5* i s|,Sa-&S5oo.i§°§§iP MS2^1! ^Isfïïlf Wenken op technisch gebied Itfoga M ^lr!I IA 2^ Mil II s a a >2 Waar de winden waaien z De bunzing als roover. eer 4i s uT 2 v V u O Sb j 3 s "Bi" y O s 3 O sa o. o 5 z 2 5 a -» o E 's CL O =3 s g s U 2 SS M 33 -Ji1)S56?'a®|! 5"S 5 0 *1.8 5 &5 >"3 °1 &1 1-3 E g.s3 |Ï-s I §1 s3 •P <u ft~5 O P d cö ai 53 _ggM)gg.g(Wt, OU c« *J^ia_C rg M" ar.J" 'o U wt(i cj d ft3 g S Cö U ÉTri 2 a Q to 0 o&s,©^ (U .x - o 8 3 og H ft-S BogSïSo® '"iT-y b O 2 N T* rQ *^3 tyi a <d o© d-Tj. S> rPrüOroT3 O Ti CQ bo o ;=r <u Q. S3 O e O <u ja JD S3 Sen. Dat vertelde ze me 's morgens hij het opstaan, (,,'tls wel treffend", teekent mijn vrouw hier extra bij aan, „dat juist in dezen tijd die angst-droomen zich voordedenmis schien omdat we bezig zijn haar het duim- zuigen af te leeren, door lange kousen aan haar handjes en armen te doen.") Op een avond bij 't naar bed gaan zei ik„Als je nu gaat slapen, moet je eens aan den Heere Jezus vragen of Hij 's nachts heel dicht bij je wil zijn dan droom je niet meer van tooverheksen, want je weet dat de Heere Jezus, die zóóveel van kinderen houdt, <ian bij je is. Dat vond ze blijkbaar een oplos sing. Want direct ging ze op haar knietjes met haar handen in mijn schoot bad ze: „Lieve Heere Jezus, wilt u vannacht dicht bij me zijn? Lieve Heere God, wilt u voor mij zorgen Ik weet dat de Heere Jezus zoo veel van mij houdt". (Men ziet hieraan, dat in onderscheid met de boven beschreven gevallen van spontaan bidden hier op ove rigens volkomen juiste wijze, op aanraden van de moeder gebeden werd om afweer te gen. angst. De door moeder gebruikte uit drukkingen worden geheel overgenomen. Echter ook weer spoedig losgelaten om eigen woordkeuze er voor in de plaats tq stellen. Want: Den volgenden avond, na haar nachtgebedje, moest ze nog iets bid den, ze was 't haast vergeten, zei ze„Lieve Heere Jezus, mag ik dicht bij u zqn, dan is 'tnet of ik in den hemel ben. Amen." Deze gebeden stemden haar zeer rustig en ze sliep die nachten zonder angst-droomen. Op 18 Maart lees ikZe zei nog iets te moe ten bidden, na haar nacht-gebedje: „Lieve Heere Jezus in den Hemel, wilt u zorgen dat ik vannacht niet bang zal zijn. Amen." Ik wil hier nog eens uitdrukkelijk zeggen dat, uitgenomen in het hier beschreven ge val, toen haar moeder haar adviseerde te bidden als angst-bestrijding, het kind ge heel spontaan en zonder eenige aansporing al haar gebeden bad. Ook het treffende ge bedje waarmee ik ditmaal wil eindigen, om dan de volgende maal te beginnen met de reacties op de Bijbelsche verhalen, die aan tafel werden voorgelezen. In Jan. '38 schreef mijn vrouw in het dagboek: Vader zei: „Wat zullen we toch blij zijn als er een prinsje of prinsesje ge boren zal zijn hé". Ik zei„Ja, en wat zullen we dan feest-vieren." „Ja," zei Jootje, „en wat zullen we den Heere God danken. Toen 31 Jan. een prinsesje was geboren en we de klokken hoorden luiden, zei mijn vrouw: „O, Jootje, er is een prinsen-kindje geboren". „O, wat leuk," zei ze, „dan ga ik Vannacht God danken" En 's avonds vóór 't naar bed gaan bad ze: „En mag het Prin senkindje lekker slapen." Waarde lezers en lezeressen, wanneer wij deze gebeden uit den kleuter-mond overzien, (en er zouden er nog zéér veel aan toe te voegen zijn), gebeden van een gezond le vend en heelemaal niet sentimenteel kind, dan denken wij met schaamte aan de woor den van den Heiland: „Zoo gij niet wordt gelijk een kindeke P. W. J. S. HET RADIO-DISTRIBUTIEBEDRIJF. De radiodistributie heeft de iaatste jaren veel opgang gemaakt en op 'toogen- blik zijn er alleen in ons land ca. 400.000 personen aangesloten aan een radio- centrale. Over de ontwikkeling van dit bedrijf, Bchrijven wij deze week eens iets. Weini gen zullen misschien weten, dat het Hol landers geweest zijn, die de draadlooze- öraaddistributie het eerst hebben toege past. Het zal nog minder bekend zijn, dat de radiodistributie na Holland met suc ces in andere landen werd ingevoerd. In Luitschland, Engeland, Frankrijk, België, Zwitserland waren het ook weer Neder landers die dit nieuwtje daar voor het eerst brachten. Het radio-distributiebedrijf stamt uit de Zaanstreek. In Koog a. d. Zaan was een zekere mijnheer Bouling, die één der eersten was, die een radio-ontvanginrich- tmg had. Zooals vanzelf spreekt had hij veel vrienden en kennissen die in 't begin naar dat wonder kwamen luisteren. Dit bracht hem op het idee, om meer dere luidsprekers aan zijn toestel te gaan verbinden en zoo begon de heer Bouling ia 1924 de eerste radio-centrale te exploi- teeren met een aantal aangeslotenen van zegge „vijf". Eén van de allereerste programma's, die uitgezonden werden, was Bach's Mat- theüs Passion. Begonnen werd met het spannen van één enkelen draad over de daken der hui zen naar de aangesloten perceelen. De an dere draad was afwezig en hiervoor maak te men met succes gebruik van de aarde. Het radio-stopcontact van den abonné was dus eenerzijds verbonden met aarde en anderzijds door middel van een draad met de centrale. Zooals vanzelf spreekt, had men hier door de mogelijkheid, om naar één pro gramma te luisteren. Voor dit programma koos men een selectie van de allerbeste binnen- en buitenlandsche programma's. De Nederlandsche zenders gingen zich ech ter hoe langer, hoe meer ontwikkelen. Hierdoor kreeg men de mogelijkheid om den geheelen dag twee Nederlandsche pro gramma's te beluisteren. Daarbij werd de heruitzending van buitenlandsche stations verboden. Maar door deze ontwikkelings gang deed zich bij het distributiebedrijf de behoefte al heel gauw gevoelen naar een uitbreiding van het net. Men moest in staat zijn, den geheelen dag de twee Ne derlandsche zenders naar de aangeslotenen te kunnen doorgeven. Kort daarop werd het verbod van uitzending van buitenland sche stations opgeheven en de radiocen trale exploitanten begrepen, dat zij him abonné's ook nu een keur dezer program ma's moesten geven. Het oude ééndraadsehe net, werd daar- cm al heel gauw vervangen door een vier- draadsnet, waarover het mogelijk was drie programma's te zenden. Ook dit voldeed echter niet en daarom wordt tegenwoordig als net veelal een loodkabel gebruikt, ge schikt voor vier of soms nog wel meer programma's. De radio-onderdeelen-fabrikant zag deze uitbreiding ook en deze ging zich toeleg gen op de fabricage van mooie en handige aansluitkastjes, met ingebouwde volume regelaar en overschakelaar. De eenvoudige draad, met zijn vele kansen op storingen e.d. is tegenwoordig vervangen door een net, dat aan hooge technische eischen vol doet. Gelijke tred met de verandering in het kabelnet, hield de verbetering aan ontvan gers en versterkers bij den centrale-houder, Een groote hoeveelheid plaatstroomappa- raten noodig voor de voeding van het ont vangtoestel met veel aansluitingen maakte al zeer snel plaats voor het moderne ont vangtoestel met de up-to-date lijnverster- ker. Om toch vooral ten allen tijde van een uitstekende ontvangst van de Nederland sche zenders verzekerd te zqn, maakte men directe lijnverbindingen, o.m.v. de P.T.T. met de studio's der verschillende omroep- vereenigingen. De luidspreker bij den aan geslotene op de distributie staat dus veelal in regelrechte verbinding met de studio. Hierdoor is dus iedere storingsmogelijk heid, zooals electrische ratelstoringen en luchtstoringen, uitgesloten. Een perfecte weergave is hierdoor mogelijk geworden. Zooals wij reeds opmerkten ging één en ander in zeer nauwe samenwerking met P.T.T. 'tls juist aan de P.T.T. te danken dat men over zulke mooie verbindingen met de groote omroepstudio beschikt. Natuurlijk is het pad van de radio-cen trale exploitanten niet uitsluitend over rozen gegaan. Moeilijkheden konden niet uitblijven. Om aan deze moeilijkheden het hoofd te hieden, ging men zich vereenigen en zoo ontstonden drie groote centrale- houdersvereenigingen. Het zijn de Vereeni- ging van Leiders van Gemeentelijke Radio distributiebedrijven (V.L.G.R.), de coöpera tieve Radiocentrale in de Algemeene Ver- eeniging ter bevordering van Radio-distri butie; en de Bond van Exploitanten van Radio-Centrales (B.E.R.C.). Deze V.L.G.R. en de B.E.R.C. vormden tezamen hier het Algemeen Comité voor Radiodistributie, het z.g. ACORA. Het aantal machtigingen voor distribu tiebedrijven verleend, bedraagt op 't oogen- blik ca. 825. Zooals we reeds in den aan vang zeieden, is het totaal aantal abonné's ca. 400.000, waarvan alleen in Den Haag, Amsterdam en Rotterdam ca. 90.000. Hieruit blijkt wel, dat de radiodistribu tie een groote vlucht heeft genomen. Over de verdere organisatie en de moei lijkheden, waarmee het bedrijf te kampen had, schrijven wij nog een volgenden keer. Vragen: J. H. te S. Verzorging van een zender omvat een inspectie van on- derdeelen van den zender zelf. Men doet deze inspectie bij voorkeur overdag, omdat men dan meer personeel bij de hand heeft. Daarbij kan men ook overdag fouten op sporen en eventueele slechte of minder goede onderdeelen kunnen dan 's nachts gerepareerd of door nieuwe vervangen worden. Deed men deze inspectie eerst 's nachts, dan ontbreekt het veelal aan de noodige tijd, pm nog voordat de morgen uitzending begint de zender weer prima in orde te hebben. 9.) -o— Met dat korte gebed traden die twee jonge mensehen, hand aan hand, het le ven in. Nog geen twee maanden later, er was geen enkele reden, om langer te wachten, haalde Erik Jansveld, de tuinman van Woudesch, zijn jonge vrouw, die straalde, binnen. Er stonden bloemen op de tafel en in de huiskamer. En er stonden bloemen in het slaapvertrek. En in de keuken. Het waren bloemen uit den tuin, die stonden te geuren en te kleuren. Die was omgetoovera door bekwame hand. Ik wensch hen geluk, zei Aaltje tot Leen. Maar er komt niets van terecht. Die Erik is een groot kind. En Maria is een gans. Natuurlijk had zij Leen streng geïnter pelleerd: je hebt Erik toch geen geld ge leend voor die dwaze onderneming? Hij had naar waarheid: „neen" kunnen zeggen. O, ik was er al bang voor. Want je hebt nu eenmaal een zwak voor je broer. Dat is tenminste verstandig. Trouwens, ik had het niet behoeven te vragen. Want zonder mij er in te kennen, doe je zooiets natuurlijk niet. Dat zou er nog bij moe ten komen! Hoe komt Erik dan aan het geld? Van een bank. Zonder borgen? Neen, zijn baas is borg voor hem. Jij niet? Neen, ik niet, zei Leen. Verstandig van je. Laat die twee maar in hun sop gaar koken. Er komt niets van terecht. Maar zij hebben het aan zichzelf te wijten. Het kan nog wel wat meevallen, zei Leen. Die opmerking negeerde Aaltje, als niet terzake doende. Leen dacht: Erik is gelukkig. Want hij is een tevreden mensch. En een tevreden mensch is gelukkig. T ij s Er slenterde een man „Zonneoord" uit. Hij was blootshoofds. Dat was eigenlijk te gen de regels van de Stichting. Maar Tijs leefde onder en boven de wet. Hij mocht heel veel. Joviaal groette hij den tuinman, die met een helper bezig was op het groote gazon vóór het hoofdgebouw. Boomenbloemenmooi, zei- de hij. -- De tuinman vond het ook. Maar hij rea geerde niet meer op het steriotiepe ge zegde van den patiënt. En dat vond Tijs ook al goed. Hij had gezegd, wat hij te zeggen had. - MI1J UJU .tJ 2 tH 3 3 u g QS8.5 3 ba W) E3 ra 4) (j 3 bo 1 2 2 So^© g2-°2 5 *3 dp d S axl 3 9 m N boQ >o w I O co _l Ui O Ui J2 O -C s: m Q a o Tegen zijn gewoonte sloeg hij niet den weg naar Westveld in, om dan halverwege een zandpad te gaan, dat naar de bos- schen voerde, waar de Wodanseiken ston den. Hij ging links af, over den overweg, om weldra den weg te bereiken, waaraan Erik Jaarsveld zijn bloemisterij had. Maar daar wist Tijs niets van. Hij had sinds dat on deelbaar oogenblik, dien zomeravond de zomer ging nu lanzamerhand verstrij ken Erik niet meer gezien. Tijs liep ditmaal anders, omdat hij eens anders loopen wou. Den weg wist hij op een prik. Bijna eiken dag maakte hij een wandeling. Prompt op den vastgestelden tijd was hij in de Stichting terug. Hij was de minst gevaarlijke patiënt. Hij was hee lemaal niet gevaarlijk. Hij had vaak heel heldere oogenblikken en kon dan praten, als een verstandig mensch. Er was slechts één dag in de week, dat er met Tijs geen garen te spinnen was. Dat was op Vrij dag. Dan mocht hij niet alleen de Stich ting, maar zelfs de zaal niet verlaten. En dan letten de verplegers op hem, niet ver trouwend. Jaren geleden, op een Vrijdag, was hij, door een ontzettend ongeval, dat hij aanschouwde, als bevangen door een panischen schrik, krankzinnig geworden. Als bekend kan allicht verondersteld, dat zij, die plotseling krank van zinnen wor den, de meeste kans tot genezing hebben. Doch Tijs was daarop een uitzondering. Bij hem werd geen genezing meer ver wacht. De Vrijdag zat hem dwars Voor het overige kon Tijs gaan en staan, waar hij wilde. Hij liep door het dorpje en de omgeving, waar elk hem kende. Hij werkte in den tuin. Hij was al tijd in actie, ook op de zaal, waar hij huisvlijt beoefende en dat keurig en punc tueel deed. In 't algemeen is de bunzing slechts bij name bekend. Enkele dames kennen hem aan haar bontwerkartikelen, die zij bezit ten. Weinig menschen hebben hem van nabij kunnen aanschouwen en slechts enkelen hebben hem in zijn werk kunnen gadeslaan, hoewel dit diertje zich in ons land, ja in Vrijwel geheel Europa, thuis gevoelt. Hij wordt aangetroffen zoowel in de lage veenstreken als op de kleigronden, wellicht meer of minder, naar gelang er een jacht veld voor hem braak ligt en waar hij het meest of minst vervolgd wordt door zijn vijand „den mensch". De bunzing is een holbewoner. Bij nacht zoekt hij zijn prooi, noodig voor zijn levens onderhoud. Hij schuwt het licht als den misdadiger. Het is een echte roover. Hoewel zijn vitaliteit vrij groot is, is het aantal bunzings betrekkelijk klein. Zijn pels is, al naar gelang de modegrillen, een meer of minder waardevol bezit, doch steeds begee- renswaardig voor den handel en ook voor den bezitter. Soms worden betrekkelijk groote sommen gelds voor dat kleine pelsje betaald. Redenen dus om dit diertje te ver volgen en te bemachtigen. In het kiezen van zijn woonplaats is de bunzing niet kieskeurig. Hij stelt hiervoor slechts twee voorwaarden, n.l. dat zij veilig en droog moet zijn. Als aan deze voorwaar den voldaan kan worden weet hij zich aan te passen. Tusschen de takken, onder een hooi-, stroo- of graanmijt, onder opgesta pelde takkenbossen, onder den vloer van een kippenhok, onder een betonnen vloer van een varkenshok, in holle boomen, in verlaten eendennesten en zelfs in boeren schuren, tusschen en onder groote hooi schelven of boven in de hooge schuur bij het uilenbord onder de rietbedekking wordt hij aangetroffen. In het open veld is een ruwe droge wal, de berm van een spoorweg en een hooge ruwe aardhoop, ook een gelief koosde plaats. Voor zijn tafel kan deze kleine roover, nog kleiner dan een flinke kat, zoowat alles gebruiken. Behalve ratten en muizen, ver schalkt hij zoowat alle in het wild levende vogels van klein tot groot. Ook hazen en konijnen zijn zijn prooi. De eenden bespringt hij in de sloot. Uit de boomen weet hij op Als een rentenier wandelde Tijs den weg af, om dan plotseling verrast te blij ven staan: dat ouwe krot van een huis was heelemaal veranderd! Het wekte zijn nieuwsgierigheid op en hij stapte onver vaard het vóórtuintje in, om vervolgens bezijden de woning naar achteren te loopen. Daar stond Maria haar bezigheden te verrichten. Zij slaakte een gilletje, want zij zag aan de kleeding en aan het min of meer wezenlooze van de gelaatsuit drukking, dat zij met een patiënt van „Zonneoord" te doen had, die daar moe derziel alleen kwam aanstappen. Hij kon v/el ontvlucht zijn! Op het gilletje keek Erik op, die iets verder in den tuin aan het werk was. Wat is er? riep hij, ongerust. Meteen zag ook hij den patiënt. Onmiddellijk was hij bij de hand. Her kennend dan den man. Maak je niet ongerust en wees niet bang, zei hij. Hij is niet gevaarlijk. Tijs stak, als ten groet, den arm om hoog. Boomenbloemenmooi. Ja, prachtig, zei Erik. Ben je aan het wandelen? De natuur is ruim en groot en mooi. Die is van God. Ja, knikte Erik ijverig. Hoe heet je ook weer? Ik heet Tijs. Dat is waar ook. Ik was het verge ten. Ken je me nog? Twee armen gingen omhoog. Dan kwa men de handen in een houding, die moest aangeven, dat het stuur van een fiets werd vastgehouden. Vervolgens wees Tijs in de richting van „Zonneoord". Toch nog met angst keek Maria naar het zonderlinge gedrag van den patiënt, behendige wijze de vogeltjes te halen. In het veld besluipt hij alle soorten weidevogels. In het hoenderhok van den boer richt hij soms een ware ravage aan. In den winter, als het veld niet zoo goed is voorzien, komt hij meer in de nabijheid der menschen. Bij of in een bepaalde wo ning waar hij ook zijn onderkomen heeft ge zocht, schijnt hij op heel goeden voet met alle gedierte te kunnen leven, want nooit of zelden zal het gebeuren, dat hij in de on middellijke omgeving van zijn home zich aan de gevleugelde vrienden of andere die ren van den boer zal vergrijpen. Zelfs heeft men wel eens, door een vreemden hond op de verblijfplaats attent gemaakt, een bun zing met jongen onder een bewoond kip penhok gevonden, en vlak bij de rpstplaats van een op dat erf losloopenden hond, nog wel een foxterrier, berucht orp zijn jacht- passie. Zijn buit zoekt hij op eenigen, soms zelfs aanzienlijken afstand van zijn woon plaats. Als g»ed acrobaat weet hij niet alleen goed in de boomen te klimmen, doch hij be klimt ook met gemak onze woningen. Met zijn lenig en sterk gespierd lichaam, wringt hij. zich onder de dakpannen door, om de musschen en spreeuwen, die daar, des win ters vooral, mochten slapen, of daar een schuilplaats tegen regen, sneeuw en koude mochten hebben gezocht, te verrassen. In den zomer prefereert hij gewoonlijk het veld boven de omgeving van menschen en hui zen. Ongelooflijke hoeveelheden skeletten van allerlei vogels en zoogdieren kunnen vaak in de omgeving van zijn schuilplaats en dan eveneens verscholen, worden gevonden, vooral daar waar hij de jongen heeft groot gebracht. De bunzing jaagt letterlijk op alles, als het maar niet te groot is. Hij is, evenals zijn neefjes de wezel en het herme lijn, een echt bloeddorstig diertje. In de wintermaanden wanneer een „R" in de maand voorkomt, is zijn pels zeer mooi en somwijlen ook kostbaar. Daar de bunzing niet beschermd wordt, omdat hij onder de schadelijke roofdieren wordt gerekend, en aangezien zijn pels duur is, wordt er zeer veel jacht op hem gemaakt. In den laten avond en nacht verlaat het dier zijn woning op zoek naar voedsel. Dan heeft ook de bun zingjager, in gezelschap van een of meer LENTELEVEN. Nu ruischt een lied langs veld en beken, Nu klimmen geuren uit het dal, Daar alle bloesems openbreken Voor 't zonlicht, dat hen koestren zal. Dat zijn de aloude tooverzangen, Die op heur wijz' de Lente zingt, Waardoor een nameloos verlangen Door heel de schepping opwaarts dringt. En in dit vriendlij k lenteleven Zelf meegevoerd, schier onbewust, Wordt gij, mijn hart, mee voortgedreven, En zoekt omhoog het land der rust. die op Erik lette, of deze hem begreep. Erik begreep inderdaad. Hij wees op zijn fiets. Tijs stak de rechterwijsvinger in de hoogte en lachte vroolijk: hij was begre pen. Stakkerd, zei Maria, vol medelijden. Wat bedoelt hij nu allemaal? Snap jij er iets van, Erik? Iets? Heelemaal begrijp ik hem. Hij herkent mij. Je moet eens hooren. In enkele woorden vertelde hij zqn eerste ontmoeting met Tijs. En nu zegt hij, hoe die was. De beide handen aan het stuur van de fiets. En hij wees naar den ingang van de Stichting. Het komt precies uit. Tijs luisterde en knikte. Verstond hij, wat gezegd werd of was dit een zuivere gewoonte? Wat scherpzinnig toch nog, bewon derde Maria. Maar wat moeten we nu met dien stakkerd beginnen? (Wordt vervolgd.) DAMMEN. De damrubriek kwam voor dit nummer te laat in ons bezit. Red. honden, en gewapend met spade, steekijzer en zoonoodig met een pols, zijn woning ver laten en trekt langs wegen en voetpaden door het veld. De hond, op deze jacht ge traind, gedreven door zijn jachtpassie, zoekt de omgeving, vooral langs ruige wallen, dammen en erven af. Heeft de hond het spoor van den bunzing ontdekt, dan volgt hij dit tot hij den bunzing aantreft. Een luid blaffen van den hond volgt en de jager be geeft zich dan onmiddellijk naar het tooneel van den strijd, om zijn trouwen viervoeter bij te staan. De zeer bedreven en felle hon den grijpen den bunzing in het open veld aan, schudden en bijten hem dood en appor- teeren hem den jager. Andere honden wach ten tot de jager present is, want de hond weet dat de bunzing een niet te onderschat ten tegenstander is. Ook dan is het lot van het dier spoedig beslist. Gewoonlijk echter heeft de bunzing het naderend gevaar bespeurd, doordat zijn zin tuigen buitengewoon goed zijn ontwikkeld, en hij zijn vijand van verre herkent. In het door hem goed bekende terrein heeft hij dan veelal een niet gemakkelijk te naderen schuilplaats gezocht en gevonden in een hollen boom, onder een hoop takken, in een pomp, onder een dam of zelfs op een schuur. Dan moet de jager het dier eerst verjagen, zoo dat de hond het grijpen kan. In den tweestrijd met een onervaren hond heeft de bunzing dikwijls nog een goede kans. Behalve de geweldige stank, die hij door een klierafscheiding, met den staart den hond in het gezicht slingert, heeft hij sterke spieren, machtige kaken en scherpe tanden. Met deze tanden omvat hij zoo mo gelijk den neus van den hond, hetgeen dik wijls voldoende is om een nog jongen oner varen hond tot den aftocht te dwingen. Een ervaren bunzingjager zal dan ook niet spoe dig met een jongen hond het veld intrekken, omdat er dan veel kans bestaat dat zijn hond voor goed voor de bunzingjacht onge schikt wordt gemaakt. Gewoonlijk gaat de jonge hond eerst als leerling in gezelschap van een ouderen hond mee. Dat de bunzing als roofdier veel schade veroorzaakt, staat wel vast, doch dat dit dier veel nut doet eveneens, bekend als het is, dat hij een uitnemend ratten- en muizen vanger is.

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1940 | | pagina 8