5*
i
s|,Sa-&S5oo.i§°§§iP
MS2^1!
^Isfïïlf
Wenken op technisch gebied
Itfoga
M
^lr!I IA
2^ Mil
II
s
a a >2
Waar de winden waaien
z
De bunzing als roover.
eer
4i
s
uT
2
v
V u
O
Sb
j
3 s
"Bi"
y O
s
3 O
sa o.
o
5 z
2
5
a -»
o
E
's
CL
O
=3 s g s
U 2 SS M
33 -Ji1)S56?'a®|! 5"S
5 0 *1.8 5 &5 >"3 °1
&1 1-3 E g.s3 |Ï-s I §1 s3
•P <u
ft~5
O
P d
cö ai 53
_ggM)gg.g(Wt, OU c« *J^ia_C rg
M" ar.J" 'o U
wt(i cj d ft3 g
S Cö U ÉTri 2
a Q to 0
o&s,©^
(U
.x - o 8 3
og H ft-S BogSïSo®
'"iT-y b O 2 N T* rQ *^3 tyi
a <d o© d-Tj.
S> rPrüOroT3 O Ti CQ bo o ;=r
<u Q.
S3
O e
O <u
ja JD S3
Sen. Dat vertelde ze me 's morgens hij het
opstaan, (,,'tls wel treffend", teekent mijn
vrouw hier extra bij aan, „dat juist in dezen
tijd die angst-droomen zich voordedenmis
schien omdat we bezig zijn haar het duim-
zuigen af te leeren, door lange kousen aan
haar handjes en armen te doen.") Op een
avond bij 't naar bed gaan zei ik„Als je nu
gaat slapen, moet je eens aan den Heere
Jezus vragen of Hij 's nachts heel dicht bij
je wil zijn dan droom je niet meer van
tooverheksen, want je weet dat de Heere
Jezus, die zóóveel van kinderen houdt, <ian
bij je is. Dat vond ze blijkbaar een oplos
sing. Want direct ging ze op haar knietjes
met haar handen in mijn schoot bad ze:
„Lieve Heere Jezus, wilt u vannacht dicht
bij me zijn? Lieve Heere God, wilt u voor
mij zorgen Ik weet dat de Heere Jezus zoo
veel van mij houdt". (Men ziet hieraan, dat
in onderscheid met de boven beschreven
gevallen van spontaan bidden hier op ove
rigens volkomen juiste wijze, op aanraden
van de moeder gebeden werd om afweer te
gen. angst. De door moeder gebruikte uit
drukkingen worden geheel overgenomen.
Echter ook weer spoedig losgelaten om
eigen woordkeuze er voor in de plaats tq
stellen. Want: Den volgenden avond, na
haar nachtgebedje, moest ze nog iets bid
den, ze was 't haast vergeten, zei ze„Lieve
Heere Jezus, mag ik dicht bij u zqn, dan
is 'tnet of ik in den hemel ben. Amen."
Deze gebeden stemden haar zeer rustig en
ze sliep die nachten zonder angst-droomen.
Op 18 Maart lees ikZe zei nog iets te moe
ten bidden, na haar nacht-gebedje: „Lieve
Heere Jezus in den Hemel, wilt u zorgen
dat ik vannacht niet bang zal zijn. Amen."
Ik wil hier nog eens uitdrukkelijk zeggen
dat, uitgenomen in het hier beschreven ge
val, toen haar moeder haar adviseerde te
bidden als angst-bestrijding, het kind ge
heel spontaan en zonder eenige aansporing
al haar gebeden bad. Ook het treffende ge
bedje waarmee ik ditmaal wil eindigen, om
dan de volgende maal te beginnen met de
reacties op de Bijbelsche verhalen, die aan
tafel werden voorgelezen.
In Jan. '38 schreef mijn vrouw in het
dagboek: Vader zei: „Wat zullen we toch
blij zijn als er een prinsje of prinsesje ge
boren zal zijn hé". Ik zei„Ja, en wat zullen
we dan feest-vieren." „Ja," zei Jootje, „en
wat zullen we den Heere God danken.
Toen 31 Jan. een prinsesje was geboren
en we de klokken hoorden luiden, zei mijn
vrouw: „O, Jootje, er is een prinsen-kindje
geboren". „O, wat leuk," zei ze, „dan ga ik
Vannacht God danken" En 's avonds vóór 't
naar bed gaan bad ze: „En mag het Prin
senkindje lekker slapen."
Waarde lezers en lezeressen, wanneer wij
deze gebeden uit den kleuter-mond overzien,
(en er zouden er nog zéér veel aan toe te
voegen zijn), gebeden van een gezond le
vend en heelemaal niet sentimenteel kind,
dan denken wij met schaamte aan de woor
den van den Heiland: „Zoo gij niet wordt
gelijk een kindeke
P. W. J. S.
HET RADIO-DISTRIBUTIEBEDRIJF.
De radiodistributie heeft de iaatste
jaren veel opgang gemaakt en op 'toogen-
blik zijn er alleen in ons land ca. 400.000
personen aangesloten aan een radio-
centrale.
Over de ontwikkeling van dit bedrijf,
Bchrijven wij deze week eens iets. Weini
gen zullen misschien weten, dat het Hol
landers geweest zijn, die de draadlooze-
öraaddistributie het eerst hebben toege
past. Het zal nog minder bekend zijn, dat
de radiodistributie na Holland met suc
ces in andere landen werd ingevoerd. In
Luitschland, Engeland, Frankrijk, België,
Zwitserland waren het ook weer Neder
landers die dit nieuwtje daar voor het
eerst brachten.
Het radio-distributiebedrijf stamt uit de
Zaanstreek. In Koog a. d. Zaan was een
zekere mijnheer Bouling, die één der
eersten was, die een radio-ontvanginrich-
tmg had. Zooals vanzelf spreekt had hij
veel vrienden en kennissen die in 't begin
naar dat wonder kwamen luisteren.
Dit bracht hem op het idee, om meer
dere luidsprekers aan zijn toestel te gaan
verbinden en zoo begon de heer Bouling
ia 1924 de eerste radio-centrale te exploi-
teeren met een aantal aangeslotenen van
zegge „vijf".
Eén van de allereerste programma's,
die uitgezonden werden, was Bach's Mat-
theüs Passion.
Begonnen werd met het spannen van
één enkelen draad over de daken der hui
zen naar de aangesloten perceelen. De an
dere draad was afwezig en hiervoor maak
te men met succes gebruik van de aarde.
Het radio-stopcontact van den abonné was
dus eenerzijds verbonden met aarde en
anderzijds door middel van een draad met
de centrale.
Zooals vanzelf spreekt, had men hier
door de mogelijkheid, om naar één pro
gramma te luisteren. Voor dit programma
koos men een selectie van de allerbeste
binnen- en buitenlandsche programma's.
De Nederlandsche zenders gingen zich ech
ter hoe langer, hoe meer ontwikkelen.
Hierdoor kreeg men de mogelijkheid om
den geheelen dag twee Nederlandsche pro
gramma's te beluisteren. Daarbij werd de
heruitzending van buitenlandsche stations
verboden. Maar door deze ontwikkelings
gang deed zich bij het distributiebedrijf de
behoefte al heel gauw gevoelen naar een
uitbreiding van het net. Men moest in
staat zijn, den geheelen dag de twee Ne
derlandsche zenders naar de aangeslotenen
te kunnen doorgeven. Kort daarop werd
het verbod van uitzending van buitenland
sche stations opgeheven en de radiocen
trale exploitanten begrepen, dat zij him
abonné's ook nu een keur dezer program
ma's moesten geven.
Het oude ééndraadsehe net, werd daar-
cm al heel gauw vervangen door een vier-
draadsnet, waarover het mogelijk was drie
programma's te zenden. Ook dit voldeed
echter niet en daarom wordt tegenwoordig
als net veelal een loodkabel gebruikt, ge
schikt voor vier of soms nog wel meer
programma's.
De radio-onderdeelen-fabrikant zag deze
uitbreiding ook en deze ging zich toeleg
gen op de fabricage van mooie en handige
aansluitkastjes, met ingebouwde volume
regelaar en overschakelaar. De eenvoudige
draad, met zijn vele kansen op storingen
e.d. is tegenwoordig vervangen door een
net, dat aan hooge technische eischen vol
doet.
Gelijke tred met de verandering in het
kabelnet, hield de verbetering aan ontvan
gers en versterkers bij den centrale-houder,
Een groote hoeveelheid plaatstroomappa-
raten noodig voor de voeding van het ont
vangtoestel met veel aansluitingen maakte
al zeer snel plaats voor het moderne ont
vangtoestel met de up-to-date lijnverster-
ker.
Om toch vooral ten allen tijde van een
uitstekende ontvangst van de Nederland
sche zenders verzekerd te zqn, maakte men
directe lijnverbindingen, o.m.v. de P.T.T.
met de studio's der verschillende omroep-
vereenigingen. De luidspreker bij den aan
geslotene op de distributie staat dus veelal
in regelrechte verbinding met de studio.
Hierdoor is dus iedere storingsmogelijk
heid, zooals electrische ratelstoringen en
luchtstoringen, uitgesloten. Een perfecte
weergave is hierdoor mogelijk geworden.
Zooals wij reeds opmerkten ging één en
ander in zeer nauwe samenwerking met
P.T.T. 'tls juist aan de P.T.T. te danken
dat men over zulke mooie verbindingen
met de groote omroepstudio beschikt.
Natuurlijk is het pad van de radio-cen
trale exploitanten niet uitsluitend over
rozen gegaan. Moeilijkheden konden niet
uitblijven. Om aan deze moeilijkheden het
hoofd te hieden, ging men zich vereenigen
en zoo ontstonden drie groote centrale-
houdersvereenigingen. Het zijn de Vereeni-
ging van Leiders van Gemeentelijke Radio
distributiebedrijven (V.L.G.R.), de coöpera
tieve Radiocentrale in de Algemeene Ver-
eeniging ter bevordering van Radio-distri
butie; en de Bond van Exploitanten van
Radio-Centrales (B.E.R.C.). Deze V.L.G.R.
en de B.E.R.C. vormden tezamen hier het
Algemeen Comité voor Radiodistributie, het
z.g. ACORA.
Het aantal machtigingen voor distribu
tiebedrijven verleend, bedraagt op 't oogen-
blik ca. 825. Zooals we reeds in den aan
vang zeieden, is het totaal aantal abonné's
ca. 400.000, waarvan alleen in Den Haag,
Amsterdam en Rotterdam ca. 90.000.
Hieruit blijkt wel, dat de radiodistribu
tie een groote vlucht heeft genomen.
Over de verdere organisatie en de moei
lijkheden, waarmee het bedrijf te kampen
had, schrijven wij nog een volgenden keer.
Vragen: J. H. te S. Verzorging van
een zender omvat een inspectie van on-
derdeelen van den zender zelf. Men doet
deze inspectie bij voorkeur overdag, omdat
men dan meer personeel bij de hand heeft.
Daarbij kan men ook overdag fouten op
sporen en eventueele slechte of minder
goede onderdeelen kunnen dan 's nachts
gerepareerd of door nieuwe vervangen
worden. Deed men deze inspectie eerst
's nachts, dan ontbreekt het veelal aan de
noodige tijd, pm nog voordat de morgen
uitzending begint de zender weer prima in
orde te hebben.
9.) -o—
Met dat korte gebed traden die twee
jonge mensehen, hand aan hand, het le
ven in.
Nog geen twee maanden later, er was
geen enkele reden, om langer te wachten,
haalde Erik Jansveld, de tuinman van
Woudesch, zijn jonge vrouw, die straalde,
binnen.
Er stonden bloemen op de tafel en in de
huiskamer. En er stonden bloemen in het
slaapvertrek. En in de keuken.
Het waren bloemen uit den tuin, die
stonden te geuren en te kleuren. Die was
omgetoovera door bekwame hand.
Ik wensch hen geluk, zei Aaltje tot
Leen. Maar er komt niets van terecht. Die
Erik is een groot kind. En Maria is een
gans.
Natuurlijk had zij Leen streng geïnter
pelleerd: je hebt Erik toch geen geld ge
leend voor die dwaze onderneming?
Hij had naar waarheid: „neen" kunnen
zeggen.
O, ik was er al bang voor. Want je
hebt nu eenmaal een zwak voor je broer.
Dat is tenminste verstandig. Trouwens, ik
had het niet behoeven te vragen. Want
zonder mij er in te kennen, doe je zooiets
natuurlijk niet. Dat zou er nog bij moe
ten komen! Hoe komt Erik dan aan het
geld?
Van een bank.
Zonder borgen?
Neen, zijn baas is borg voor hem.
Jij niet?
Neen, ik niet, zei Leen.
Verstandig van je. Laat die twee
maar in hun sop gaar koken. Er komt
niets van terecht. Maar zij hebben het aan
zichzelf te wijten.
Het kan nog wel wat meevallen, zei
Leen.
Die opmerking negeerde Aaltje, als niet
terzake doende.
Leen dacht: Erik is gelukkig. Want hij
is een tevreden mensch. En een tevreden
mensch is gelukkig.
T ij s
Er slenterde een man „Zonneoord" uit.
Hij was blootshoofds. Dat was eigenlijk te
gen de regels van de Stichting. Maar Tijs
leefde onder en boven de wet. Hij mocht
heel veel. Joviaal groette hij den tuinman,
die met een helper bezig was op het groote
gazon vóór het hoofdgebouw.
Boomenbloemenmooi, zei-
de hij.
-- De tuinman vond het ook. Maar hij rea
geerde niet meer op het steriotiepe ge
zegde van den patiënt. En dat vond Tijs
ook al goed. Hij had gezegd, wat hij te
zeggen had.
- MI1J UJU
.tJ 2 tH
3
3 u g
QS8.5
3
ba W) E3 ra
4) (j 3
bo
1 2
2 So^©
g2-°2
5 *3
dp d
S axl 3 9 m N boQ >o
w
I
O
co
_l
Ui
O
Ui
J2
O
-C s:
m Q
a o
Tegen zijn gewoonte sloeg hij niet den
weg naar Westveld in, om dan halverwege
een zandpad te gaan, dat naar de bos-
schen voerde, waar de Wodanseiken ston
den.
Hij ging links af, over den overweg, om
weldra den weg te bereiken, waaraan Erik
Jaarsveld zijn bloemisterij had. Maar daar
wist Tijs niets van. Hij had sinds dat on
deelbaar oogenblik, dien zomeravond
de zomer ging nu lanzamerhand verstrij
ken Erik niet meer gezien.
Tijs liep ditmaal anders, omdat hij eens
anders loopen wou. Den weg wist hij op
een prik. Bijna eiken dag maakte hij een
wandeling. Prompt op den vastgestelden
tijd was hij in de Stichting terug. Hij was
de minst gevaarlijke patiënt. Hij was hee
lemaal niet gevaarlijk. Hij had vaak heel
heldere oogenblikken en kon dan praten,
als een verstandig mensch. Er was slechts
één dag in de week, dat er met Tijs geen
garen te spinnen was. Dat was op Vrij
dag. Dan mocht hij niet alleen de Stich
ting, maar zelfs de zaal niet verlaten. En
dan letten de verplegers op hem, niet ver
trouwend. Jaren geleden, op een Vrijdag,
was hij, door een ontzettend ongeval, dat
hij aanschouwde, als bevangen door een
panischen schrik, krankzinnig geworden.
Als bekend kan allicht verondersteld, dat
zij, die plotseling krank van zinnen wor
den, de meeste kans tot genezing hebben.
Doch Tijs was daarop een uitzondering.
Bij hem werd geen genezing meer ver
wacht. De Vrijdag zat hem dwars
Voor het overige kon Tijs gaan en
staan, waar hij wilde. Hij liep door het
dorpje en de omgeving, waar elk hem
kende. Hij werkte in den tuin. Hij was al
tijd in actie, ook op de zaal, waar hij
huisvlijt beoefende en dat keurig en punc
tueel deed.
In 't algemeen is de bunzing slechts bij
name bekend. Enkele dames kennen hem
aan haar bontwerkartikelen, die zij bezit
ten. Weinig menschen hebben hem van nabij
kunnen aanschouwen en slechts enkelen
hebben hem in zijn werk kunnen gadeslaan,
hoewel dit diertje zich in ons land, ja in
Vrijwel geheel Europa, thuis gevoelt.
Hij wordt aangetroffen zoowel in de lage
veenstreken als op de kleigronden, wellicht
meer of minder, naar gelang er een jacht
veld voor hem braak ligt en waar hij het
meest of minst vervolgd wordt door zijn
vijand „den mensch".
De bunzing is een holbewoner. Bij nacht
zoekt hij zijn prooi, noodig voor zijn levens
onderhoud. Hij schuwt het licht als den
misdadiger. Het is een echte roover. Hoewel
zijn vitaliteit vrij groot is, is het aantal
bunzings betrekkelijk klein. Zijn pels is, al
naar gelang de modegrillen, een meer of
minder waardevol bezit, doch steeds begee-
renswaardig voor den handel en ook voor
den bezitter. Soms worden betrekkelijk
groote sommen gelds voor dat kleine pelsje
betaald. Redenen dus om dit diertje te ver
volgen en te bemachtigen.
In het kiezen van zijn woonplaats is de
bunzing niet kieskeurig. Hij stelt hiervoor
slechts twee voorwaarden, n.l. dat zij veilig
en droog moet zijn. Als aan deze voorwaar
den voldaan kan worden weet hij zich aan
te passen. Tusschen de takken, onder een
hooi-, stroo- of graanmijt, onder opgesta
pelde takkenbossen, onder den vloer van
een kippenhok, onder een betonnen vloer
van een varkenshok, in holle boomen, in
verlaten eendennesten en zelfs in boeren
schuren, tusschen en onder groote hooi
schelven of boven in de hooge schuur bij het
uilenbord onder de rietbedekking wordt hij
aangetroffen. In het open veld is een ruwe
droge wal, de berm van een spoorweg en
een hooge ruwe aardhoop, ook een gelief
koosde plaats.
Voor zijn tafel kan deze kleine roover,
nog kleiner dan een flinke kat, zoowat alles
gebruiken. Behalve ratten en muizen, ver
schalkt hij zoowat alle in het wild levende
vogels van klein tot groot. Ook hazen en
konijnen zijn zijn prooi. De eenden bespringt
hij in de sloot. Uit de boomen weet hij op
Als een rentenier wandelde Tijs den
weg af, om dan plotseling verrast te blij
ven staan: dat ouwe krot van een huis
was heelemaal veranderd! Het wekte zijn
nieuwsgierigheid op en hij stapte onver
vaard het vóórtuintje in, om vervolgens
bezijden de woning naar achteren te
loopen.
Daar stond Maria haar bezigheden te
verrichten. Zij slaakte een gilletje, want
zij zag aan de kleeding en aan het min
of meer wezenlooze van de gelaatsuit
drukking, dat zij met een patiënt van
„Zonneoord" te doen had, die daar moe
derziel alleen kwam aanstappen. Hij kon
v/el ontvlucht zijn!
Op het gilletje keek Erik op, die iets
verder in den tuin aan het werk was.
Wat is er? riep hij, ongerust.
Meteen zag ook hij den patiënt.
Onmiddellijk was hij bij de hand. Her
kennend dan den man.
Maak je niet ongerust en wees niet
bang, zei hij. Hij is niet gevaarlijk.
Tijs stak, als ten groet, den arm om
hoog.
Boomenbloemenmooi.
Ja, prachtig, zei Erik. Ben je aan het
wandelen?
De natuur is ruim en groot en mooi.
Die is van God.
Ja, knikte Erik ijverig. Hoe heet je
ook weer?
Ik heet Tijs.
Dat is waar ook. Ik was het verge
ten. Ken je me nog?
Twee armen gingen omhoog. Dan kwa
men de handen in een houding, die moest
aangeven, dat het stuur van een fiets werd
vastgehouden. Vervolgens wees Tijs in de
richting van „Zonneoord".
Toch nog met angst keek Maria naar
het zonderlinge gedrag van den patiënt,
behendige wijze de vogeltjes te halen. In het
veld besluipt hij alle soorten weidevogels.
In het hoenderhok van den boer richt hij
soms een ware ravage aan.
In den winter, als het veld niet zoo goed
is voorzien, komt hij meer in de nabijheid
der menschen. Bij of in een bepaalde wo
ning waar hij ook zijn onderkomen heeft ge
zocht, schijnt hij op heel goeden voet met
alle gedierte te kunnen leven, want nooit
of zelden zal het gebeuren, dat hij in de on
middellijke omgeving van zijn home zich
aan de gevleugelde vrienden of andere die
ren van den boer zal vergrijpen. Zelfs heeft
men wel eens, door een vreemden hond op
de verblijfplaats attent gemaakt, een bun
zing met jongen onder een bewoond kip
penhok gevonden, en vlak bij de rpstplaats
van een op dat erf losloopenden hond, nog
wel een foxterrier, berucht orp zijn jacht-
passie. Zijn buit zoekt hij op eenigen, soms
zelfs aanzienlijken afstand van zijn woon
plaats.
Als g»ed acrobaat weet hij niet alleen
goed in de boomen te klimmen, doch hij be
klimt ook met gemak onze woningen. Met
zijn lenig en sterk gespierd lichaam, wringt
hij. zich onder de dakpannen door, om de
musschen en spreeuwen, die daar, des win
ters vooral, mochten slapen, of daar een
schuilplaats tegen regen, sneeuw en koude
mochten hebben gezocht, te verrassen. In
den zomer prefereert hij gewoonlijk het veld
boven de omgeving van menschen en hui
zen.
Ongelooflijke hoeveelheden skeletten van
allerlei vogels en zoogdieren kunnen vaak
in de omgeving van zijn schuilplaats en dan
eveneens verscholen, worden gevonden,
vooral daar waar hij de jongen heeft groot
gebracht. De bunzing jaagt letterlijk op
alles, als het maar niet te groot is. Hij is,
evenals zijn neefjes de wezel en het herme
lijn, een echt bloeddorstig diertje.
In de wintermaanden wanneer een „R" in
de maand voorkomt, is zijn pels zeer mooi
en somwijlen ook kostbaar. Daar de bunzing
niet beschermd wordt, omdat hij onder de
schadelijke roofdieren wordt gerekend, en
aangezien zijn pels duur is, wordt er zeer
veel jacht op hem gemaakt. In den laten
avond en nacht verlaat het dier zijn woning
op zoek naar voedsel. Dan heeft ook de bun
zingjager, in gezelschap van een of meer
LENTELEVEN.
Nu ruischt een lied langs veld en beken,
Nu klimmen geuren uit het dal,
Daar alle bloesems openbreken
Voor 't zonlicht, dat hen koestren zal.
Dat zijn de aloude tooverzangen,
Die op heur wijz' de Lente zingt,
Waardoor een nameloos verlangen
Door heel de schepping opwaarts dringt.
En in dit vriendlij k lenteleven
Zelf meegevoerd, schier onbewust,
Wordt gij, mijn hart, mee voortgedreven,
En zoekt omhoog het land der rust.
die op Erik lette, of deze hem begreep.
Erik begreep inderdaad. Hij wees op zijn
fiets. Tijs stak de rechterwijsvinger in de
hoogte en lachte vroolijk: hij was begre
pen.
Stakkerd, zei Maria, vol medelijden.
Wat bedoelt hij nu allemaal? Snap jij er
iets van, Erik?
Iets? Heelemaal begrijp ik hem. Hij
herkent mij. Je moet eens hooren.
In enkele woorden vertelde hij zqn
eerste ontmoeting met Tijs.
En nu zegt hij, hoe die was. De beide
handen aan het stuur van de fiets. En hij
wees naar den ingang van de Stichting.
Het komt precies uit.
Tijs luisterde en knikte. Verstond hij,
wat gezegd werd of was dit een zuivere
gewoonte?
Wat scherpzinnig toch nog, bewon
derde Maria. Maar wat moeten we nu met
dien stakkerd beginnen?
(Wordt vervolgd.)
DAMMEN.
De damrubriek kwam voor dit nummer
te laat in ons bezit. Red.
honden, en gewapend met spade, steekijzer
en zoonoodig met een pols, zijn woning ver
laten en trekt langs wegen en voetpaden
door het veld. De hond, op deze jacht ge
traind, gedreven door zijn jachtpassie, zoekt
de omgeving, vooral langs ruige wallen,
dammen en erven af. Heeft de hond het
spoor van den bunzing ontdekt, dan volgt
hij dit tot hij den bunzing aantreft. Een luid
blaffen van den hond volgt en de jager be
geeft zich dan onmiddellijk naar het tooneel
van den strijd, om zijn trouwen viervoeter
bij te staan. De zeer bedreven en felle hon
den grijpen den bunzing in het open veld
aan, schudden en bijten hem dood en appor-
teeren hem den jager. Andere honden wach
ten tot de jager present is, want de hond
weet dat de bunzing een niet te onderschat
ten tegenstander is. Ook dan is het lot van
het dier spoedig beslist.
Gewoonlijk echter heeft de bunzing het
naderend gevaar bespeurd, doordat zijn zin
tuigen buitengewoon goed zijn ontwikkeld,
en hij zijn vijand van verre herkent. In het
door hem goed bekende terrein heeft hij
dan veelal een niet gemakkelijk te naderen
schuilplaats gezocht en gevonden in een
hollen boom, onder een hoop takken, in een
pomp, onder een dam of zelfs op een
schuur. Dan moet de jager het dier eerst
verjagen, zoo dat de hond het grijpen kan.
In den tweestrijd met een onervaren hond
heeft de bunzing dikwijls nog een goede
kans. Behalve de geweldige stank, die hij
door een klierafscheiding, met den staart
den hond in het gezicht slingert, heeft hij
sterke spieren, machtige kaken en scherpe
tanden. Met deze tanden omvat hij zoo mo
gelijk den neus van den hond, hetgeen dik
wijls voldoende is om een nog jongen oner
varen hond tot den aftocht te dwingen. Een
ervaren bunzingjager zal dan ook niet spoe
dig met een jongen hond het veld intrekken,
omdat er dan veel kans bestaat dat zijn
hond voor goed voor de bunzingjacht onge
schikt wordt gemaakt. Gewoonlijk gaat de
jonge hond eerst als leerling in gezelschap
van een ouderen hond mee.
Dat de bunzing als roofdier veel schade
veroorzaakt, staat wel vast, doch dat dit
dier veel nut doet eveneens, bekend als het
is, dat hij een uitnemend ratten- en muizen
vanger is.