DE ZEEUW
Uit de Provincie
Men hergeve het platteland
zijn muziek en zang.
Militair verkeer voorrang!
Geen groenten in sloot
water wasschen!
TWEEDE BLAD
GODS ANTWOORD.
OVERBUREN
ONS VADERLAND.
ZUID-BEVELAND.
WALCHEREN
WAT ZAL ER VAN HET
DOMBURGSCHE BADSEIZOEN
TERECHT KOMEN?
feuilleton
In „De Tyd" wijdt een medewerker
een beschouwing aan de Vaderlandsche
gedachte, waarvan wy het slot hier la
ten volgen:
Het is de liefde, die haar geboorteland
onvergankelijk maakt. Nu overnacht do
nood over ons is gevallen, vraagt de be
zorgdheid, wat van ons vaderland wor
den zal. Maar de liefde bewaart zijn toe
komst. Het zal leven uit zijn geboorte
geheim als de grond, waaraan duizend
jaren, ingedrenkt van vocht en licht,
hebben gewerkt.
Door de vergezichten over dien grond
gingen de veldheeren der vrijheid en
haar dichters in den wind van muziek,
toen de prins onzer herschepping aan
de spits van de natie in het onfortuin
lijk uur der dwingelandij door de steden
reed voor den geniaalsten staatsgreep,
die ooit aan een handelsvolk den rijk
dom toewierp van een republikeinsch
zelfbezit.
Wie de beweegkrachten herleidt dier
knetterende epopee onzer aangetergde
maar scherp tegentrompettende vrijheid,
twijfelt niet aan de toekomst van ons
onnavolgbare land, gegroeid uit den
doop door Willibrord, den moed tegen
Spanje, het fel doorleden Evangelie, de
groot-burgerlijke karakters onzer stad
houders, raad-pensionarissen, zeevaar
ders en Indiëbestuurders, onze galjoe
nen over de oceanen, den stuw van ons
waterstaatsgenie en het door den Geest
zelf ontbrande rembrandtieke genie,
waarin de volken Holland blijven zien,
Holland ons vaderland, vastgemaakt
aan de zee tusschen het lisch van wat
rivieren, maar los van zijn afzondering
door de schepen van het water en den
geest, om de vrijheid voor koningen en
volken te dragen.
Zoo troost u uit de onuitputtelijkheid
van uw verleden en de bronnen van uw
kracht, soldaten die zonder wapens
maar met wapeneer de waterlinie ver
laat, huislieden zonder huis maar al
bezig met het nieuwe leven over de
puinen, en gij landgenooten zonder land,
maar die weet: het vaderland zijn wij,
en het zal worden wat wij zyn.
Van allen kant wordt ,er op aange
drongen het leven van eiken dag weer
zoo normaal mogelijk te laten loopen.
Het kunstleven zal ook zoo spoedig mo-
gelijk hersteld dienen te worden.
De concerten van de plaatselijke mu-
ziekvereenigingen zyn feesten van be
lang en de repetities van zang- en mu-
ziekvereenigingen zijn uren waar men
graag naar toe gaat, omdat ze een van
de weinige verpoozingen bieden, die op
het platteland te vinden zijn.
Het kunstleven op het platteland staat
thans nog grootendeels stop. In nog
vele plaatsen is aan het hervatten der
muziek-repetities niets gedaan. En de
leden der muziekvereenigingen snakken
er naar hun trompet, piston e.d. weer
voor den dag te halen.
Van sommige plaatselijke instanties
kon echter niet gedaan worden gekre
gen, dat de repetities hervat konden
worden. Is dit nu wel heelemaal juist?
Men vergete ook niet, dat iemand
daardoor inkomsten mist, namelijk de
dirigent. En vele dirigenten moeten vrij
wel uitsluitend van de muziek leven.
Aan deze menschen wordt dus de kans
ontnomen „normaal" te verdienen voor
zich zelf en hun gezin.
Merken wij tenslotte nog op, dat de
Duitsche instanties geenerlei bezwaar
tegen het muzikale kunstleven hebben.
Kapelle. In grooten getale waren de
aardbeientelers ,,de Groep aller belang"
onder voorzitterschap van dhr Johs.
Schipper opgekomen.
De secretaris-penningmeester, de heer
D. Mallekote deelde mede, dat de Groep
nu reeds 182 leden telt. Bij de oprichting
waren er 19 leden.
Rekening en verantwoording over '39
volgde. De ontvangsten bedroegen f 145.25
de uitgaven f55.77, aldus een kassaldo
van f 89,48.
Besloten werd met algemeene instem
ming de leden te Kruiningen, welke door
de inundatie werden benadeeld, vrij te
stellen van contributie.
Over de opgaaf van aardbeien en bij
de bespreking voor de nieuwe campagne,
ontstond een uitvoerige gedachtenwis-
seling.
Besloten werd een commissie te benoe
men welke voor de belangen der Groep
zal optreden. Benoemd werden de leden
Johs. Schipper, D. Mallekote, P. van Koe-
veringe, M. Bom en A. de Waard.
Yerseke. De Olzendepolder. Het
water in den Olzendepolder is nu goed
aan het zakken. Verschillende landerijen
liggen reeds droog. De groote hoeve, be
woond door wethouder De Koeyer, is
reeds met laarzen aan te bereiken. Na
tuurlijk zal van een oogst, zelfs van een
gedeeltelijken oogst, dit jaar geen sprake
kunnen zijn.
Sedert verscheidene jaren kwamen
de herders, de zout-water-zalm genaamd,
weinig of in 't geheel niet voor onder
den wal, of in de oesterputten bij Yer
seke.
Maandagmiddag is evenwel een groote
school herders „verebd" in de oesterput
ten. Het was een mooi gezicht, die vis-
schen over de dammen te zien vluchten.
Verschillende gelegenheidsvisschers heb
ben een mooie vangst gemaakt. De kwa
liteit der visch is goed.
Nu het strijdtooneel zich wat verder
van onze grenzen verplaatst, is de vraag
wat er van het Domburgsche badseizoen
zal terecht komen, zeer urgent.
Bij het snel wisselen der gebeurtenis
sen kan natuurlijk niets met zekerheid
worden gezegd. Nog minder dan andere
jaren kan men zich aan voorspellingen
wagen.
Echter één ding staat vastDom
burg maakt zich gereed om,
mocht het zijn, talrijke gasten
te ontvangen. De hotels en pensions
zijn of worden voor het badseizoen ge
reed gemaakt. Voor de N.V. Domburg
sche Zeebadinrichting is het een be
langrijk ding dat zij van het Komman-
dantur hetwelk in dezen te beslissen
heeft, toestemming heeft verkregen om
over te gaan tot het openen van het bad
seizoen. D.w.z. dat het strand ingericht
mag worden gelijk andere zomers het
geval was. Van die zijde wordt alle mede
werking verleend opdat het leven voort
gang vindt als voorheen.
Van een enkele familie, die vóór den
oorlog had gehuurd is bericht ingeko
men, dat zij afziet van haar bezoek aan
Domburg. Indien dit veroorzaakt wordt
door de gewijzigde tijdsomstandigheden
dan kan men dat billijken. Echter indien
hierbij vrees een rol speelt dan is zulk
een besluit geheel ten onrechte geno
men. Immers Domburg is geheel rustig
geweest en gebleven. Daarbij komt dat
het treinverkeer met Zeeland binnen af-
zienbaren tijd geheel hersteld zal zijn.
De mooie duinen en bosschen zijn bij
zonder geschikt om gezochte rust te vin
den. Golf en tennis en badpaviljoen zul
len weder als van ouds 'gewenschte ont
spanning geven.
Domburg spant zich in om allen te
ontvangen.
Koudekerke. Loop der bevolking over
de maand Mei. Ingekomen: C. P. den
Hollander, huishoudster, A 72, van Bg-
gekerke; W. Corstanje, zonder beroep, E
396, van Middelburg; J. Verhage, bakker,
D 10, van Middelburg; W. J. Wiïtemse,
zonder beroep, E 145, van Middelburg; C.
de Wolf, arbeider, E 370, van Oost- en
West-Souburg; C. de Vos, huishoudster,
E 370, van Vlissingen; J. Francke, land
bouwer, B 155, van Vlissingen; C. A. Cor
nel, bankwerker, B 281, van Vlissingen;
A. J. de Koster, bedrijfsleider, B 365, van
Vlissingen; A. J. Puijenbroek, verpleger,
E 216," van Utrecht; C. H. Akkenaar, con
troleur, E 316, van Goes; P. W. Mida-
vaine, loodgieter, E 288, van Middelburg;
C. de Groot, landbouwersknecht, B 168,
Het militair verkeer heeft zoowel
waar het Duitsche als Nederlandsche
militaire motorrijtuigen betreft over
al en onder alle omstandigheden voor
rang.
By het passeeren van ieder kruispunt
dienen de overige weggebruikers er dus
juist op bedacht te zyn, dat snelverkeer
hun weg kan kruisen. Groote oplettend
heid en langzaam naderen is derhalve
geboden.
Daarom wordt nadrukkelijk onder de
aandacht van het publiek gebracht, dat
by het verleenen van voorrang de vol
gende regels in acht genomen moeten
worden
Duitsch en Nederlandsch militair ver
keer heeft overal en steeds voorrang.
Verkeer op een voorrangsweg gaat
voor het verkeer van een anderen weg
komende.
Verkeer op een rijweg heeft voor
rang boven het verkeer komende van
een rijwielpad, onverharden weg of
uitrit.
Overigens heeft het van rechts ko
mende verkeer voorrang.
Echter gebiedt eigen veiligheid, dat
hij, die van een zijstraat op een grootere
verkeersstraat uitkomt, hierbij de uiter
ste voorzichtigheid in acht neemt.
van Zoutelande; L. Lezer, vertegenwoor
diger, D 82, van Middelburg; M. Maas,
dienstbode, B 22, van Middelburg; M. L.
Smallegange, zonde beroep, E 216, van
Krabbendijke.
Vertrokken: W. Wagenaar, landbou
wersknecht, A 133, naar Veere; E. Wat-
tel, dienstbode, A 173, naar Oostkapelle;
J. Simonse, zonder beroep, C 71, naar
Oost- en West-Souburg; W. de Visser,
bakker, D 10, naar Middelburg; L. H.
Koppejan, B 155, naar Oost- en West-Sou
burg; H. J. baronesse van Lynden, zon
der beroep, C 46, naar Delft; M. Schout,
zonder beroep, B 155, naar Vlissingen; A.
Wattel, dienstbode, A 94, naar Middel
burg; D. J. van der Heijden, dienstbode,
B 471, iaar Wemeldinge; C. de Wijze,
landarbeider, C 62, naar Sint Laurens; J.
C. J. de Koster, zonder beroep, E 162,
naar Middelburg; F. J. de Koster, zonder
beroep, E 162, naar Middelburg; A. Glas,
boomkweeker, A 112, naar Kapelle; N. de
Visser, huishoudster, A 242, naar N. en
St. Joosland; G. Roelse, zonder beroep,
E 147, naar Westkapelle; C. Janse, dienst
bode, A 189, naar Middelburg; P. Boone,
landbouwer, B 3, naar Meliskerke; M. J.
van Oorschot, zonder beroep, B 367, naar
Bolsward. (P. Z. C.)
Teneinde het besmettingsgevaar van
typhus tegen te gaan, heeft het bestuur
van de Coöperatieve Veiling „De Tuin
bouw" G.A., te Leeuwarden, de volgende
circulaire aan leden en aanvoerders ge
zonden
„Is het gebruik van sloot- en gracht
water voor het afleveren onzer tuin
bouwproducten steeds ontoelaatbaar,
thans, nu het gevaar van typhusbesmet-
ting door het gebruik van dit water is
vergroot, meenen wij goed te doen, onze
leden en aanvoerders er met klem op
te wijzen, dat het absoluut verboden is
sloot en (of) grachtwater te gebruiken
hetzij voor wasschen, besprenkelen of
besproeien, ten behoeve van af te leve
ren tuinbouwproducten.
Producten, welke ongekookt worden
geconsumeerd (b.v. kropsla), moeten
uitsluitend droog, dus ook niet bespren
keld worden aangevoerd.
Ook voor de andere producten wordt
aanbevolen, zooveel mogelyk droog aan
te voeren. Voor die, welke om him aard
gewasschen moeten worden, mag uit
sluitend leiding-, wel- en (of) regenwa
ter worden gebezigd.
Overtreding zal niet-veilen tengevolge
hebben.
VAN
DINSDAG 11 JUNI 1940. Nr 209.
Het wordt somber en donker in de
wereld.
Op 'n schoonen Juni-avond, zooals God
ons zooveel schenkt in dezen gedenk-
waardigen tijd, brengt de radio het be
richt, dat ook Italië besloten heeft aan
den oorlog deel te nemen.
Nieuwe legers trekken op.
Opnieuw komen bommenwerpers en
kanonnen en machinegeweren en alles
wat het menschelijk vernuft ter vernieti
ging heeft kunnen bedenken, dood en
verderf zaaien.
En dit is nog het einde niet.
Want het is meer dan waarschijnlijk,
dat Italië weer anderen mee zal trekken
in den oorlog, die heel de wereld in
brand dreigt te steken.
Wij staan bij het zien van dit alles
verbijsterd.
Wat zullen wij kleine menschen tot
deze dingen zeggen?
Terwijl allerlei vragen onze ziel be
roeren, brengt de N. Pr. Gr. Crt. een
artikel van Dr A. D. R. Polman te Bols
ward: „Gods antwoord".
Wij laten het hier volgen.
„Van alle kant doemen in het nood-
getij onzer dagen de vragen op, die ons
verwarren en verbijsteren. Nationaal en
persoonlijk, kerkelijk en maatschappelijk
rijzen bange vragen, die tevergeefs op
antwoord wachten.
Wat een voorrecht en onuitsprekelijke
zegen, dat God Zelf in Psalm 46 het be
vrijdend antwoord geeft aan een iegelijk,
die ooren heeft om te hooren.
In dit bescheid, dat God ons in deze
onvergetelijke psalm schenkt, wordt ons
geen onredelijk stilzwijgen opgelegd,
maar veeleer een rechtvaardige eisch ge
steld, waarin volkomen bevrijding bij
deemoedige aanvaarding besloten ligt.
God eischt hier voor Zich het recht op
om ten volle als God erkend en aange
beden te worden, hoe vreemd ook Zijn
leiding mag zijn. Voor en onder alles
moeten wij steeds met alle nadruk vast
leggen, dat God God is in de volstrekte
zin van dit alomvattend woord.
Daarin ligt wel allereerst de werkelijk
heid van ondoorgrondelijke grootheid.
Daar is in deze dagen, waarin ons hart
zoo boordevol zit geen beter ding dan in
den avond naar buiten te gaan en op te
zien naar de met sterren bezaaide hemel.
Met één enkel machtswoord bracht God
dit mateloos heelal voort en al deze ge
sternten, die met duizelingwekkende
vaart langs hun banen vliegen, roept Hij
alle bij hun namen.
O laten er dan wolken om Zijn troon
zijn, zoodat wij Zijn bedoelingen niet
I verstaan, zoo gevoelen we toch met on-
L uitzegbare kracht, dat Hij veel meer dan
j ons eigen kleine leven in Zijn sterke
l handen houdt.
Zijn wegen zijn hooger dan onze we-
gen en Zijn gedachten hooger dan onze
t gedachten. Wat is een rookende vlaswiek
vergeleken bij de zon? Wat is een drup
pel tegenover de oceaan? En van ons
allen geldt, dat wij bij God vergeleken
minder zijn dan een druppel aan een
F emmer en een stofje aan de weeeschaal.
(i Wat wilt gij dan, geplaagd en gefolterd
ia- menschenkind met de armzalige ellemaat
van uw denken aanvangen? Gij kunt er
i niet eens het toch anders nog begrensd
U heelal mede meten. En hoe zoudt gij dan
35; met dit kortzichtig verstand de werken
I Gods willen doorgronden? Gij zoudt den
dJ, Almachtige, Wiens verstand gij niet door-
ir vorschen kunt, ter verantwoording wil-
j: len roepen? Laat af en weet, dat
de Heere God is en niemand
meer.
In dit vermanend en bestraffend Zelf-
getuigenis Gods ligt naast de werkelijk
heid van ondoorgrondelijke grootheid die
door GRACE RICHMOND.
34) _o_
„Ja, dat wist ik wel, maar hoe kon ik
je vragen, om met mij te gaan rijden, als
de paarden van jou zijn? Als jij me ech
ter inviteert, dan kan ik eerlijk zeggen,
dat ik op het oogenblik niets liever zou
doen."
„Ja, da,ar ziet hij net naar uit," zei
Shirley bij zichzelf, terwijl ze zich even
gmg verkleeden. „Hij heeft behoefte aan
r een flmken rit. Dat zal hem helpen, zijn
zorgen een oogenblik te vergeten."
v> ?en Paar minuten later ontmoette zij
D+r al Weer op het gazon bij de stallen.
"eter was ook in rij-costuum.
Zij zag, dat hij al genoot bij het voor-
l Ultz!cht, terwijl hij haar hielp opstijgen
i en daarop zelf in den zadel sprong.
„u'?efn uur Seleden>" zei hij, „keek ik
t het raam van het kantoor bij ons en
verlangde naar zoo iets, want ik moet
grootvader Bell noodig spreken. Kan
At ?}f schelen, als we dien kant oprij
van goddelijke eeuwigheid.
Juist omdat onze God de Eeuwige is,
Die niet behoeft te jagen, zooals wij kin
deren van den tijd, die in gestage onrust
elkander voortjagen, kan Hij wachten.
Hij alleen weet, dat Hij zijn doel godde
lijk zeker bereiken zal. Hij heeft geen
haast en overijlt zich nimmer. Hij wordt
door geen enkel gebeuren verrast en
wacht rustig zijn tijd af.
Het valt ons soms moeilijk dit te aan
vaarden. Ons gemoed bruist er tegen op,
als het onrecht zegeviert en het recht
met voeten getreden wordt. Alles wat in
ons is komt in opstand, als de waar
heid door de leugen geknecht wordt en
de geestelijke boosheden in de lucht hun
triomfen vieren.
Wij zouden in onze dwaasheid en be
krompenheid de teugels van het wereld
bewind wel in handen willen nemen en
begrijpen het niet, waarom de Almach
tige en Rechtvaardige niet ingrijpt. Maar
uit den hemel klinkt ons het goddelijk
antwoord tegen: Laat af en weet, dat Ik
God ben. Aan Hem alleen is de leiding
en deze is in de best vertrouwde han
den. Hij de Eeuwige, laat niet alleen
de door Hem gewerkte heiligheid, maar
ook de uit den afgrond stammende on
heiligheid in een niet te stuiten rijpings
proces tot volle wasdom komen.
Op de laatste bladzijde van den Bijbel
staat dan het aangrijpend woord: Die on
recht doet, dat hij nog onrecht doe en die
vuil is, dat hij nog vuil worde en die
rechtvaardig is, dat hij nog gerechtvaar
digd worde en die heilig is, 'dat hij nog
geheiligd worde. Zelfs de duivelen laat
onze God met alle geniale kracht wroe
ten en worstelen, hoewel Hij alle helle
machten met één enkel woord kan ver
delgen.
En zie, als de volkeren beroerd wor
den en de conflicten uitbreken tot een
krijg van millioenen tegen millioenen
in dolle doodenrit en de menschen maai
en, wat zij te voren gezaaid hebben, dan
is er onrust in de kabinetten der staats
lieden en der geweldhebbers dezer we
reld, maar rust, volkomen rust in den
hemel. Geen onbewogenheid, maar god
delijke zelfverzekerdheid, die niet met
oogenblikken, maar met eeuwigheden
rekent en het gansche wereldrama met
vaste hand naar het gestelde einddoel
henenleidt.
Zoo hooren wij in dit majesteitelijk
Zelfgetuigenis Gods bovenal de bood
schap van goddelijke rechtvaardigheid.
Ook deze belijdenis wordt door ons
hart, hoe ook met vragen en plagen be
stormd, ten volle afgelegd, zoodra wij bij
alle rampen, die ons troffen, bedenken,
dat de Heere onze God alwetend is en
alle dingen naakt en geopend liggen voor
Hem, met Wien wij te doen hebben. Geen
zondigend schepsel was in de vergleden
tijden voor Hem onzichtbaar. Al onze
zonden geschiedden steeds als onder Zijn
oog. Elke booze trek, die uw gemoed deed
opvlammen, alle verborgen woelingen
van ons vleesch, niets, niets van dit alles
was voor Hem verborgen. Daar werd
altijd dubbel boekgehouden, hier op aar
de en in den hemel en al wat wij dach
ten, spraken en deden werd achter het
gordijn der eeuwigheid opgeteekend.
Zoo deze realiteit ons aangrijpt, bester
ven alle aanklachten tegen den hemel
en het Godsbestuur ons op de lippen. Wij
behoeven daartoe nog niet eens aan het
wassend ongeloof en het klimmend ze
denbederf buiten Christus' kerk te den
ken.
Laat ons maar bij huis blijven en onze
eigen wegen bij het licht van Gods
Woord onderzoeken en wij zullen, hoe
zwaar het ons ook vallen mag, met tra
nen in de oo'gen belijden met Nehemia:
Dorh Gij, Heere, zijt rechtvaardig in al
les, wat ons overkomen is. Wat klaagt
dan, zest Jeremia terecht, een levend
mensch! Een iegelijk klage vanwege zijn
zonden, die onze God tot straffen en kas
tijden dwongen.
God geve, dat ons land en volk, onze
kerk en ons gezin, dat een iegelijk, die
den naam des Heeren belijdt, op al zijn
vragen dit antwoord Gods beluistere en
ter harte neme. Dan zullen we met ware
ootmoed en kinderlijke vreeze leeren ver
staan, wie Christus voor ons is en dat
om Christus wille alles moet medewer
ken tot ons heil.
Dan ligt in dit antwoord onze bevrij
ding."
„Ik vind het juist een mooie rit," ant
woordde Shirley. „Dan kunnen we heer
lijk galoppeeren langs den ouden straat
weg en stapvoets rijden door het bosch,
om de paarden wat te laten bekoelen."
Zoodra zij buiten de stad waren, lieten
zij de paarden draven. Zij praatten wei
nig. Beiden waren zij te veel vervuld van
hun eigen gedachten. Zij hadden zoo wei
nig van elkaar gezien, sedert Shirley's
terugkomst, dat het hun was, alsof zij
opnieuw kennis moesten maken.
„Nu galoppeeren", zei Shirley, terwijl
zij een hoek omsloegen, en aan een lan
gen, rustigen weg kwamen, met slechts
een enkel voertuig in het gezicht.
„Dit is de plek, waar je zuster al haar
haarspelden verloor, toen zij den eersten
keer met mij uit rijden was", zei Peter,
terwijl hij den Bruine beduidde, dat hij
er nu wat meer haast achter mocht zet
ten. „Ik geloof niet, dat ze nog ooit zoo
hard gereden had. O! Ga je al! Denk er
aan, dat ik je haarspelden niet opraap!"
Shirley en de merrie wilden blijkbaar
laten zien, wat ze konden en de Bruine
had moeite, om haar bij te houden.
Toen Shirley even naar Peter omkeek,
nadat zij den straatweg voorbij waren en
een dicht beschaduwde laan insloegen,
zag zij een vroolijker glimlach op Peters
gezicht, dan ze er nog op gezien had,
sedert ze, nu twee maanden geleden,
thuis was gekomen. Hij was nu weer de
onbezorgde jongen van vroeger.
„Je mag in de manege rijden hebben
geleerd," zei hij, „maar ik kan duidelijk
zien, dat je daarna nog heel wat oefe
ning gehad hebt; en je hebt geen enkele
haarspeld verloren, voor zoover ik zien
kan."
„Dat is, omdat ik er altijd een lint om
heen strik op schoolmeisjesmanier. Het
staat misschien wel wat kinderachtig,
maar het is erg gemakkelijk. Is het hier
niet heerlijk koel? Ik heb alles van de
hanepooten al heelemaal vergeten."
Toen ze het gezegd had, beet Shirley
zich op de lippen. Ze was niet van plan
geweest het al zoo gauw te vertellen.
„Hanepooten", herhaalde Peter nu
nieuwsgierig. „Plagen die je tegenwoor
dig?"
„Ja, wel een beetje". Zij keerde zich
om en wees hem eenige varens aan, die
op den berm stonden.
„Wou je er wat van hebben?" vroeg
hij directe
„Neen, neen; ik zei zooeven iets, waar
ik nog niet over had willen spreken en
daarom wees ik maar naar de varens".
Peter zweeg, benieuwd, wat zy daar
mee kon bedoelen.
„Ik zal het je nu maar vertellen," ver
volgde zij.
„Niet als je het liever niet zou doen,"
zei Peter.
„Eigenlijk wil ik het je wel erg graag
vertellen, hoewel Nancy het zelf nog
niet eens weet. Alleen mijn familie weet
er van, maar ik geloof niet, dat die be
seffen, wat dit voor mij beteekent. Mis
schien kun jij het echter wel."
„Ik zal het heel graag probeeren."
„Ik ben stenografie gaan leeren," zei
Shirley. „Als is dat goed kan en ook kan
typen, krijg ik een plaats op Murray's
kantoor."
Zij keek recht voor zich uit, terwijl zij
dit zei, en zag niets van den verbaasden
blik, dien hij op haar wierp.
Het duurde zoolang, eer hij haar ant
woordde, dat zij zich eindelijk omkeerde,
benieuwd, wat de reden kan zijn.
„O, ik geloof, dat ik heelemaal ver
geten heb te antwoorden," zei Peter,
„maar het was geen gebrek aan 'be
langstelling. Je benam mij bijna den
adem, en daarop begon ik te denken, dat
ik zoo iets natuurlijk had kunnen ver
wachten van je."
„Ja? Waarom?"
„Ik heb er niet veel slag van, om mijn
gedachten te vertellen, maar ik wist, dat
je je eigen ideeën hadt over sommige
dingen. Ik wist dat al van den dag af,
toen je aan Nancy Bell van Gay Street
de voorkeur gaf boven het kleine meisje
Hille van Worthington Square."
„Marian kan niet halen bij Nancy."
„Hoe bevallen je de hanepooten?"
„Ik cfroom er zelfs van. Ik ben er nu
een week mee bezig, en geniet er van.
Ik zou het alleen nog wat vlugger wil
len leeren."
„Langzaam en accuraat is beter dan
al dat haasten. Je kunt dan soms zelf er
niet eens uit wijs worden. Als je het
prettig werk vindt, en er nu al wat ach
ter komt, is het een bewijs, dat je er
aanleg voor hebt. Je kunt van het begin
af zeggen, wie een goede stenograaf
wordt en wie niet."
„Dat zegt Murray ook, en dat geeft
mij moed. Heb jij het dus ook geleerd?"
„Ik heb mezelf geleerd in mijn vrije
uren. Ik dacht dat het misschien wel
eens te pas zou komen, en dat heeft het
ook al dikwijls gedaan. Ik kan je er nog
een heeleboel van leeren, als je maar
I eerst de gewone methode kent."
„O, wil je dat doen? Dat zal ik heer-
l lijk vinden. Vind je het goed, dat we nu
nog een eindje gaan draven. De paarden
zijn nu aardig bekoeld."
(Wordt vervolgd.)