li- p-fia» Sgfl Ei-fa¥&^BÏ s fl e!!,l^^eP8^ieESp gg??|lp?P& Voor de Jeugd Zonder Moeder. 6.8 8 Zaterdag 13 Juli 1940 No. 36 Voor den Zondag Om de toekomst onzer kinderen. o «g." 0 OQ O* i-r- 3 llfslsêS rt- S4 QJ M O ^-. - ög cr^»rj t-1 ^aO P g- CD p ts®s-§ e.®? 9> K? n ffi n. - S- EJ. [-1 g M (-»• Li. 1®® <S^B Pgf^^ïï-gl f&ira°gf ia M P CD 2 gStpp 3 O |r^ g »3 P'3 K p B rt Qj ty p co S rt- p O >-* Q, B- 8 - Pj CD N 2© CTQ r crq N P o O ts j— ö- w CTQ o P 0 P p p ®<q F Slc^S 5? sr p "S "n, O W ja g» B 3 <1 0.02 B n> U g S? 3 O s 2L 3.3. o S-IP Por aq E*4^- 3|lS°P"S|?1L§„'S5ëP §poS.BH|1g£?Ög^^Pê;Bg1p 0ë^^§' 303oo§o>gcdHS-®Mt33!-g(»S;ri s 1 P 8 w? S« Srë 5! 0 tö <J 1 o f ës wtd S to<^ë£i' <0 B Q U <5 25. 2218 12X23 26. 3731 25 X 34 27. 39X30 7—12 28. 43—39 12—18 dreigt: 2934 enz. 29. 30—25 gedwongen. 29 30. 31—27 31. 42—37 32. 35—30 door tempo-gebrek gedwongen, moet Wit zijn eenige compensatie prijsgeven, zoodat hij thans een verloren partij speelt, daar zwart nu een gezonde plus-pion heeft. 11—16 17—21 21—26 32 33. 33 X 24 34. 25 X 34 35. 28X19 36. 39—33 37. 33—28?? 24X35 19X30 2—7 14X23 7—11 Eten blunder, welke het onafwendbare einde alleen verhaast! 37. 8—12 En wit gaf onmiddellijk op. 14.) 0— Toen was Vader niet alleen, toen hadden Theo en Luut nog een Moeder. En daaraan moet Vader ook denken, tel kens als het blijde nieuws van de terug komst weer in zijn gedachten komt. Sientje eet alleen in de groote keuken, want Sjaan heeft haar vrije middag. Het eten is best, daar ligt het niet aan, en toch smaakt het Sientje niet als anders. Telkens weer legt z-e haar vork neer en blijft dan voor zich uit zitten staren, Hoe dat allemaal' moet? een heele fami lie erbij Aan ruimte ontbreekt het niet, het huis is groot genoeg, maar de drukte die je er van hebt, dat is het em. En dan Indische menschen. Die mevrouw moet heel aardig zijn, heeft ze wel eens gehoord, en op de kiekjes lijkt dat ook wel zoo, maar zij zal met haar oor deel maar wachten tot ze hier is. En dan die kinderen. Ze zijn natuurlijk gewend door een baboe bediend te worden. Nou maar, dit neemt Sientje zich vast voor, op zooiets hoeven ze bij haar niet te rekenen, zij zal zich niet door zulke bla gen laten commandeeren. Luut en Theo hebben het ook nooit hoe ven te probeeren. Hier wordt Sientje in haar overpeinzin gen gestoord door een lang en doordrin gend bellen. Nou, nou, ze hebben haast! moppert ze. Waarom er nu juist altijd onder het eten gebeld moet worden, dat is mij een raadsel. Maar toch gaat ze vlug open doen. „Dag juffrouw!" Een klein meisje staat op de stoep. „Ik moet van Moeder vragen of Dikkie hier ook is". „Dikkie?" „Ja, mijn zusje. Ze is nog niet thuis en nu denkt Moeder dat ze misschien hier is, bij Luut". „Nee, bij Luut is ze niet, de familie is al aan tafel". Even denkt Sientje na. Het telegram. Luut was toen boven, en daarna is ze aldoor binnen geweest. „Nee", zegt ze dan nog eens tegen het meisje, dat nog staat te wachten, „hier is ze niet hoor". „O, dat is jammer", zegt het meisje te leurgesteld. Nu moet ze weer verder gaan zoeken en het regent zoo hard. Waar of Dikkie toch wel kan zijn? Ze begrijpt er niets van. Anders komt ze nooit zoo laat thuis. Sientje maakt nu wat vlugger voort met het eten dat al haast koud geworden is op haar bord. Maar haar gedachten zijn dadelijk weer bij het laatste nieuws. Ze is al druk bezig de bedden te ver plaatsen en de kamers in orde te brengen. Zóó zal ze alles zetten, of zoo, nee het kan nog wel anders, zooof Och nee, ze zal het maar aan den pro fessor overlaten, als die er zich mee wil bemoeien, dan moet hij maar beslissen. Sientje is zelf juist klaar, als van binnen het belletje rinkelt, dat ze af kan nemen. „Sien", overvalt Luut haar dadelijk, „bij mij kan er wel een bed bijgezet he, voor Leni, het is veel leuker, als we samen kun nen slapen". „Ik weet het niet, als de professor het goed vindt, dan kunnen we het probeeren" En dan vertelt Sientje, hoe zij van plan was alles te regelen. „Ja maar"Luut weet telkens weer wat anders, en dan kunnen ze het niet da delijk eens worden. Als Sientje er heelemaal niet uit kan komen, besluit ze maar weer: „we zullen het aan den professor overlaten, heusch, dat is het beste". „Ja, daar is Luut het mee eens, dat vindt ze best, maar Leni moet bij haar slapen, dat staat vast. Als Sientje weer naar de keuken terug gaat heeft ze er niet aan gedacht aan Luut te vertellen dat er een zusje van Dik kie geweest is, om te vragen of Dikkie hier is. Er komt dezen avond niet veel van Luut haar huiswerk terecht. Ze moet telkens weer aan het heerlijke nieuws denken, en Theo is iederen keer weer bereid om er over te praten. Wat zal het heerlijk zijn en de tijd schiet al zoo op. Samen tellen ze de dagen af, hoe lang het nog duurt. „Zouden we ze hier van het station af halen of zouden We mee mogen naar de boot Het laatste lijkt Luut wel 't leukst. „Naar de boot? Hoe kan dat nu. Ze ko men het laatste stuk toch immers over land". Ja, dat is waar. Het is wel prettig, dat ze er dan zooveel eerder zijn, maar wat het afhalen betreft, had Luut toch maar liever gehad dat ze heelemaal met de boot gingen. Het was maar wat leuk geweest om ze in Rotterdam of Amsterdam op zoo'n groo te boot te zien binnenvaren. Zelfs als Luut eenmaal in bed ligt is ze nog onrustig en de slaap wil niet dadelijk komen. Wat is alles toch veranderd ineens, zoo veel heerlijks om aan te denken en de foto Luut zit meteen rechtop in haar bed nee die hoeft ze nu zeker niet weg te stu ren. Wacht, ze zal hem maar goed wegstop pen, dat niemand hem meer te zien krijgt. Dan dwalen Luut haar gedachten terug naar de voorbije middag. Wat was het fijn aan tafel. Ze hadden ook zooveel te praten En eerst nog bij Moeke Berends, ja, haar moest ze morgen ook gauw vertellen wat er in het telegram stond. De postbode bracht heten toen riep Sien haar en Verder denkt Luut niet. Stokstijf blijft ze zitten. OoDikkie, waar is Dikkie ge bleven? Ze speelden bootje, o nee, roovertje en Dikkie? Was ze al in het kamertje? Ja, Luut weet het heel zeker ende deur heeft ze al op slot gedaan. Toen Sien kwam roepenja, toen was ze met 't rooverspak bezig, maarwaar is de sleutel dan gebleven? O, het is vrééselijk!Zou Dikkie dan nog in het kamertje zijn? n> m ttw—-w- tsr*<l0 Hr* P3 3 fS^S-8- o0g 8- 3 O f0 3 OO 2. o o o 5 ?r g O 3 2. pr o 1 3 S £3* rt 5 rt P 8 o o a p CC rt n rt O O tt Qa h* P p 3 rt *X CL rp e_i. a rt- n a p O'e-J- a cc r 2-P w I-— 8?: S p "5: m> 2 "■S 3 B 8 g 8 01 PT* D m T n> ft. n> a B O Hiï 2 o ob J o U Pr S 3 8- g to N o P .fS *1 O c p g£8<2 3 a 0Q Cf <a: ti o pi tr ^r.13 3 tn g. o p. tr 6. CD 3 O N P 7ÓKDA<l)bLAD _i Irii-v 54e Jaar gang T'f—i- !M^de mw LEGPUZZEL Oplossing volgende week Een middag aan de rivier KOM TOT DEN HEILAND. Zoekt den Heere terwijl Hij te vin den is; roept Hem aan terwijl Hij nabij is. Jesaja 55 6. Zoekt den Heere, terwijl Hij te vinden is, zoo roept de profeet het volk van Israël toe. Maar het is ook een woord voor onze dagen. Een vermaning, die ieder ter harte heeft te nemen. Er wordt veel gezocht in deze wereld. Al leen met het zoeken van den Heere wordt vaak weinig ernst gemaakt. Ja, men wil nog wel vragen naar den Heere, maar nu niet, en niet met een vol komen hart. Later, dan zal men gaarne vluchten tot God, maar niet dadelijk. Er is zooveel dat bij het rechte zoeken in den ■weg staat. Er zgn de zaken die alle zorg opeischen; er zijn de vrienden waar mee men niet wenscht te breken; er is het genot dat ten koste van alles wordt nage jaagd. En zoo zijn er allerlei zaken en om standigheden die als een verhindering kun nen gelden. Tot het eindelijk vastloopt. Want God laat niet met zich spelen. En daarom onttrekt Hij zich dan. Als wij dan zonder Hem onzen weg wil len gaan, welnu, dan zal Hij ons ook aan onszelf overlaten. En dan komt de ellende. Dan wordt Israël in ballingschap wegge voerd om zijn zonden. Dan kan het zichzelf niet meer redden en moet het bukken voor zijn machtige wederpartijders. Met den Heere zouden ze er tegen opge wassen zijn, maar zonder Hem moeten ze het onderspit delven. Niet anders is het in ons leven. Zoo wij Hem zoeken als Hij ons roept, naar Zijn Woord hooren en Hem navolgen, dan is Hij ook met ons. Dan is Hij bij ons ook als de weg donker en het pad steil is. Maar als wij Hem verlaten, dan staan wij alleen en wor den ten prooi aan allerlei kwaad dat ons omringt. Dan missen wij ook de kracht om tegen de zonde te strijden en gaat het van kwaad tot erger. Dit kan echter het keerpunt worden. v GODS TROUW HOUDT STAND. Hoe groot en goed en wonderbaarlijk zijn, God, de wegen van Uwen raad! De boozen dreigden gansch vervaarlijk: onmachtig dreigen was 't metterdaad. Uw troon houdt stand! God, onze God! Vol mededoogen hield G' op ons, armen, het oog gericht. Wij leden zwaar: van uit den hoogen zondt G' ons Uw eng'len met troost en licht. Uw trouw houdt stand! Uw wijnstok lag vertrapt, versmeten: Gij hebt gesproken nu bloeit hij weer. Gij hebt ons nooit, neen nooit vergeten, vergeet, mijn ziele, Hem nimmermeer. Uw trouw houdt stand! Gods Vaderhand geleidt ons tot zijn eer, Ach, waren w' altoos U trouw, o Heer! Oud Nederlandsch lied. Want als wij in zulke oogenblikken er kennen: de Heere heeft mij verlaten omdat ik Hem den rug heb toegekeerd, dan roept Hij ons toe: Keert weder tot Mij en Ik zal tot u wederkeeren. Maar kunnen wij dat Getuigen onze zon den niet tegen ons. Hoe zullen wij weder keeren tot den Heere, dien wij vertoornd hebben Doch hoor, weer klinkt de roepstem der eeuwige ontferming: De goddelooze verlate zijn weg en de ongerechtige man zijn ge dachten en hij bekeere zich tot den Heere, zoo zal Hij zich zijner ontfermen en tot on zen God, want Hij vergeeft menigvuldiglijk. De Heere is niet veranderd. Hij heeft Zijn Zoon in de wereld gezonden om den band tusschen God en den mensch te herstellen en alle schuld der zonde te voldoen. En op grond van den verlossingsarbeid van Christus roept Hij ons toe: Zoekt den Heere terwijl Hij te vinden is; roept Hem aan terwijl Hij nabij is. Gelooft Zijn heil- en troostrijk woord; verhardt u niet, m^ar laat u leiden. Nog altijd klinkt de noodiging: O, alle gij dorstigen, komt tot de wate ren, en gij die geen geld hebt, komt, koopt en eet, ja, komt, koopt zonder geld en zon der prijs, wijn en melk. Zoekt Hem: nu is Hij te vinden. Roept Hem aan: Hij is nabij. n. Er zijn twee waarden, die wij onze kin deren mee kunnen geven in het leven. Ie de stoffelijke; 2e de geestelijke. Over het algemeen zijn wg geneigd de geestelijke waarden hooger aan te slaan dan de stoffelijke. Er schuilt echter in deze betuigingen van ons vaak veel Farizeïsme. Want als het er op aan komt, dan strijden wij in de voornaamste plaats voor ons lijfe lijk en stoffelijk bezit. Velen in ons nog zoo gezegend land kon den zich in een zekeren welstand te dien opzichte verheugen. Maar in één enkele fa tale middag wordt om een voorbeeld te noe men, huis en goed van een Rotterdamsch zakenman volkomen vernietigd. Worden in een ander stadsdeel voor eenige tonnen aan voorraden van hem verwoest en hij en zijn gezin bezitten niets meer dan alléén het le ven en de kleeren, die ze aan hebben. Zooals dit gezin zijn er duizenden, niet alléén in onze stad, niet alléén in ons land, maar ook overal in Europa. Op die momenten zal het waarlijk blij ken of wij het geestelijk goed inderdaad hooger aansloegen dan het stoffelijke. Want zoo lang wij nog alles hadden, wat ons hart begeerde, was het een klein kunstje om „dierbaar" voor te dragen het bekende ge dicht van Jan Luyken: „Laat krijgen en schanden en rooven en branden, Verwoesten, verwoesten de landen, laat komen de donder, de winden, de stroo men, wat baat het, wat schaadt het den vromen." Als het avond wordt in onze oude stad daalt de angst in duizenden harten. Ieder denkt dan aan den boozen Dinsdagmiddag. Het is makkelijker gezegd, dan gedaan: „De Heere is bij mij, ik zal niet vreezen." Er zijn ontzaglijk veel bange menschen. Voorop gaan alle zelfzuchtige menschen, dan komen allen, die geen afstand kunnen doen, dan alle eerzuchtigen, die niet kun nen wachten, dan alle verongelijkten, de menschen vol zelfbeklag. Zelfzucht is het meest natuurlijke in het leven. Wij stooten er overal op. Het tegenovergestelde van een zelfzuchtig mensch is niet een edel, zelf opofferend, onbaatzuchtig,, vroom mensch. Vrome menschen, rotsen in hun kleine sa menleving hebben in hun huizen zitten ril len als rietstengels. Dezer dagen las ik van den grooterf Mar- nix van St. Aldegonde hoe hij zich gedroeg tijdens een gevangenschap. Volkomen an ders dan wij zouden verwachten. Had hij vóór dien tijd de zaak van den opstand op godsdienstig zoowel als op staatkundig ge bied krachtig voorgestaan, nu maakt hij veeleer een defaitistische indruk. Reeds drie dagen na z'n gevangenneming schrijft hg II

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1940 | | pagina 7