§3# Bondganfl door dan Oam-doolhol. ra ■a-S -8| -ra Dieren met en zonder „geschiedenis". Waar de winden waaien Parijs de Lichtstad. «o, en Q 7 E| het U c d u 43 -1 *5 0 U O X 3 43 o* 0 M w 5 13 d 43 h s 3 -J 3 ca (ft O «s O 2 o. c O 3 <1 h ■2 _<B ra O V +3 L BÖ 0) (4 +j «D D <s ■o t3 <u §1) d -S CD a O -3 H 3 - Sh <D flïs 9 -É CU 4_) fl flj 5 CD U bö <i> 0^ 03 +J -1 "2 ï3» i-l O *>:<13 bp *-> d co a o "-5 "S H cö "d a B 2.È» JÜ MlH o5 <U -tJ J1 3f-a - 3 3 S a 03 D bo I §1 aj tl {-. 4J bo S ®<3 - O N g a> ïh •73 o •s o a o ,a - o a 03 T3 T3 Q 2 S2 -*-> a jd a 2 -S a s-. T« 03 -U §-s X3 N 03 +-> *><s S 03 ra TJ s Sê cd C 3 2 2 g^-S 9 CU S d cd bn 5 CO da +J ja <4H 2 3> J*i ■o »5,n •C o> a> T3 22 S oa 03 o.- a O x -a a .a 03 <t bo -.3 •H TJ §2 0> 73 .2 U IS 8 3 B 03 13 -»-« 'a 03 p-Q bo v -rH r2L +J .d? GQ SH 03 J* a 03 .a -ü a ssi* ■oSg? 03 e "H S5i 03 03 dl +j 9 +J a 2 3 J3 tj f aa o 03 O 03 bfl Jb4 JB *-« -B *<D .5"3 j 41 h da 3 s"3 *>-2. a b"5 9 0 CD ...h0 a d da 9 9 «3 "■«•J S n-2|3 2 03 cc a s-i n 03 u S-3 8 ^Cdafe t>0.S 'o ni 03 TT5" ïh o a a 03 O *a n a o §W bfl §1 3 GQ &2 SpS"5 rH g:d>2 N da Ta a 2 da -■ 3 -g +J jd 3 cd 3 da cd ca C -3 ja 03 O -M O "S 5 s S'.ti cd *H s g O 6 O g S3 a Só taoü W>2 O C rri r1 ai-, Ka OU oa cd d 3 na= a. O N •S n:3> 9 S,° g d" d da g g s as o a iS aë10' a| oa itS ja d 3 2 d da t, O oa cd da tafi N da Jd cd Jd •op £T 3"ld dd da 2 Sc oa g, Oc^a W d2 oa oa1 w^-i"11 uu d o oa d g a o +-> Sh -r4J ja 03 S 2 jb d~ 2 2 a S 2 m td cd 2 fe d risj T3 CQ H a 03 ^Ta a o 03 rrt a^ 03^ Sh rj CQ 2 03 4-> o.'3 3 »QQ m" d d cn aa <ja a ^Qa -5^ a oa m 1X3 d d cd o da co da d £3% ■B d d 9 E o d d hj-Ö T3 -«H S) J3 d aa S d d q d aa 2-o d "O S rj O i êi-SS t§ N "g aa 2? t3 T3 S H-> rH .^a cö H ffl C O T^ a Q3 bo CÖ 03 03 fcyO 03 &J0 TJ »-j XI ci o) o ü-h Sh gq Td •a a 03 '3 Sh 03 Sh r* a a N S M bo •a - 03 S 03 -73 r2 'H a w a ss 03 CÖ bo Oi a 03 O 03 CD QQ 3H5 od 53 Q3 03 DP TT O CO ■nr LU Q üJ lii Z ai ai ai i- M da g da 2 -o 03 S 3 0> a :c?'03 -+-> a o) o) a tj hf\ 03 03 O SH rQ 00 .g a a f7 03 pQ «2 °td w pQ a 03 ■g- Q3 GQ 03 Cu oj —1 <u 'S7.2, da 'S -o 2 J3 I g td 'S :g:& a g -S .•did -*■•_;>.,d-d da rg co Q d +j 2 o TD +-> d a-s -e5_ d -H n flB t) 3 d cj 3D d cd d m 03 .Jh .O *2 to*o N rj *03 ^3 .2? +J" 5 o 3 H 2 -e o |oNhgï^T -g bo o daH, d 2 :d>N S'O.Ö,dt}dr,ad Sfc £23? a> as a a V M b O <J 03 o .H^3 TJ 9HHH Het kan vreemd 100pen in de wereld. Wanneer er in 1755 niet een ontzettende aardbeving te Lissabon had plaats gehad, waarbij zestig duizend menschen het leven verloren, zouden we misschien nooit van Goethe hebben gehoord. Goethe was toen zes jaar en deze vreeselijke ramp schokte zijn jeugdig gemoed zóó, vertelt hij in „Ver dichting en waarheid", dat hij vergeefs trachtte zich hier van te herstellen. Dit was daarom zoo moeilijk, omdat „de wijzen en de schriftgeleerden" het er niet met elkan der over eens konden worden, hoe men zulk een verschijnsel moest beschouwen. Hier door werd de eerste twijfel in hem opge wekt over de dogma's van den godsdienst. Deze ramp doet den denker in hem ontwa ken. Van nu aan gaat hij zoeken naar licht, Zonder ooit hèt Licht te vinden. Er is veel overeenkomst tusschen Napo leon en Goethe. Beiden zijn reuzen-gestal ten in het menschelijk geslacht, beiden zijn zij helden en zoekers. Niemand is meer dan Goethe overtuigd van de ijdelheid der dingen, van hun ver gankelijkheid. Niemand heeft beter dan hij de ellende van het menschelijk leven door schouwd en met al den hartstocht van zijn Duitsche ziel heeft hij getracht die ellende te doen wijken. Een zoeker naar het Verloren Paradijs is hij geweest. Alleen heeft hij gezocht bij het sobere kaarslicht van zijn eigen verstand en heeft hij verzuimd het licht van de Zon- ne der Gerechtigheid op al de problemen van het menschelijk leven te laten vallen. En was het met Napoleon wel anders? Heeft hij niet zelf meermalen verzekerd, dat het zijn diepste wensch was, om de we reld een eeuwigen vrede te verzekeren? Om dat ideaal te bereiken moest hij echter door een stroom van bloed waden, die hem ten slotte verzwolg, zonder hem in het be geerde land van den vrede te brengen. In de Erkerkamer van het stadhouder lijk paleis te Erfurt hebben de beide zoe kers met elkaar gesproken. Het onderwerp van hun gesprek was Goethe's epos: Her mann und Dorothea. Dit heldendicht van Goethe was de vrucht van zijn tweejarig verblijf in Italië. Napoleon had het gelezen en het had hem sterk aangegrepen. Zoo geweldig was de indruk geweest, die dit werk op hem had gemaakt, dat hij vu rig begeerde den auteur ervan te ont moeten. Die ontmoeting moet werkelijk aangrij pend zijn geweest. Na de samenspreking moet Napoleon dit gevleugelde woord hebben gesproken: ,,C' est un homme!" Da 's 'n mensch! Maar tegelijk had ze iets diep-tragisch. Twee der grootste mannen van hun tijd za gen elkander hier in de oogen. In beider ziel leefde dezelfde begeerte naar geluk en vrede. Beiden haakten naar het schoone, het goede en het ware. En toch hadden ze beiden al hun energie nutteloos verspild. Want aan het heil in Christus gingen ze schouderophalend voorbij. Als Goethe straks na een lang leven van werken en denken, de grenzen nadert van het geheimzinnige land, van waar niemand terugkeert, begeert hij „meer licht". Zijn schitterende kunst en zijn tintelend vernuft hadden hem geen vrede gebracht, evenmin als den balling op St. Helena. Dat behoeft ons niet te verwonderen. De vrede „die alle verstand te boven gaat", kunnen we immers onmogelijk met ons verstand bereiken, hoe groot dat ove rigens ook zijn moge. Hadden ze slechts het heil in Christus gezocht, niet met een schitterend verstand, maar met een een voudig geloovig hart, dan zouden zij inder daad hun ideaal hebben bereikt. Nu zijn ze slechts gekomen tot een he roïsch, doch nutteloos pogen. Napoleon en Goethe, grooten van ons geslacht, naar menschelijken maatstaf ge meten, hoe arm zijt gij gebleven, omdat ge den Mensch niet hebt gezocht, die alle ellende doet eindigen en alle vragen doet overgaan in aanbidding. (Uit Timotheus".) De vraag, of men een regenworm iets kan leeren, zal wel nooit bij u opgekomen zijn. Wetenschappelijke menschen kunnen rare invallen hebben en inderdaad hebben zij beproefd, of een regenworm vatbaar was voor een zekere dressuur. Het is gebleken, dat dit inderdaad zoo is. Men is er in geslaagd een regenworm te leeren, dat hij in een T-vormige buis alleen door den rechter horizontalen arm mag kruipen. Daartoe zorgde men, dat hij bij het wen den naar links een electrische prikkeling ondervond. Nadat dit spelletje een maal of tien herhaald was, had de worm ont houden, dat de linker arm gevaarlijk voor hem was. Ook visschen kunnen gedresseerd wor den. Wen ze er aan," om telkens uit één bakje, in een aquarium opgehangen, te eten. Als ze dan op zekeren dag dat bakje tusschen een paar andere zien hangen, dan herkennen ze haar eigen etensbakje. Van herinnering kunnen we hier nauwe lijks spreken. Lagere dieren hebben in hoofdzaak een „herkenning", niet een „her innering". Zij leven alleen in het heden. Bij hoogere dieren is dat anders. Een aap b.v. herinnert zich het verleden buiten gewoon goed. Een alleraardigste proef toont dit aan. Als we een aap in een hok hebben en we verbergen een paar meter van dat hof een banaan onder een bloempot, dan volgt de aap nauwlettend alles wat we doen. Nu zetten we een hooge plank tusschen dhet hok en den bloempot. De aap ziet dus den bloempot niet meer. We halen de ba naan er onder weg en leggen er een noot onder. Dat alles is gebeurd, zonder dat de aap het heeft kunnen zien. Nu openen we het hok en de aap snelt om de plank heen, werpt den bloempot omver en... is verbaasd en woedend, omdat tij zoo genomen is. Hoewel hij den bloempot niet zag, had hij onthouden, wat er was gebeurd. Zelfs wist hij nog, dat het een banaan was, die we er onder verborgen hadden. Van daar zijn verbazing, een noot te vinden. Hoogere dieren hebben herinnering aan het verleden. Denk maar eens aan den hond. Zij hebben „geschiedenis". 11) —O- Laat hem maar begaan, zei de di recteur. Hij is absoluut ongevaarlijk en heeft blijkbaar er genoegen in, te komen. Als het hem verveelt, blijft hij vanzelf weg. Maar wanneer u er bezwaar tegen hebt, dan is het natuurlijk afgeloopen. Neen, dokter, dat is het niet. Hij loopt mij niet in den weg. Maar ik wist niet, of hij mócht. Nu is het in orde. Alleen hij werkt als een volslagen knecht, al is het slechts enkele uren. Het is toch niet billijk, dat ik voor niets van zijn diensten profiteer. U kimt hem toch niet betalen? Hij beseft nauwelijks de waarde van geld. Geef hem, als ge dan toch iets wilt doen, zoo nu en dan een maal eten. Niet voor dat eten natuurlijk, maar hij vindt dat be paald mooi. Hij is een fijngevoelig man. Hij moet, naar mij bleek, op zekeren Vrijdag een vreeselijk ongeluk hebben gezien, ten gevolge waarvan hij krankzinnig is ge worden. Op Vrijdag zal hij dan ook nooit komen, want dan is hij volslagen patiënt. Misschien wist u dat reeds? Erik moest bekennen, dat hij er niet van op de hoogte was. En toen herinnerde hij zich in eenen, dat den tweeden dag, toen Tijs niet gekomen was, een Vrijdag was geweest. We kunnen geheel gerust zijn, zeide Erik tot Maria, toen hij verslag deed van zijn bezoek aan den directeur van „Zon- neoord". Hij mag komen, zooveel hij wil. Alleen moeten we, zoo noodig, maar het zal wel niet noodig zijn, letten op de uren, dat hij thuis moet komen. En we mogen hem zoo nu en dan ook wel eens een maal eten geven. Dan behoeft hij niet naar huis. Eiken dag voortaan, uitgezonderd des Vrijdags en Zondags, was Tijs de gast in de bloemisterij, hetzij in den tuin, hetzij in de schuur of de woning. Want het ging winteren. De werkzaamheden waren niet vele, al had Erik altijd wel iets te doen. Hij kon trouwens ook niet stilzitten. Hij was niet ontevreden over den eersten tijd van zijn baaszijn. Ze hadden wel uit moeten kijken en de winter zou zeker niet meevallen, maar de inkomsten waren toch van dien aard geweest, dat zij er konden komen, ook al, omdat een deel van den grooten tuin was gereserveerd voor bouw land. Erik had, hoewel hij er weinig ver stand van had, aardappelen gepoot en groenten gezaaid. De aardappelopbrengst viel tegen, maar groente hadden ze volop. Maria zorgde voor wintervoorraad. Erik had nu reeds verschillende vaste kianten. Enkele hotelhouders in Westveld hadden van hem gehoord en waren gere gelde afnemers geweest, ook al omdat de nieuweling zeer goedkoop was. En dan waren er verschillende particulieren, die zijn advertentie in het weekblad gelezen hadden. En tenslotte had hij een flinke zaak in Westveld en in Harenstede tot klant gekregen. Het grootste bezwaar was, dat hij nog geen kassen had. Hij zag wel kans, die te maken en hij had zich voorgenomen, dien winter daaraan te beginnen, maar dan zat hij nog met de verwarming. Hij durfde den aanleg van centrale verwarming nog niet aan; had er ook geen geld voor. En nieuw geld opnemen, gesteld, dat het kón, wilde hij niet. Hij had zelfs minder kunnen af lossen dan in de bedoeling had gelegen. Maar het ging toch goed. Hij werd geze gend. Er bloeide daar een jong geluk, al brachten die beiden, zwijgers als zij wa ren, het niet onder woorden. Soms vroeg Erik zich en Maria af, of zij het niet wat eenzaam had. Maar dan zeide ze: Ik heb jou. Dat is voldoende. En straks heb ik nog iets anders. Ja, zei hg. En dan zag hij haar aan, zooals hij alleen dat kon. Die twee verstonden elkaar. De dagelijksche gast was niet tot last. In geen enkel opzicht. Maria raakte ook geheel vertrouwd met Tijs en begreep reeds veel van zijn uitingen en gebaren. De enkele menschen uit de omgeving, onder wie ook het gezin Janse, konden er niet bij, dat Erik en Maria eiken dag zoo'n krankzinnige om zich heen wilden hebben. Je kon toch wel zien, zeiden ze tot elkaar, dat die twee anders zijn dan anderen. Ze benne zelf half gek, zei Gezine Janse, de dochter. Maar daarop reageerden de menschen niet. Want per saldo was aan Gezine Janse ook „een steekje los". Bepaald vriendschappelijke betrekkingen onderhielden Erik en Maria niet met de Jrmses. De verhouding was goed. Meer niet. Al spoedig hadden ze bemerkt, dat het gezin niet tot een voorbeeld kon wor den gesteld. Maar het voornaamste be zwaar was wel, dat de eenigheid des gees- tes ontbrak. De Janses bekommerden zich, v/at van verreweg de meesten in het dorp niet kon worden gezegd, om God noch godsdienst. En toen zij bespeurden, welk vleesch zij in de kuip hadden met den bloemist en zijn vrouw, werden zij vanzelf gereserveerder. Gezine vertoonde zich nooit in de bloemisterij. Het fijne lesje, dat zij van Erik had gekregen, had zij toch gevoeld. Zij bad Erik nooit meer alleen ontmoet en daartoe ook geen enkele poging aangewend. De menschen vonden het wel wat vreemd dat die Tijs daar altijd maar was. En een enkele, die het zeggen durfde, zeide het Maria. Ach, als die stakkerd daar nu genoe gen in heeft, wat zou dan nu? Wij hebben niets geen last van hem. Anders ging het natuurlijk niet. Maar hij loopt of staat ons niet in den weg, zei Maria. Laat ons dank baar zijn, dat we ons verstand hebben. En dan zwegen de menschen. Och ja, ze had gelijk. Maarhet was toch on zin. Je kon toch zien, dat die twee anders waren dan de anderen. Dat was logica van de menschen. Maar Erik en Maria trokken zich er niets van aan. En Tijs kwam eiken dag, om straks, toen het voorjaar verscheen, hard mee te werken. Er was heel wat te doen. Erik had alle mogelijke plannen tot uit breiding. Maar die kostten geld. En hij moest voorzichtig zijn. Ook al omdat uit breiding van het kleine gezin te wachten stond. We zullen hem Erik noemen, zei Maria. En als het kindje dan niet een jongen is? plaagde Erik. Dan noemen we haar Maria. Het is een jongen. Je moet toch een stamhouder hebben? Ik denk, dat het een meisje is. Dan noemen we haar Margot. Margot? Waarom? Weet ik niet. Dat is een mooie naam. Maar het is een jongen, hoor. Het werd een meisje. Vind je het jammer? vroeg Maria, toen Erik, verlegen en onhandig, het teere wezentje in handen had. Wat God ons geeft, is goed, zei hij. Ze noemden haar Margot. En Margot groeide voorspoedig op. Je bent in een besten tijd geboren, meisje, zei Maria. Zoo vlak in het begin van het voorjaar. We zetten jou eiken dag in de bloemen, in de zon en in de lucht. Margot kraaide van louter genoegen. Alsof zij haar moeder verstond. Ket geluk bloeide op. Telkens moest Erik even uit den tuin komen, om zijn kindje te zien. Tot Maria lachend zeggen moest Vooruit, aan het werk! Zóó komen we er niet. Er was er nog één, die niet van de v/ïeg of de kinderwagen, als Margot in den tuin stond, was af te slaan. Dat was Tijs. Die de gewoonte had aangenomen, om een half uur eerder te komen. Aanvankelijk be grepen Erik en Maria dat niet. Maar lang zamerhand werd het hun volkomen duide lijk: Tijs kwam voor Margot! Het werd een goede, gelukkige zomer. Er kwam een jongen uit het dorp. Hij was zeventien jaar. Ik heb een kar, zei hg. Geef mij wat bloemen, baas. Dan ga ik die in Haren- De geschiedenis van Parijs, dat wil niet meer en niet minder zeggen, dan de ge schiedenis van Frankrijk. Want wellicht geen stad op het conti nent van Europa kan er zich zoozeer op beroemen door alle eeuwen heen hart en hoofd van een natie te zijn geweest. Parijs, dat was altijd een spil, een kern, stede langs de huizen en op de markt verkoopen. Er zit misschien een broodje voor mg in. Top, zei Erik. Maar je mag de men schen niet overvragen. Wees tevreden met weinig. Ik maak het goed met je. Zoo gebeurde het. En de jongen maakte een weekgeldje, ook al, omdat Erik hem goed betaalde. Veel te veel, zeiden de menschen, die er van hoorden. Zóó werd Jansveld nooit een man in goeden doen. Rare kerel toch. En zijn vrouw was ook een rare. En tóch aardig menschen. Die veel voor een ander over hadden. Een „Blankenaar". Dammers weten wat dit zeggen wil. Een „Blankenaar" beteekent een eindspel, ge componeerd door den grootsten eindspel kenner en -auteur, den Nederlander Blan kenaar. Een compositie van dezen eindspel auteur beteekent altijd een bijzondere schepping. Van logische structuur, beko rend door grooten eenvoud in materiaal, met wendingen die verbazen door het ver rassende element die zij bevatten, dat zijn Blankenaar's eindspelen. In de rubriek van vandaag bied ik u een Blankenaar aan. Men spele de varianten eens rustig na en geniete zoo van dit leerzame eindspel. 1 2 3 4 5 47 48 49 50 Zwart 3 schrijven op 11, 40 en 45. Wit 1 dam op 28 en 2 schijven op 22 en 27. Wit aan den zet! De eerste zet van Wit is 2850! Nu zijn waaromtrent Frankrijk zich kon vormen tot het land zooals wij het thans kennen: de graven van Parijs werden de koningen van Frankrijk. Zij hebben gedurende tien eeuwen hun gezag uitgeoefend over een land dat in natuurlijke grenzen z'n gebied afgeperkt zag. Parijs was sedert eeuwen het knooppunt van de Fransche hoofdwe gen, hier kwamen vroeger de handelaren samen. Parijs, de lichtstad, maar die als stad, het ware licht dat vein Gods Woord heeft verworpen. De Notre Dame, een der bouwwerken, die men als het symbool van Parijs zou kunnen beschouwen. De nobele fagade komt nog meer tot haar recht nu in de afgeloopen jaren de kleinere gebouwen rond de kathedraal werden weggebroken. In de gewelven van deze kerk weerklon ken de lijkzangen bij de begrafenis van Lo- dewijk den Heilige. Zij zagen de eerste Staten Generaal in 1302; hier reed Philips de Schoone te paard binnen, hier had de kroning van Hendrik VI van Engeland plaats als koning van Frankrijk. In deze gewijde ruimten heeft de Revolutie haar cultus van de Rede beoefend, Napoleon 1 werd er gekroond en de Koning van Rome gedoopt. Hieronder geven wij nog een afbeelding van den harmonieus gevormden koepel van het Pantheon. Het werd gebouwd volgens de plannen van architect Soufflot als Kerk van de Heilige Sinte Genoveva. Gedurende de Revolutie werd het monumentale ge bouw gewijd aan de nagedachtenis van groote mannen, die er hun laatste rust- 40—44 B, C 45—50 b, c 50X17 17—26 a 26X17 17—28 28X17 11—17 45—50 50—45 45—23 23X1 1—6 6X28 er voor Zwart 3 antwoorden, die wij, met de ondervarianten, zullen behandelen. Het antwoord 4044 onder A,1116 onder B en 1117 onder C. A. 1. 28—50 2. 50X28 3. 28—14 4. 14—3 5. 27—21 6. 3 X 26 en wint. a. 4 5. 27—22 6. 3X26 en wint. b. 2 3. 22X11 4. 27—22 5. 28—50 6. 11—7 7. 5045 8. 45—50 9. 50X22 en wint d. 545—1 6. 50—45 1—6 7. 45—50 6X28 8. 50X22 en wint. c. 211—16 3. 2850 en wint. B. 111—16 2. 22—18 4044 (hier kan ook 1621. Zie voor het verloop e, waarvan de spelgang identiek is als bij 45—50 e 50X17 16—21 45—50 50—45 45X7 zet). 3. 50X6 4. 27—22 5. 6X22 3. 4. 27X16 5. 18—12 6. 6—1 7. 1X18 1. 2. 22X11 3. 50X17 4. 11—6 5. 6X17 C. 11—17 40—44 45—50 50X11 Van dit eindspel schreef de damspelken ner van groot formaat Gortmans: „alles is even elegant en gaaf". Zoo is het inder daad. plaats vonden. Sedert 1885 is het Pan théon de begraafplaats van Frankrijks grootste zonen.

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1940 | | pagina 8