoek. Ik
dacht: ziezoo, daar gaat je Zaterdag
avondpraatje. En ik had juist zoo'n mooi
onderwerp in myn hoofd. In de hoop dat
mijn pen gewillig zou zijn, had ik een en
ander willen schrijven over zaken, waar
door onzen tyd, in onze omgeving al
thans, getypeerd wordt.
Daar wordt bjj ons veel aan verhui
zing gedaan en er wordt heel weinig
gezwommen. Wij bouwen de kaaien vol
met houten winkels en het electrisch
bedryf heeft slechte klanten aan ons.
In dien geest had ik het opgezet, doch
zooals gezegd, door dat bezoek kwam
er van de heele schrijverij niets.
En nu moet ik eerst wat zeggen over
indrukken door my dien avond opge
daan. Daar zat me n.l. een zeer zwaar
getroffene, vóór 17 Mei een zeer gegoe
de Middenstander, doch na dien datum
een berooid man, ik zeg, daar zat een
zwaar getroffene gezellig te babbelen,
alsof er geen vuiltje aan de lucht was.
Iemand met een sterk geloof, een ge
weldig optimisme, een goed inzicht en
een uitstekend uitzicht, een krachtigen
aanpak, van zyn belevenissen en ge
voelens te vertellen.
Als je zelf met weinig kleerscheu-
rens uit den slag gekomen bent, krijg
je vaak onder die omstandigheden een
beschaamd gevoel. Waar heb je dat aan
verdiend? Neen, bedenk daar maar geen
verdiensten voor, want die zyn er niet.
Ge zult er misschien om lachen, ami
ce, als ik je het volgende ga schrijven,
maar heusch, doe dat nu niet. Heb je
wel eens bij jezelf er over nagedacht,
wat het moet wezen voor een mensch,
die 60 jaar lang een. man was, met
eigen spullen, met eigen verworven be
zit, met z.g. vastigheden om zich heen
en die met één slag alles kwijt raakte.
Die in zyn eigen huis, aan zijn eigen
tafel, met zijn eigen tafelgerief zijn zelf
verdiend brood at en die nu door men-
schen geholpen, aan een geleende tafel
met het goedkoopste bazarvorkje en
lepeltje zijn middagpotje verwerkt. Die
bij iederen maaltijd van tegenwoordig,
waarbij zelfs het dankgebed aan diepte
gewonnen heeft,toch telkens weer iets
moet overwinnen, alleen reeds omdat
het gereedschap hem nog niet ligt?
Ik weet, daar zijn menschen, die deze
gevoelens niet kunnen begrijpen, daar
Voor vele Rotterdamsche gezinnen, die door den oorlog alles verloren hebben,
ztjn evacuatie-noodtehuizen in de Maasstad ingericht, waar thans meer dan
2000 personen een onderdak hebben. De zorg voor den maaltyd.
FEUILLETON
door JOSEPH HOCKING.
16) _0_
jjHou op, tante!" riep hy. Toen viel
nem opeens iets in.
>,Had u misschien mijn schulden be
taald, tante Esther?"
Hij schreeuwde het byna. „Ja, ik zie,
at u het gedaan heeftWaarom heeft
ii j toeïl niet verteld?"
>i k durfde niet. Ik begreep, dat je het
ever niet voor mij wilde weten, dat
Je ^hulden gemaakt had, en dus
»Ja, en dus?"
ijk had gehoord, dat je geld schuldig
h 8 ?ai} Hdgar Retailliek. Door hem
oorde ik van anderen en van die ver-
aam ik de rest."
7oi"?nt u betaalde ze dus allemaal en
w gen mii "let3 van?"
ben a^rom zou ik het je verteld heb-
iv "K et zou nat geweest zyn, alsof
enw 6r ?P ha<i willen beroemen. Daar-
je w61f erl wii' Gr an villes, zooals
ik ha Tl! .^e dingen graag voor ons, en
niet V.--U gelh niet noodig. Ik ben wel
dan S*, maar ik gebruik niet meer
ijn halve inkomen, en nu ik alles
weet, is by gelegenheid elke cent voor^
jou. Kom, ga nu naar bed." i
„O, tante!" riep hy met heesche stem
uit. „U maakt, dat ik me heelemaal be
schaamd voel!"
Zoodra hy naar boven gegaan was,
begaf juffrouw Granville zich ook naar
haar slaapkamer. Ze was echter te ner
veus, om al tot rust te kunnen komen
en ging .eenigen tyd in haar leuning
stoel zitten nadenken over alles, wat
sedert den vorigen avond was voorge
vallen.
„Hij is mijn kleine Bevil nog", fluis
terde zij bij zichzelf.
Na eenigen tijd knielde zij bij haar
bed neer en bad langen tijd. Eindelijk
begon zij zich uit te kleeden. Voor zij
echter het licht uitdeed, scheen haar
iets in te vallen. Zij trok daarop een
ochtendjapon aan en liep zachtjes naar
de kamer van Seth. Ze bleef een oogen-
blik aan de deur staan luisteren.
„Mag ik binnenkomen, mijn jongen?"
Er kwam geen antwoord.
„Ik ben het, tante Esther, mag ik bin
nen komen, mijn jongen?"
Iets, dat op een snik leek, bereikte
haar oor, toen zij binnentrad.
Naast het ledikant stond een kaars te
branden, maar Seth was niet te zien. Hij
had zijn hoofd onder de dekens verbor
gen.
VAN HET NEDERLANDSCH COMITÉ
TER TOTSTANDKOMING VAN EEN
INTERNATIONALE VREDESCON
FERENTIE TE DEN HAAG.
Het Nederlandsche comité ter tot
standkoming van een internationale
vredesconferentie in Den Haag heeft
het volgende telegram aan president
Roosevelt gezonden:
Wy doen een beroep op U, om ge-
dachtenwisseling voor eervollen vrede
tusschen Engeland en Duitschland tot
stand te brengen. Wy bidden U alles
te doen, om een vernietiging van een
der twee broedervolken te voorkomen
in naam der menscheiykheid.
zyn er zelfs, die ze bespotteiyk vinden,
maar ik kan daar best inkomen.
Daar zat iemand met veel waardee
ring voor het vele belangelooze werk
door liefdadige menschen- in liefdadige
comité's gedaan en met heel weinig cri-
tiek voor de fouten, die dezelfde men
schen in onwetendheid begaan, maar met
een sterk begrip en een klaar inzicht
in het wezen der dingen. Op zyn ver
zoek om eenigen steun, had hy eenige
van de gevraagde dingen gekregen, in
natura. Hy was daar dankbaar voor.
Maar hoeveel grooter zou zyn dank
baarheid geweest zyn als hy ook nu nog
eigen baas was geweest in de keuze van
de voor hem onmisbare voorwerpen en
als in de plaats van de goederen de
waarde in geld was gegeven. Dan had
hy de weelde van zelf koopen by zelf
gekozen winkeliers gesmaakt. Dan had
hy het gevoel gehad van zelf ook weer
iets te kunnen laten verdienen by col
lega's, die zonder verdiensten ook niet
kunnen leven. Het gevoel van liefdadig
heid te moeten ondergaan, is voor velen
een onverdragelyk gevoel. En eenige
tegemoetkoming in die gevoelens, is
toch niet te veel gevraagd.
Ik heb hem gewezen op de jeugdige
krachtige stichting voor de getroffenen
door oorlogsgeweld. En de in goede ba
nen geleide actie van deze stichting. Op
mijn aanraden heeft hy zich direct voor
het lidmaatschap van die stichting aan
gemeld.
Ik was daar zeer bly om, want eenige
dagen later verscheen een publicatie van
het bestuur dier Stichting, waarin in
keurig gekozen bewoordingen de gevoe
lens van de overgroote meerderheid der
getroffenen werd vertolkt.
De getroffenen, zoo heet het daarin,
bestaan niet allereerst uit personen,
die vroeger afhankelijk waren van steun
of liefdadigheid. Het zijn menschen met
een sterk ontwikkeld gevoel van eigen
waarde en van verantwoordelijkheid. In
bijna alle gevallen kunnen zij die ver
antwoordelijkheid dan ook ten volle dra
gen. En drieërlei voordeel wordt daar
mee bereikt. Men ontlast de comité's
van. de moeilijke keuze van inkoopen
doen voor anderen. De vorm van steun-
verleening strookt dan veel meer met
de verlangens van de getroffenen zelf
en is eervoller, want men schenkt tege
lijkertijd ook een groote mate van ver
trouwen. En tenslotte, de plaatselijke
middenstand, die in de getroffen plaat
sen zelf ook ernstig werd getroffen, zal
er het meeste mee gebaat zijn.
Het is te hopen, dat deze gevoelens,
die zeker in het overgroote deel der ge
troffenen leven, en die zoo keurig zake
lijk, maar niettemin - ernstig klemmend
in dat adres dier Stichting onder woor
den zijn gebracht, weerklank mogen vin
den bij de liefdadige comité's in onze
stad en provincie werkzaam.
Dan zal deze hulp (om in te stemmen
met den laatsten zin uit dat adres) een
blijvend gevoel van groote dankbaarheid
achterlaten.
Over de credietverleening is ook nog
een woordje gesproken. Daarover kun
nen we wellicht een volgend maal nog
iets zal zeggen.
Voor ditmaal hier de punt en de
groeten van
STENTOR.
Zij liep naar het ledikant toe en trok
de dekens van zyn gezicht.
„Myn lieve, lieve jongen," fluister
de zij.
Het eenige antwoord was een onder
drukte snik.
„Mijn arme jongen, hou je toch een
beetje bedaard, en vergeet nooit, dat er
een God in den hemel is, en dat je oude
tante je liefheeft."
„Hou op, tante Esther!"
„Ja, ze heeft je lief, en alles komt nog
wel terecht, en ze zal nog eens trotsch
op je zyn; ja trotsch."
Zij kuste hem daarop op het voor
hoofd.
„Mogen Gods engelen de wacht over
je houden, mijn jongen," zei ze, terwijl
ze hem nogmaals kuste.
Daarop verliet ze de kamer, maar de
man kon niet langer zijn snikken inhou
den.
Den volgenden dag om twee uun daal
de hij weer de ijzeren ladder af, die naar
de ingewanden der aarde voerde, terwyl
Will Davis, die hem volgde, zich verbaas
de .over de veranderde uitdrukking van
zijn gezicht.
Twee dagen later deed Seth Trelyon
iets, dat hij nooit gedacht had te zullen
doen. Als iemand tegen hem gezegd had,
dat hy het zou doen, zou hy, óf woedend
zijn weggeloopen, óf spotachtig gelachen
hebben.
Zooals wy reeds zeiden, moest hij die
week eerst om twee uur op zyn werk
zijn. Even over twaalven bevond hy zich
op een weiland, dat tusschen het huis
van David Osborne en de lagere school
lag. Door het weiland' liep een voetpad,
en dat volgde hy. Opeens zag hij een
meisje over het hek klimmen en herken
de Auriol Osborne. Zy was op weg naar
huis. Hy had er nooit over gedroomd,
om tegen haar te spreken, maar opeens
viel hem iets in en trad hy op haar toe.
„Zou ik u misschien een oogenblik
kunnen spreken?" zei hij, terwyl hij zijn
pet afnam.
Auriol herkende hem als de man, die
een van haar leerlingen door elkaar had
geschud, en aan wien zij toen haar ex
cuses gemaakt had.
„Zeker", zei ze. „Wat wou je my ver
tellen
„Ik hoorde u laatst in de Wesleyaan-
sehe kerk zingen, en ik wou u bedanken."
„Ik ben blij, dat je het een mooi lied
vond. Heeft de dominee niet prachtig ge
sproken
„Daar heb ik niet op gelet; maar ik
vond uw zingen mooi."
Het meisje kreeg een kleur en Seth
stond naast haar en wist niet, wat hy
verder zeggen zou.
„Is het dat, wat je mij vertellen wou
zei het meisje, nog altyd glimlachend.
„Neen," zei Seth, „ik wou nog wat an
ders zeggen. Als ik u was, zou ik my niet
inlaten met hij hield plotseling op.
„Ik begryp je niet," zei het meisje na
eenig stilzwijgen.
„Neen, dat kan u ook niet; maar ik
wou graag in vertrouwen iets tegen u
zeggen. U zal dat vertrouwen niet schen
den, hoop ik."
„Neen, natuurlyk niet," antwoordde 't
meisje.
„Dan zou ik, als ik u was, my zoo
weinig mogelyk inlaten met dien Nick
Bodinnick."
„Waarom zeg je dat?" vroeg het meis
je, en er klonk zoowel verbazing als ver
ontwaardiging uit haar stem.
Hy merkte den toon van verontwaar
diging op, en het maakte hem boos. Wat
kon hem het meisje eigenlyk schelen?
Hij had wat anders te doen, om aan te
denken.
Hy wilde juist met een enkel woord
van verontschuldiging verder gaan, toen
hy Auriols blik ontmoette.
„Ja, het zou een schande zijn, als dat
lieve, zonnige kind iets kwaads over
kwam. Het gesprek tusschen Nick Bo
dinnick en haar vader schoot hem weer
te binnen. Wat had Nick Bodinnick zich
voorgenomen? (Wordt vervolgd.)
dici gezocht naar de oorzaak der tuber
culose, maar zonder succes. En geen
wonder, want de tuberkelbacil is van een
heel bijzonder soort, met bijzondere
eigenschappen en pretenties. Zoo vertikt
het ding het eenvoudig, zich op de ge
bruikelijke manier te laten kleuren en
dus beter zichtbaar te worden; weigert
te groeien op een van de gewoonlyk ge
bruikte voedingsbodems en is tenslotte
uiterst klein. Bovendien zyn er in de
meeste tuberculeuze weefsels maar heel
weinig exemplaren van te vinden. Koch
vond er vaak pas een of twee na dagen
lang zoeken.
Maar Koch was overtuigd, dat de tu
berkelbacil moest bestaan. Reeds sinds
70 jaren was bekend, dat de tuberculose
zich dikwyis uitte door de vorming van
knobbeltjes en vandaar dan ook de naam
(tuberculum is het Latynsehe woord
voor knobbeltje). Koch sneed zoo'n
knobbeltje in dunne schyfjes en legde
het onder zyn microscoop, na ze op de
gewone wyze gekleurd te hebben. Maar
hy vond geen bacillen. Een ander zou
nu allicht geredeneerd hebben: dan zyn
ze er waarschyniyk niet: Koch zei: dan
moet ik een andere kleurstof uitdenken,
waardoor ze wel zichtbaar worden. Tal-
looze proeven heeft hy moeten nemen,
telkens nieuwe schyfjes in telkens an
dere kleurstoffen leggen, soms dagen
lang; dan werd er onafgebroken ge
tuurd en gezocht, maar nimmer iets ont
dekt.
Maar hy zette door met de volhar-
ging van den man, die overtuigd Is ten
slotte tóch zyn doel te zullen bereiken.
De meeste bacillen zyn niet bestand te
gen een zuur of loog; ze verdwynen zon
der een spoor achter te laten. Het bleek
nu, dat de tuberkelbacil zuurvast was.
Koch behandelde sputum van een t.b.c.-
ïyder eerst met zuur, zoodat alle andere
bacillen verdwenen, spoelde het zuur weg
en kleurde het sputum dan met fuchsine
en dan verschenen ze inderdaad, als klei
ne rood gekleurde staafjes. Die staafjes
moesten de tuberkel-bacillen zijn,
want in sputum van menschen, die niet
aan tuberculose lyden, vindt men ze niet.
t 3
Veilig en vlug als geen ander helpt
hierbij altyd een poeder of cachet
van Mijnhardt. Mynhardt's Poeders per
stuk 8 ct. Doos 45 ct. Cachets, genaamd
„Mijnhardtjes" Doos 10 en 50 ct.
N.V. Pharmaceutische Fabriek A. Mijn-
hardt, Zeist. (Adv.)
EEN HALVE EEUW GELEDEN
WERD DE TUBERCULINE
UITGEVONDEN.
Bollen rooien tusschen de haver. Het belangrykste werk van de bloembollen
cultuur, het rooien is thans in vollen gang. Maar ook de haver is reeds
opgekomen op de in bouwland verwerkte bollenvelden.
Robert Koch's levenswerk.
Nadat Robert Koch op een avond van
het jaar 1882 in kleinen kring had me
degedeeld, dat hy den verwekker van de
tuberculose had ontdekt, was zyn werk
nog niet afgeloopen. In tegendeel, het
begon pas. Want het was niet voldoende
den tuberkel-bacil te kennen, hy moest
ook bestreden worden. Ruim acht jaar
werkte Koch en op 4 Augustus 1890, dus
dezer dagen 50 jaar geleden, volgde
prompt de bekendmaking dat de tuber-
culine was uitgevonden, waarmede de
stryd tegen de verwoestende ziekte kon
worden aangebonden.
Eerst de ontdekking, daarna de uit
vinding. Eerst de oorzaak van de ziekte,
toen de bestrijding.
Zóó was Robert Koch, de op 11 Dec.
1843 te Clausthal geboren medicusvol
hardend, langzaam, stap voor stap
voortgaand op den weg, die hem naar
het gestelde doel moest leiden.
Een bacil met onaange
name eigenschappen.
Vóór Koch hadden reeds tal van me-