gwg.
Ogs rncorn
s
a s
a-
p s
g
s
g* 3' S" 8
og 5'8-
c
z
Voor de Jeugd
Zonder Moeder.
S1 -0, ff
5 S I
(fl
-t
|wg 3
8 <13
M!-s
Ëg*
0 ï6* ïf
Zaterdag 11 Mei 1940
54e
Jaar
gang
No. 32
ivf ■fipntïiii
Voor den Zondag
Hoe wij Het deden.
H" P
m
CD
TJ Z
7>z
;oj
w
3 <j
C OJ 2
£tagog
o?«iS§
CD
M M
OiftZWZ
-M
o 5?
o 03 011
w
<-►- CD \<a
cn a a
CD
£L vj
a C O
m -■ 3
V-^S ci,
3ft at
m
m
2 a* .-.
S 3
3 <5
s:
a-
o
ct> 3
*n Qtt
5 St
O
en
00 I V| rt>:
01 yi a
U s.
CD 3
*-*» 3
o
t)
co
fD
n> 3
3 Q>
Oi
W QTQ 9*
■3 3
s s
$-+• g>
2*
O Q.
coff
3
?3
CD <J
a
2.
-t-io
oft
P
■oq
<W
CO P
P 3
p
I p
Mcrq
to w
CD
<j
p 2
p
f c
CD
ik?
rf»>
>0
CD
CD
p O <3
<M^a «5 ffftg- s
0 x" BP B;
a« JI f sn
C C-3 „g,
aj g
(Q J-b CD O
s3
°<Ï3
2 E. c -a
p|.3»5
cd 3
i. CD
00 5 PJ 3,
CD- CD J*1
CD
o- IT1
c
(S
5" 3
8 S
7 to
tn sf
o CD D>ia
-^s-gs
rt-0- 2. w
DP 3'®
>1 <5
CD c_i. CD
O CD CD »1
r+- r+- t*r
P rj- C* h*
C 2 3d
p a op 1
O
30
O
O
p
o
o
ft
„La Presse" deel vele inzendingen binnen
komen. Als de best geslaagde koos Gort
mans een schepping van den bekenden Ca-
nedeeschen dammer L. Paradis.
IL Canadeesch.
L. Paradis Jr., Montreal.
Zwart 15 stukken op: 7, 11, 12, 15, 19,
22, 24, 27, 28, 31, 34, 35, 40, 41 en 42.
Wit 15 stukken op: 32, 33, 37, 38, 39, 43,
45, 46, 49, 51, 53, 54, 56, 58 en 70.
Oplossing:
1. 32—25
31X55
2. 38—32
27X38
3. 53—48
42X53
4. 56—49
55X44
5. 43—37
44X20
6. 32—26
20X33
7. 45X32
34X45
8. 51X29
40X64
9. 70X48
35X24
10. 48X9
Een zeer interessante vergelijking tus-
schen de drie verwante bordspelen: het
Poolsche, Engelsche en Canadeesche dam
spel!
Beste Nichtjes en Neefjes!
Er is een flink aantal briefjes en ik zal
maar gauw aan de beantwoording begin
nen. Maar voor ik het vergeet, we hebben
dezen keer weer de laatste prijsraadsels,
dus denkt er om, dat iedereen de oplossin
gen inzendt; als er nog oplossingen zijn
van vorige raadsels, dan die er ook bij doen.
We beginnen dan nu met
Serooskerke. „Parker" zijn briefje
ligt bovenop, dus komt dat het eerst aan
de beurt.
Dat was heel wat nieuws dezen keer,
maar van de bril is niet zoo prettig. Ben
je er al wat aan gewend? Misschien kun
je hem over een paar jaartjes wel weer
afschaffen. Had je nog geen vriendje? Dan
is het fijn, dat je er nu wel een hebt.
„Karekiet". Ik ben benieuwd hoe het af
zal loopen met de keuring, het zou wel erg
jammer zijn als ze allemaal weg moesten.
Gelukkig maar, dat de kies er uit is. Hoe
is het nu met je broer? Je had het me nog
niet eerder verteld. Ik hoop van harte, dat
hij gauw weer beter wordt.
Bergen op Zoom. „Hardlooper".
Heerlijk hé, dat we weer zoo volop in de
lente zijn. Je kunt er telkens weer ver
wonderd over zijn, dat alles wat nog zoo
kortgeleden dor en kaal was, nu zoo mooi
is. Wat gezellig, dat B. ook thuis kon ko
men, het was nu wel een echte feestdag.
Wil je Ina van mij nog feliciteeren Het
is jammer van de raadsels, maar ik zou
toch den moed er maar inhouden.
Wolfaartsdijk. „Zwartkopje". Ik
merk wel, dat je flink je best gedaan hebt
en... zonder ongelukken te maken. Je vrijen
tijd heb je goed besteed. Ook veel visch
gevangen
N i s s e „Fietsertje". Jullie troffen het
in ieder geval, dat het zulk mooi weer was.
Is de verf nu al goed opgedroogd? Het zal
wel prettig zijn als alles weer in orde is.
Misschien, dat we over veertien dagen weer
drie weken wachten. „Zusje". Je moet maar
goed opletten, want ik zet het er altijd
bij als je een briefje moet schrijven. Jam
mer hé, dat de andere twee nu niet meer
meegaan. Is er niet één ander meisje, dat
je gezelschap kan houden?
Kattend ij ke. „Naerebout". Ik ben al
tijd een beetje in spanning wat er in je
brief zal staan, en ja hoor, de verrassing
was er weer. Maar... je stuurt wel nieuwe
raadsels, maar waar blijven de oplossin
genHeb je ze vergeten? Doe ze er dan
een volgenden keer maar bij.
Aagtekerke. „Vergeet-mij-nietje".
Wat was het weer prachtig met Hemel
vaartsdag en jullie hebt er zeker wel flink
van genoten. Je kunt daar tenminste wel
mooie fietstochtjes maken. Ja hoor, die
foto heb ik bewaard. „Klein Bertus". Jij
bent dus al zoo'n echte tuinier. Als het
gezaaide nu ook maar goed opkomt, maar
dat zal je nog even af moeten wachten.
Nu, het regende gelukkig niet, ben je nog
naar Opa toegeweest?
Nieuwdorp. „Frederik Hendrik".
Een brief op een feestdag, maar, schoon
maak en behangen passen daar niet erg
bij, vind je wel? Gefeliciteerd hoor met den
overgang. Nee, zoolang jullie het spelen
is het niet erg. Jullie maakt er flinke mar-
schen van hoor.
S t r ij e n„Hollands Melkmeisje". Ge
zellig, dat er weer een briefje van je was.
Nu, dat is bijna een heel erg ongeluk ge
worden, en we mogen wel heel erg blij zijn,
dat het zoo goed is afgeloopen. Wat zullen
jullie anders geschrokken zijn. Wonderlijk
hé, dat Jantje ineens kon zwemmen, maar
dat gebeurt toch wel meer. Nu zal het wel
niet meer gaan.
En hier volgen de laatste prjjsraad-
sels.
1. Voor de grooteren.
Het geheel bestaat uit 53 letters.
Een 38. 2. 51. 35. 10. 32. is een vogel,
die men in het voorjaar ziet.
Je les leeren mag je niet 4. 50. 23. 42.
19. 29. 40. 9.
Een professor is een 8. 48. 20. 33. 43. 5.
24. 44.
47. 7. 34. 49. 11. 9. is een stad in Noor
wegen.
Een 13. 26. 22. 46. 12. 15. 41. is een
groene plant.
38. 9. 6. 32. 1. 10. 30. 49. 14. 9. zijn
boomen, die langs den slootkant staan.
Een 18. 48. 1. 3. 20. 16. is een onder-
aardsche gang.
Een 46. 17. 36. 31. 45. is een stuk ijzer.
24. 6. 52. is droog.
53. 19. 20. 28. 12. is een stad in Zuid-
Holland.
25. 21. 39. 27. 37. is een merk rubber
banden.
2. Voor de kleineren.
Het geheel bestaat uit 21 letters.
Bij feesten gaan de 1. 8. 20. 5. 16. 4. 21.
uit.
Het 2. 13. 10. 11. is achteraan het schip.
Een 3. 11. 6. 17. 8. is een groot muziek
instrument.
De bakker maakt eerst 12. 7. 9. 6.
15. 19. 20. 21. is een jongensnaam.
3. 14. 18. is niet jong.
Allen hartelijk gegroet en een prettige
Pinkstervaeantie gewenscht van
TANTE DOLLIE.
10) o—
Fijn, nummer één van de klas! jubelt
het in Luut, maar dan moet ze meteen
aan Theo denken.
Hoe zal zijn rapport zijn?
Het is slecht, dat zul je zien, heeft Theo
vanmorgen al voorspeld.
Als hij nu eens gelijk heeft?
Och welnee, het zal best wel wat mee
vallen.
Dat haar eigen rapport goed zou zijn,
wist ze eigenlijk wel vooruit. Haar rappor
ten zijn altijd goed, en, haar best hoeft ze
er niet eens zoo heel erg voor te doen.
Met Theo is het anders.
Soms heeft hg wel mooie cijfers, maar
ook wel eens erge slechte.
Vader is thuis vandaag en hij heeft ge
zegd, dat ze om vier uur dadelijk boven
moeten komen, met de rapporten.
Vlak bij de schooldeur wacht Luut tot
de klas van Theo uitgaat.
Daar komen de jongens al aan.
Ze stormen nu niet wild naar buiten,
maar loopen, haast allen met het rapport
boekje in de hand, eikaars cijfers te ver-
(ypliilrPTi
Waar blijft Theo nu?
Een lange rij jongens en meisjes is haar
al voorbij geloopen en dan eindelijk, heele-
maal achteraan, verschijnt Theo.
„Hallooh!"
Luut zwaait met haar boekje en als
Theo zijn hand opsteekt, ziet ze dadelijk,
dat hij zijn rapport niet heeft.
„Heb je er geen gekregen?" vraagt ze,
zoodra Theo op de stoep is.
„Welja, hierzoo". Theo slaat op zijn tasch.
„Hé, wie bergt dat nu dadelijk op", zegt
Luut", laat eens kijken!" Meteen frunnikt
ze aan het slot.
„Nee, eerst dat van jou."
„Tjonge, wat een fijne cijfers."
„Ik ben nummer één!" Luut zegt het vol
trots, maar meteen heeft ze er al spijt van,
als dat van Theo nu eens werkelijk érg
slecht is.
„Gezien?" Luut wacht geen antwoord
af en klapt vlug het boekje dicht.
„En nu dat van jou!"
„Nu, dat is ook fijn hoor."
Luut kijkt vlug naar Theo zijn gezicht.
Zou het heusch?
En Theo, overmoedig opeens, wat kun
nen hem die cijfers ook schelen: „Drie on-
voldoende's
,,'tls toch niet waar?" roept Luut ge
schrokken, dat het zóó erg zou zijn, dat
had ze heelemaal niet gedacht.
„Ja, heusch, en ik geef er niets om, kijk
zelf maar."
Met één blik in het boekje ziet Luut
het, drie roode cijfers.
„Wat zei meneer?"
„Nou ik heb natuurlijk een preek gehad.
Voor rekenen een drie, ziet Luut, en een
vier voor Vaderlandsche geschiedenis en
aardrgkskunde.
O, wat vreeselijk, zoo slecht is het toch
nog nooit geweest.
„Maar hoe komt dat dan?"
„Ja, weet ik het, die sommen kunnen
me geen biet schelen, en die jaartallen en
al die plaatsnamen, wat geef ik daar nu
om."
„Ja maar, je moet ze toch leeren."
Luut weet niet goed wat ze zeggen moet.
Maar straks Vader?
Eén mooi cijfer staat er op, een negen
voor teekenen.
Als dat nu maar een zeven was geweest,
want Luut weet heel goed, dat juist dat
mooie cijfer bij die andere slechte, Vader
zoo heel erg boos zal maken.
Stiller dan gewoonlijk gaan ze samen
naar huis.
De jongens uit Theo zijn klas zijn ook
al vertrokken. Ze willen natuurlijk allemaal
eerst thuis het rapport laten zien.
„De professor is boven", zegt Sientje
al bij de deur.
Ze ziet, dat de gezichten bedrukt staan
en begrijpt dadelijk, dat het om Theo zijn
rapport moet zijn.
„Ga jij eerst maar", zegt Theo en loopt
zelf door naar de huiskamer.
Luut vindt het best.
Vader zal natuurlijk blij zijn als hij haar
cijfers ziet en hoort, dat ze nummer één
is, en als Theo er dan bij is met zijn slechte
cijfers, nee, dat is niet prettig.
„Kranig" prijst Vader, „alleen maar jam
mer, dat je geen jongen bent."
Het doet Luut pijn, dat Vader juist dit
zegt, want ze weet, dat Vader eigenlijk
bedoelt, dat Theo beter de mooie cijfers
kon hebben en zij de slechte.
Eerst vond Luut het altijd wél prettig,
als Vader zei: jij had een jongen moeten
zijn, maar den laatsten tijd niet meer.
Als ze een jongen was kon ze ook niet
voor de bloemen zorgen, die nu geregeld
op Vader's bureau staan.
Daar zorgt ze nu geregeld voor.
Ze geeft ze iederen dag schoon water
en zorgt ook, dat er geregeld weer frissche
bloemen zijn.
o o*
n
S
O
39
O
Z
O
V
O
O
0Q
co
09
O
O
O
O
Z
X
c
1+ 8 co
3
<D
W
o
p o a*
S. n>
SE'S 2.5 2-
p a g tt
S- T <D P ffi
00
01
H
m
r
10
w
00
u
c_
O BI
o l
O
O- B -
O
3 z
Q.
"e. m
O «a
<Q
O
O
p-
CD
CD
pr
o
o
p-
p
09
Q N
O CD Öj
o o o S1
!-»• 3
O PT CL
P cf-
§•3^1
O- m O 03
:LS-b 2.
g S"Ja:
XJl
P H
p P a cs>
Sf<K
2 ft 2.2.
P 1 CD CD
g®W
5"" 2
a M p
TC-
S- tr-
p) 3
ca cd
p S> 3
2.
Hi? g.
P 3 Sf
1 - CD
3
CD P
3-3
CD CD
P
CD
-1
TT
O
O
TJ
CD
2
O (D
S'jj
to *3
I® D
3
WS
<i^o s
O Hl
m n A
W «O
P - CD
Q* S o
P-3 CD
2
w
m
H
r
oOiSjS-s-
0«= 3a -J E.
30 E 2. 5"
r =- 3 ca
O S
■ffi6
01
m
CP
H
C
C
30
CD
CD M
O O.
3" CO
o o CÉ
df3"*0"
OS" n.o>>
O- 3 "£<5
T 7
30ÏÏ-I
1
r-
C. 3
2.
CD
CD
00
CD
2L
o»
CO
CD
ÖNDA<UBLAD
DE /EfcUW
PINKSTERFEEST.
En Hij zal u een anderen
Trooster geven
Joh. 14:16.
De eerste gemeente te Jeruzalem zal op
den Pinksterdag, toen zij eendrachtig bij
een waren, wel diep onder den indruk zijn
geweest van de dingen die onder hen ge
schied waren.
Terwijl zij nog maar nauwelijks gewend
waren aan de blijdschap om den eerst ge
storven en daarna herrezen Heiland weer
te ontmoeten op hun wegen, had Hij hen
meegenomen naar den Olijfberg en was Hij
vandaar van hen weggevaren.
Waarheen?
Zij zelf hadden Zijn gangen met hunne
oogen gevolgd, tot een wolk Hem uit hun
gezicht wegnam. Zij konden niet anders
denken, dan dat Hij den hemel was binnen
gegaan. Bovendien had de engel het hun
opzettelijk gezegd, dat deze Jezus inder
daad was opgenomen in den hemel en dat
Hij vandaar tot hen zou wederkeeren.
Maar desniettemin was hun, behalve de
ze engelenverschijning niet één teeken gege
ven, dat Jezus werkelijk in de hemelsche
wereld was aangeland en daar de volle
kroon op Zijn Middelaarsbediening had
ontvangen!
Doch gezegend Pinksteren!
De storm, die boven hen opsteekt komt
van nog hooger dan waar zg Jezus uit het
oog verloren hebben. Het lijdt geen twgfel,
de Meester is thuis gekomen. Hij is, hoe
wel zij het niet meer konden zien, blijven
stijgen, totdat Hij het Vaderhuis met de
vele woningen bereikt had.
De Zoon van God, him Middelaar en Ver
losser, is weergekeerd tot dezelfde plaats,
waaruit Hij eerst was neergedaald en waar
Hij eeuwig in den schoot des Vaders had
geleefd.
De ware Hoogepriester moet wel met de
offerande van Zichzelf al de hemelen zijn
doorgegaan. Hij heeft bezit genomen van
al de beloften, die de Vader Hem had toe
gezegd; ook van de belofte aangaande den
Heiligen Geest.
Het is hun inderdaad nut dat Hij heen
ging. Want door Zijn opvaart heeft Hij den
grondslag voor dit Pinksteren gelegd.
Nu blijkt het klaarder dan de zon, dat
de Heilige Geest komt op bevel van Chris
tus. Hij heeft daarboven de kleine schare
van Zijn volgelingen niet vergeten. Hij is
gedachtig geweest aan Zgn beloften. Hg
bleef hun trouw met heel zgn Middelaars-
ziel. Hij heeft hun gebeden gehoord. Hier,
hier is duidelijk merkbaar de kracht uit de
hoogte die Hij hun toegezegd had.
En nu komt de Geest niet slechts als be
vel, maar ook als de eigen Geest van Chris
tus. Het is Zijn Geest, Die Hij als loon op
Zgn Middelaarsarbeid heeft verworven en
PINKSTERBEDE.
Daal, Schepper, Heil'ge Geest, daal af!
Uw adem, die ons 't aanzijn gaf,
herschepp', vervuil' de ziel die wacht
en naar Uw waterstroomen smacht.
Gij, die voor alle zieleleed
de Gift des Allerhoogsten heet,
de Trooster, Helper, Liefdegloed
de Levensbron, die leven doet.
Bestraal, o zevenvoudig Licht
den tempel Gods, door U gesticht!
Beloofde van den Heer die leeft,
en ons Zijn Woord te spreken geeft
Leer ons den zaal'gen Vadernaam
uitroepen met den Zoon te zaam
en met U zelf in 't Godsbestaan
van beiden eeuwig uitgegaan.
Lof zij den Vader en den Zoon
Gelijke lof en eerbetoon
den Heil'gen Geest dien ons de Heer,
met heil'ge gaven zende neer.
DA COSTA.
die Hij rechtens aan de Zijnen uitdeelen
mag.
En omdat de Geest uit Christus komt
komt Hij ook als diens plaatsvervanger en
zal Hij ook het werk van Christus voltooi
en.
Hij is de andere Trooster.
Hij zal het vast gebouw van 's hemels
gunstbewijzen, naar Gods gemaakt bestek
in eeuwigheid doen rijzen.
Door Hem, den Geest gaat het welbe
hagen des Heeren, gelukkig voort.
Nooit is de Kerk zoo rgk geweest als
sinds dezen Pinksterdag.
Wij hebben niet alleen den Profeet Chris
tus, die ons den verborgen raad en wil
Gods aangaande onze verlossing volkomen
geopenbaard heeft; maar ook een Heiligen
Geest Die ons in deze waarheid inleidt
ons haar kennen, gelooven en belijden doet.
Wij hebben, behalve den Hoogepriester
Christus, Die ons met de offerande van Zgn
lichaam verlost heeft ook een Geest Die
ons al Christus goederen, de gerechtigheid
en de heerlijkheid deelachtig maakt.
Wij hebben een Koning, Die gezeten is
aan de rechterhand der Majesteit in de he
melen en van daar de wereldregeering
voert. Maar wij hebben bovendien een Ko
ning, Die door Zijn Geest hier beneden met
ons is, alle dagen, en die ons tegen onze
vijanden beschut en bei 'aart.
(OVER DE GODSDIENSTIGE OPVOE
DING IN DE KLEUTERJAREN.)
(Vervolg.)
Nn ons kind dus wist, dat God de Hemel
sche vader is, die ons heeft gemaakt, ons
beschermt en onuitsprekelijk liefheeft; en
verder wist dat wij na dit leven sterven
en in Zijn heerlijken Hemel komen; en nu
zij deze eenvoudige Godskennis op eigen
wijze beleefde, vooral in haar gebeden,
waarover ik de vorige maal een en ander
vertelde, achtten wij de tijd gekomen om
haar geregeld Bijbelse he Geschiedenis voor
te lezen. Wjj deden dit na den avondmaal
tijd en uit de kleuter-Bijbel van Van da
Hulst. Daar wjj het belangrijk vonden om
alles te onthouden van haar reacties,
schreef mgn vrouw deze in een dagboek.
Het kind wist dit natuurlijk niet.
Het eerste verhaal was over Adam en
Eva, waar ik iets over vind aangeteekend
in het dagboek. De geschiedenis over do
schepping wekte blijkbaar niet veel reac
tie. Dit is ook logisch, daar ze deze ai
kende, zooals we zagen. Ze is bijna 4 jaar
oud als we beginnen met de vertellingen
te lezen.
Ik zie dan als eerste aanteekening in
het dagboek: „Over Adam en Eva: Ze
vond het stout van Eva, dat ze ongehoor
zaam was ook van Adam dat hij
van den appel at- Maar toen gelezen werd
van de verdrgving uit het Paradijs, zei
ze met een verschrikt gezicht: maar ze
kunnen er toch niets aan doen. De „Booze
Engel" is toch stout. Ze kunnen er niets
aan doen. Als haar wordt uitgelegd, dat
Adam en Eva niet hadden moeten luisteren
naar de stem van de slang, doorziet ze dit
dadelijk. „Maar vader", zegt ze letterlijk,
„waarom heeft de Heere God dan die boo
ze Engel gemaakt?" Ik antwoordde, dat
God die Engel goed gemaakt had en niet
boos, maar dat die Engel niet tevreden
was en machtiger wilde worden en toen
„boos" werd. Ze accepteert dit. Dat hier
mee het probleem niet is „opgelost" (een
probleem, dat een der onoplosbare is, en
dat wij menschen moeten laten rusten),
heeft ze niet door natuurlijk."
Iets verder in het dagboek staat over
Kaïn en Abel: „Volgens haar is niet Kaïn
alléén stout, maar ook Abel. Want Abel
had het niet zóó ver moeten laten komen.
Hij had eens moeten praten met Kaïn. Ze
drukte dit zóó uit: „Abel had moeten zeg
gen tegen Kaïn: Kom eens hier lieverdje"."
Het is me natuurlijk niet te doen om
steeds maar uit het dikke cahier hier te
citeeren. Het bergt een schat aan kinder
kennis. Slechts enkele zeer typische voor
beelden wil ik hier geven, om de volgende
maal de eigenaardige kenmerken van dit
kinderlijk reageeren eens te bezien.
Over Jozef: Ook hier is ze beurtelings
verdrietig, dan weer optimistisch gestemd,
al naar gelang de gebeurtenissen in het
verhaal zich voordoen. Wel heeft ze een