DE ZEEUW Uit de Provincie Men hergeve het platteland zijn muziek en zang. Militair verkeer voorrang! Geen groenten in sloot water wasschen! TWEEDE BLAD GODS ANTWOORD. OVERBUREN ONS VADERLAND. ZUID-BEVELAND. WALCHEREN WAT ZAL ER VAN HET DOMBURGSCHE BADSEIZOEN TERECHT KOMEN? feuilleton In „De Tyd" wijdt een medewerker een beschouwing aan de Vaderlandsche gedachte, waarvan wy het slot hier la ten volgen: Het is de liefde, die haar geboorteland onvergankelijk maakt. Nu overnacht do nood over ons is gevallen, vraagt de be zorgdheid, wat van ons vaderland wor den zal. Maar de liefde bewaart zijn toe komst. Het zal leven uit zijn geboorte geheim als de grond, waaraan duizend jaren, ingedrenkt van vocht en licht, hebben gewerkt. Door de vergezichten over dien grond gingen de veldheeren der vrijheid en haar dichters in den wind van muziek, toen de prins onzer herschepping aan de spits van de natie in het onfortuin lijk uur der dwingelandij door de steden reed voor den geniaalsten staatsgreep, die ooit aan een handelsvolk den rijk dom toewierp van een republikeinsch zelfbezit. Wie de beweegkrachten herleidt dier knetterende epopee onzer aangetergde maar scherp tegentrompettende vrijheid, twijfelt niet aan de toekomst van ons onnavolgbare land, gegroeid uit den doop door Willibrord, den moed tegen Spanje, het fel doorleden Evangelie, de groot-burgerlijke karakters onzer stad houders, raad-pensionarissen, zeevaar ders en Indiëbestuurders, onze galjoe nen over de oceanen, den stuw van ons waterstaatsgenie en het door den Geest zelf ontbrande rembrandtieke genie, waarin de volken Holland blijven zien, Holland ons vaderland, vastgemaakt aan de zee tusschen het lisch van wat rivieren, maar los van zijn afzondering door de schepen van het water en den geest, om de vrijheid voor koningen en volken te dragen. Zoo troost u uit de onuitputtelijkheid van uw verleden en de bronnen van uw kracht, soldaten die zonder wapens maar met wapeneer de waterlinie ver laat, huislieden zonder huis maar al bezig met het nieuwe leven over de puinen, en gij landgenooten zonder land, maar die weet: het vaderland zijn wij, en het zal worden wat wij zyn. Van allen kant wordt ,er op aange drongen het leven van eiken dag weer zoo normaal mogelijk te laten loopen. Het kunstleven zal ook zoo spoedig mo- gelijk hersteld dienen te worden. De concerten van de plaatselijke mu- ziekvereenigingen zyn feesten van be lang en de repetities van zang- en mu- ziekvereenigingen zijn uren waar men graag naar toe gaat, omdat ze een van de weinige verpoozingen bieden, die op het platteland te vinden zijn. Het kunstleven op het platteland staat thans nog grootendeels stop. In nog vele plaatsen is aan het hervatten der muziek-repetities niets gedaan. En de leden der muziekvereenigingen snakken er naar hun trompet, piston e.d. weer voor den dag te halen. Van sommige plaatselijke instanties kon echter niet gedaan worden gekre gen, dat de repetities hervat konden worden. Is dit nu wel heelemaal juist? Men vergete ook niet, dat iemand daardoor inkomsten mist, namelijk de dirigent. En vele dirigenten moeten vrij wel uitsluitend van de muziek leven. Aan deze menschen wordt dus de kans ontnomen „normaal" te verdienen voor zich zelf en hun gezin. Merken wij tenslotte nog op, dat de Duitsche instanties geenerlei bezwaar tegen het muzikale kunstleven hebben. Kapelle. In grooten getale waren de aardbeientelers ,,de Groep aller belang" onder voorzitterschap van dhr Johs. Schipper opgekomen. De secretaris-penningmeester, de heer D. Mallekote deelde mede, dat de Groep nu reeds 182 leden telt. Bij de oprichting waren er 19 leden. Rekening en verantwoording over '39 volgde. De ontvangsten bedroegen f 145.25 de uitgaven f55.77, aldus een kassaldo van f 89,48. Besloten werd met algemeene instem ming de leden te Kruiningen, welke door de inundatie werden benadeeld, vrij te stellen van contributie. Over de opgaaf van aardbeien en bij de bespreking voor de nieuwe campagne, ontstond een uitvoerige gedachtenwis- seling. Besloten werd een commissie te benoe men welke voor de belangen der Groep zal optreden. Benoemd werden de leden Johs. Schipper, D. Mallekote, P. van Koe- veringe, M. Bom en A. de Waard. Yerseke. De Olzendepolder. Het water in den Olzendepolder is nu goed aan het zakken. Verschillende landerijen liggen reeds droog. De groote hoeve, be woond door wethouder De Koeyer, is reeds met laarzen aan te bereiken. Na tuurlijk zal van een oogst, zelfs van een gedeeltelijken oogst, dit jaar geen sprake kunnen zijn. Sedert verscheidene jaren kwamen de herders, de zout-water-zalm genaamd, weinig of in 't geheel niet voor onder den wal, of in de oesterputten bij Yer seke. Maandagmiddag is evenwel een groote school herders „verebd" in de oesterput ten. Het was een mooi gezicht, die vis- schen over de dammen te zien vluchten. Verschillende gelegenheidsvisschers heb ben een mooie vangst gemaakt. De kwa liteit der visch is goed. Nu het strijdtooneel zich wat verder van onze grenzen verplaatst, is de vraag wat er van het Domburgsche badseizoen zal terecht komen, zeer urgent. Bij het snel wisselen der gebeurtenis sen kan natuurlijk niets met zekerheid worden gezegd. Nog minder dan andere jaren kan men zich aan voorspellingen wagen. Echter één ding staat vastDom burg maakt zich gereed om, mocht het zijn, talrijke gasten te ontvangen. De hotels en pensions zijn of worden voor het badseizoen ge reed gemaakt. Voor de N.V. Domburg sche Zeebadinrichting is het een be langrijk ding dat zij van het Komman- dantur hetwelk in dezen te beslissen heeft, toestemming heeft verkregen om over te gaan tot het openen van het bad seizoen. D.w.z. dat het strand ingericht mag worden gelijk andere zomers het geval was. Van die zijde wordt alle mede werking verleend opdat het leven voort gang vindt als voorheen. Van een enkele familie, die vóór den oorlog had gehuurd is bericht ingeko men, dat zij afziet van haar bezoek aan Domburg. Indien dit veroorzaakt wordt door de gewijzigde tijdsomstandigheden dan kan men dat billijken. Echter indien hierbij vrees een rol speelt dan is zulk een besluit geheel ten onrechte geno men. Immers Domburg is geheel rustig geweest en gebleven. Daarbij komt dat het treinverkeer met Zeeland binnen af- zienbaren tijd geheel hersteld zal zijn. De mooie duinen en bosschen zijn bij zonder geschikt om gezochte rust te vin den. Golf en tennis en badpaviljoen zul len weder als van ouds 'gewenschte ont spanning geven. Domburg spant zich in om allen te ontvangen. Koudekerke. Loop der bevolking over de maand Mei. Ingekomen: C. P. den Hollander, huishoudster, A 72, van Bg- gekerke; W. Corstanje, zonder beroep, E 396, van Middelburg; J. Verhage, bakker, D 10, van Middelburg; W. J. Wiïtemse, zonder beroep, E 145, van Middelburg; C. de Wolf, arbeider, E 370, van Oost- en West-Souburg; C. de Vos, huishoudster, E 370, van Vlissingen; J. Francke, land bouwer, B 155, van Vlissingen; C. A. Cor nel, bankwerker, B 281, van Vlissingen; A. J. de Koster, bedrijfsleider, B 365, van Vlissingen; A. J. Puijenbroek, verpleger, E 216," van Utrecht; C. H. Akkenaar, con troleur, E 316, van Goes; P. W. Mida- vaine, loodgieter, E 288, van Middelburg; C. de Groot, landbouwersknecht, B 168, Het militair verkeer heeft zoowel waar het Duitsche als Nederlandsche militaire motorrijtuigen betreft over al en onder alle omstandigheden voor rang. By het passeeren van ieder kruispunt dienen de overige weggebruikers er dus juist op bedacht te zyn, dat snelverkeer hun weg kan kruisen. Groote oplettend heid en langzaam naderen is derhalve geboden. Daarom wordt nadrukkelijk onder de aandacht van het publiek gebracht, dat by het verleenen van voorrang de vol gende regels in acht genomen moeten worden Duitsch en Nederlandsch militair ver keer heeft overal en steeds voorrang. Verkeer op een voorrangsweg gaat voor het verkeer van een anderen weg komende. Verkeer op een rijweg heeft voor rang boven het verkeer komende van een rijwielpad, onverharden weg of uitrit. Overigens heeft het van rechts ko mende verkeer voorrang. Echter gebiedt eigen veiligheid, dat hij, die van een zijstraat op een grootere verkeersstraat uitkomt, hierbij de uiter ste voorzichtigheid in acht neemt. van Zoutelande; L. Lezer, vertegenwoor diger, D 82, van Middelburg; M. Maas, dienstbode, B 22, van Middelburg; M. L. Smallegange, zonde beroep, E 216, van Krabbendijke. Vertrokken: W. Wagenaar, landbou wersknecht, A 133, naar Veere; E. Wat- tel, dienstbode, A 173, naar Oostkapelle; J. Simonse, zonder beroep, C 71, naar Oost- en West-Souburg; W. de Visser, bakker, D 10, naar Middelburg; L. H. Koppejan, B 155, naar Oost- en West-Sou burg; H. J. baronesse van Lynden, zon der beroep, C 46, naar Delft; M. Schout, zonder beroep, B 155, naar Vlissingen; A. Wattel, dienstbode, A 94, naar Middel burg; D. J. van der Heijden, dienstbode, B 471, iaar Wemeldinge; C. de Wijze, landarbeider, C 62, naar Sint Laurens; J. C. J. de Koster, zonder beroep, E 162, naar Middelburg; F. J. de Koster, zonder beroep, E 162, naar Middelburg; A. Glas, boomkweeker, A 112, naar Kapelle; N. de Visser, huishoudster, A 242, naar N. en St. Joosland; G. Roelse, zonder beroep, E 147, naar Westkapelle; C. Janse, dienst bode, A 189, naar Middelburg; P. Boone, landbouwer, B 3, naar Meliskerke; M. J. van Oorschot, zonder beroep, B 367, naar Bolsward. (P. Z. C.) Teneinde het besmettingsgevaar van typhus tegen te gaan, heeft het bestuur van de Coöperatieve Veiling „De Tuin bouw" G.A., te Leeuwarden, de volgende circulaire aan leden en aanvoerders ge zonden „Is het gebruik van sloot- en gracht water voor het afleveren onzer tuin bouwproducten steeds ontoelaatbaar, thans, nu het gevaar van typhusbesmet- ting door het gebruik van dit water is vergroot, meenen wij goed te doen, onze leden en aanvoerders er met klem op te wijzen, dat het absoluut verboden is sloot en (of) grachtwater te gebruiken hetzij voor wasschen, besprenkelen of besproeien, ten behoeve van af te leve ren tuinbouwproducten. Producten, welke ongekookt worden geconsumeerd (b.v. kropsla), moeten uitsluitend droog, dus ook niet bespren keld worden aangevoerd. Ook voor de andere producten wordt aanbevolen, zooveel mogelyk droog aan te voeren. Voor die, welke om him aard gewasschen moeten worden, mag uit sluitend leiding-, wel- en (of) regenwa ter worden gebezigd. Overtreding zal niet-veilen tengevolge hebben. VAN DINSDAG 11 JUNI 1940. Nr 209. Het wordt somber en donker in de wereld. Op 'n schoonen Juni-avond, zooals God ons zooveel schenkt in dezen gedenk- waardigen tijd, brengt de radio het be richt, dat ook Italië besloten heeft aan den oorlog deel te nemen. Nieuwe legers trekken op. Opnieuw komen bommenwerpers en kanonnen en machinegeweren en alles wat het menschelijk vernuft ter vernieti ging heeft kunnen bedenken, dood en verderf zaaien. En dit is nog het einde niet. Want het is meer dan waarschijnlijk, dat Italië weer anderen mee zal trekken in den oorlog, die heel de wereld in brand dreigt te steken. Wij staan bij het zien van dit alles verbijsterd. Wat zullen wij kleine menschen tot deze dingen zeggen? Terwijl allerlei vragen onze ziel be roeren, brengt de N. Pr. Gr. Crt. een artikel van Dr A. D. R. Polman te Bols ward: „Gods antwoord". Wij laten het hier volgen. „Van alle kant doemen in het nood- getij onzer dagen de vragen op, die ons verwarren en verbijsteren. Nationaal en persoonlijk, kerkelijk en maatschappelijk rijzen bange vragen, die tevergeefs op antwoord wachten. Wat een voorrecht en onuitsprekelijke zegen, dat God Zelf in Psalm 46 het be vrijdend antwoord geeft aan een iegelijk, die ooren heeft om te hooren. In dit bescheid, dat God ons in deze onvergetelijke psalm schenkt, wordt ons geen onredelijk stilzwijgen opgelegd, maar veeleer een rechtvaardige eisch ge steld, waarin volkomen bevrijding bij deemoedige aanvaarding besloten ligt. God eischt hier voor Zich het recht op om ten volle als God erkend en aange beden te worden, hoe vreemd ook Zijn leiding mag zijn. Voor en onder alles moeten wij steeds met alle nadruk vast leggen, dat God God is in de volstrekte zin van dit alomvattend woord. Daarin ligt wel allereerst de werkelijk heid van ondoorgrondelijke grootheid. Daar is in deze dagen, waarin ons hart zoo boordevol zit geen beter ding dan in den avond naar buiten te gaan en op te zien naar de met sterren bezaaide hemel. Met één enkel machtswoord bracht God dit mateloos heelal voort en al deze ge sternten, die met duizelingwekkende vaart langs hun banen vliegen, roept Hij alle bij hun namen. O laten er dan wolken om Zijn troon zijn, zoodat wij Zijn bedoelingen niet I verstaan, zoo gevoelen we toch met on- L uitzegbare kracht, dat Hij veel meer dan j ons eigen kleine leven in Zijn sterke l handen houdt. Zijn wegen zijn hooger dan onze we- gen en Zijn gedachten hooger dan onze t gedachten. Wat is een rookende vlaswiek vergeleken bij de zon? Wat is een drup pel tegenover de oceaan? En van ons allen geldt, dat wij bij God vergeleken minder zijn dan een druppel aan een F emmer en een stofje aan de weeeschaal. (i Wat wilt gij dan, geplaagd en gefolterd ia- menschenkind met de armzalige ellemaat van uw denken aanvangen? Gij kunt er i niet eens het toch anders nog begrensd U heelal mede meten. En hoe zoudt gij dan 35; met dit kortzichtig verstand de werken I Gods willen doorgronden? Gij zoudt den dJ, Almachtige, Wiens verstand gij niet door- ir vorschen kunt, ter verantwoording wil- j: len roepen? Laat af en weet, dat de Heere God is en niemand meer. In dit vermanend en bestraffend Zelf- getuigenis Gods ligt naast de werkelijk heid van ondoorgrondelijke grootheid die door GRACE RICHMOND. 34) _o_ „Ja, dat wist ik wel, maar hoe kon ik je vragen, om met mij te gaan rijden, als de paarden van jou zijn? Als jij me ech ter inviteert, dan kan ik eerlijk zeggen, dat ik op het oogenblik niets liever zou doen." „Ja, da,ar ziet hij net naar uit," zei Shirley bij zichzelf, terwijl ze zich even gmg verkleeden. „Hij heeft behoefte aan r een flmken rit. Dat zal hem helpen, zijn zorgen een oogenblik te vergeten." v> ?en Paar minuten later ontmoette zij D+r al Weer op het gazon bij de stallen. "eter was ook in rij-costuum. Zij zag, dat hij al genoot bij het voor- l Ultz!cht, terwijl hij haar hielp opstijgen i en daarop zelf in den zadel sprong. „u'?efn uur Seleden>" zei hij, „keek ik t het raam van het kantoor bij ons en verlangde naar zoo iets, want ik moet grootvader Bell noodig spreken. Kan At ?}f schelen, als we dien kant oprij van goddelijke eeuwigheid. Juist omdat onze God de Eeuwige is, Die niet behoeft te jagen, zooals wij kin deren van den tijd, die in gestage onrust elkander voortjagen, kan Hij wachten. Hij alleen weet, dat Hij zijn doel godde lijk zeker bereiken zal. Hij heeft geen haast en overijlt zich nimmer. Hij wordt door geen enkel gebeuren verrast en wacht rustig zijn tijd af. Het valt ons soms moeilijk dit te aan vaarden. Ons gemoed bruist er tegen op, als het onrecht zegeviert en het recht met voeten getreden wordt. Alles wat in ons is komt in opstand, als de waar heid door de leugen geknecht wordt en de geestelijke boosheden in de lucht hun triomfen vieren. Wij zouden in onze dwaasheid en be krompenheid de teugels van het wereld bewind wel in handen willen nemen en begrijpen het niet, waarom de Almach tige en Rechtvaardige niet ingrijpt. Maar uit den hemel klinkt ons het goddelijk antwoord tegen: Laat af en weet, dat Ik God ben. Aan Hem alleen is de leiding en deze is in de best vertrouwde han den. Hij de Eeuwige, laat niet alleen de door Hem gewerkte heiligheid, maar ook de uit den afgrond stammende on heiligheid in een niet te stuiten rijpings proces tot volle wasdom komen. Op de laatste bladzijde van den Bijbel staat dan het aangrijpend woord: Die on recht doet, dat hij nog onrecht doe en die vuil is, dat hij nog vuil worde en die rechtvaardig is, dat hij nog gerechtvaar digd worde en die heilig is, 'dat hij nog geheiligd worde. Zelfs de duivelen laat onze God met alle geniale kracht wroe ten en worstelen, hoewel Hij alle helle machten met één enkel woord kan ver delgen. En zie, als de volkeren beroerd wor den en de conflicten uitbreken tot een krijg van millioenen tegen millioenen in dolle doodenrit en de menschen maai en, wat zij te voren gezaaid hebben, dan is er onrust in de kabinetten der staats lieden en der geweldhebbers dezer we reld, maar rust, volkomen rust in den hemel. Geen onbewogenheid, maar god delijke zelfverzekerdheid, die niet met oogenblikken, maar met eeuwigheden rekent en het gansche wereldrama met vaste hand naar het gestelde einddoel henenleidt. Zoo hooren wij in dit majesteitelijk Zelfgetuigenis Gods bovenal de bood schap van goddelijke rechtvaardigheid. Ook deze belijdenis wordt door ons hart, hoe ook met vragen en plagen be stormd, ten volle afgelegd, zoodra wij bij alle rampen, die ons troffen, bedenken, dat de Heere onze God alwetend is en alle dingen naakt en geopend liggen voor Hem, met Wien wij te doen hebben. Geen zondigend schepsel was in de vergleden tijden voor Hem onzichtbaar. Al onze zonden geschiedden steeds als onder Zijn oog. Elke booze trek, die uw gemoed deed opvlammen, alle verborgen woelingen van ons vleesch, niets, niets van dit alles was voor Hem verborgen. Daar werd altijd dubbel boekgehouden, hier op aar de en in den hemel en al wat wij dach ten, spraken en deden werd achter het gordijn der eeuwigheid opgeteekend. Zoo deze realiteit ons aangrijpt, bester ven alle aanklachten tegen den hemel en het Godsbestuur ons op de lippen. Wij behoeven daartoe nog niet eens aan het wassend ongeloof en het klimmend ze denbederf buiten Christus' kerk te den ken. Laat ons maar bij huis blijven en onze eigen wegen bij het licht van Gods Woord onderzoeken en wij zullen, hoe zwaar het ons ook vallen mag, met tra nen in de oo'gen belijden met Nehemia: Dorh Gij, Heere, zijt rechtvaardig in al les, wat ons overkomen is. Wat klaagt dan, zest Jeremia terecht, een levend mensch! Een iegelijk klage vanwege zijn zonden, die onze God tot straffen en kas tijden dwongen. God geve, dat ons land en volk, onze kerk en ons gezin, dat een iegelijk, die den naam des Heeren belijdt, op al zijn vragen dit antwoord Gods beluistere en ter harte neme. Dan zullen we met ware ootmoed en kinderlijke vreeze leeren ver staan, wie Christus voor ons is en dat om Christus wille alles moet medewer ken tot ons heil. Dan ligt in dit antwoord onze bevrij ding." „Ik vind het juist een mooie rit," ant woordde Shirley. „Dan kunnen we heer lijk galoppeeren langs den ouden straat weg en stapvoets rijden door het bosch, om de paarden wat te laten bekoelen." Zoodra zij buiten de stad waren, lieten zij de paarden draven. Zij praatten wei nig. Beiden waren zij te veel vervuld van hun eigen gedachten. Zij hadden zoo wei nig van elkaar gezien, sedert Shirley's terugkomst, dat het hun was, alsof zij opnieuw kennis moesten maken. „Nu galoppeeren", zei Shirley, terwijl zij een hoek omsloegen, en aan een lan gen, rustigen weg kwamen, met slechts een enkel voertuig in het gezicht. „Dit is de plek, waar je zuster al haar haarspelden verloor, toen zij den eersten keer met mij uit rijden was", zei Peter, terwijl hij den Bruine beduidde, dat hij er nu wat meer haast achter mocht zet ten. „Ik geloof niet, dat ze nog ooit zoo hard gereden had. O! Ga je al! Denk er aan, dat ik je haarspelden niet opraap!" Shirley en de merrie wilden blijkbaar laten zien, wat ze konden en de Bruine had moeite, om haar bij te houden. Toen Shirley even naar Peter omkeek, nadat zij den straatweg voorbij waren en een dicht beschaduwde laan insloegen, zag zij een vroolijker glimlach op Peters gezicht, dan ze er nog op gezien had, sedert ze, nu twee maanden geleden, thuis was gekomen. Hij was nu weer de onbezorgde jongen van vroeger. „Je mag in de manege rijden hebben geleerd," zei hij, „maar ik kan duidelijk zien, dat je daarna nog heel wat oefe ning gehad hebt; en je hebt geen enkele haarspeld verloren, voor zoover ik zien kan." „Dat is, omdat ik er altijd een lint om heen strik op schoolmeisjesmanier. Het staat misschien wel wat kinderachtig, maar het is erg gemakkelijk. Is het hier niet heerlijk koel? Ik heb alles van de hanepooten al heelemaal vergeten." Toen ze het gezegd had, beet Shirley zich op de lippen. Ze was niet van plan geweest het al zoo gauw te vertellen. „Hanepooten", herhaalde Peter nu nieuwsgierig. „Plagen die je tegenwoor dig?" „Ja, wel een beetje". Zij keerde zich om en wees hem eenige varens aan, die op den berm stonden. „Wou je er wat van hebben?" vroeg hij directe „Neen, neen; ik zei zooeven iets, waar ik nog niet over had willen spreken en daarom wees ik maar naar de varens". Peter zweeg, benieuwd, wat zy daar mee kon bedoelen. „Ik zal het je nu maar vertellen," ver volgde zij. „Niet als je het liever niet zou doen," zei Peter. „Eigenlijk wil ik het je wel erg graag vertellen, hoewel Nancy het zelf nog niet eens weet. Alleen mijn familie weet er van, maar ik geloof niet, dat die be seffen, wat dit voor mij beteekent. Mis schien kun jij het echter wel." „Ik zal het heel graag probeeren." „Ik ben stenografie gaan leeren," zei Shirley. „Als is dat goed kan en ook kan typen, krijg ik een plaats op Murray's kantoor." Zij keek recht voor zich uit, terwijl zij dit zei, en zag niets van den verbaasden blik, dien hij op haar wierp. Het duurde zoolang, eer hij haar ant woordde, dat zij zich eindelijk omkeerde, benieuwd, wat de reden kan zijn. „O, ik geloof, dat ik heelemaal ver geten heb te antwoorden," zei Peter, „maar het was geen gebrek aan 'be langstelling. Je benam mij bijna den adem, en daarop begon ik te denken, dat ik zoo iets natuurlijk had kunnen ver wachten van je." „Ja? Waarom?" „Ik heb er niet veel slag van, om mijn gedachten te vertellen, maar ik wist, dat je je eigen ideeën hadt over sommige dingen. Ik wist dat al van den dag af, toen je aan Nancy Bell van Gay Street de voorkeur gaf boven het kleine meisje Hille van Worthington Square." „Marian kan niet halen bij Nancy." „Hoe bevallen je de hanepooten?" „Ik cfroom er zelfs van. Ik ben er nu een week mee bezig, en geniet er van. Ik zou het alleen nog wat vlugger wil len leeren." „Langzaam en accuraat is beter dan al dat haasten. Je kunt dan soms zelf er niet eens uit wijs worden. Als je het prettig werk vindt, en er nu al wat ach ter komt, is het een bewijs, dat je er aanleg voor hebt. Je kunt van het begin af zeggen, wie een goede stenograaf wordt en wie niet." „Dat zegt Murray ook, en dat geeft mij moed. Heb jij het dus ook geleerd?" „Ik heb mezelf geleerd in mijn vrije uren. Ik dacht dat het misschien wel eens te pas zou komen, en dat heeft het ook al dikwijls gedaan. Ik kan je er nog een heeleboel van leeren, als je maar I eerst de gewone methode kent." „O, wil je dat doen? Dat zal ik heer- l lijk vinden. Vind je het goed, dat we nu nog een eindje gaan draven. De paarden zijn nu aardig bekoeld." (Wordt vervolgd.)

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1940 | | pagina 5