Rondgang door den Dam-doolhof.
s N
J
O X ,E .a w
§1
|S1*
-2Jl
§*a
1 •-'
s
z
z
Wenken op technisch gebied
Waar de winden waaien
Benjamin Franklin.
O O
Pi
D
s
i
T
6
i
LU
2
1* u
o
a I
-i
be
c
C3
X
5
es
O
9
0.
•a j
•a
o
o
-3
5 "~5
O
O
E
u J -ö 4)
0)
;u
'5
■a
0)
O
If)
•-
ra s3^,
■a-E'
(R O
V: tn
Z Ou
.2
T"
o
mjjm
0
.c
o
O)
"D
"W
3 O)
C
C -
0)
-O
c 73 -
"Fm
t 2 5 c
a s
o i S ra
n o +j
co t_ 0
O f T
s_ O
CO Z
UJ
X-
"5 05
O
ft s-
O
0) o
-M
co
O)
.c
1 ui 1
C :<D
O -v
-O c
L. lï
O "O c
S 5
'5 c co
.C 03
s» 8
T3
o)
O d) 0
C N
TS"
ja 3
tiü
J3
02
■s
M j| "H
02 2
■a a
«Cc
C O li
3 2 S
Q-9 c
r-, o'3
73
G
O
'ia
0
0 G
G
<D O
&.S
3
S?3 m S
,G O
Ö.8
<13
:g>
N XJ rG
1 RFi -ö a1
<13 3
rG.G 03 -g
X3 0 S
:jrs cn c)
bQbü
-Sa
5 Vft
'-, Q 0JD
ft'3 S
c Hii£l
+J ,G X)
XJ O
0 O)
i- C
c
CÖ
CÖ
:3»
s_
-M
CO
c
0 CÖ
~o
0
L.
Cf)
0
0
L.
-M
s.
XJ
o
O
O
-C
O
O
CD
O
c
co
O)
0
O)
O)
0
L.
c
-*
m
CÖ
s_
s-
SI
LU
0
XJ
o
O
Z
O
0
E
O)
0
U)
0
O
E
XJ c
G 0 03
03 Sm
bc o *3
Gr o G
o 'S.ti
j-i
<13
.5
Sb cc
02 JJ 02
M §Q
Sb
M Sm
02
G
rt. G
1
bC
rS
p O
m
03 It.
2
g O g g g
m rg Q
<13 o«W
G rG
03
03 4_) O
O
03
G X5
O
03
3 rQ
U •*-> a3
03 03 03 cö 03
bc^ u
SS*
a
g
o a
03 P
X3 03
a
o
CÖ
sa
+-> o
03 o
r^M CM
02
O
2
+->
02
03
03 C 03
03 N
G 0 03
8 at
T3 13 O
"jTHT
M
s
5 M T3
Q* bX)
03 rM S-l
t^ cö
CÖ
8
I m c
N 03 0
te8
w
3 O
02 a
>Z X?
0
a-s
G Sm
CÖ O
O
M o.-S
a» cc
03
-C3 2
O Mg H
a o H
P Pk O
M_S
+-> 'Zj
'3 -g 5 3* 3
g tCDJ2
S - -53
3^5-S M 5
O
G 0
&-Ö
p t a a2
iSBSaO
M
03
CÖ
G ■+-)
.•G» rG
rG 03
0 03
02
.s a'3
^Sn
2 a cc
a$s
a a
02 o 3
>cc
02 T3
a^S
°2 :2
coa
cd g
4_) 03
02 bfi
03 V)
■+->
CO
03 C
"0 <D
-M
-M X
C O
0 CÖ
C- t_
c
E "D
O :P
ces
m .<2
x
2 c
CÖ
C 0
C -C
0 O
c 2 w
0) S c
o CÖ
0 o ,t-
_Q lO U-
üi
«1
bi
o
O S.
CÖ
p cö
5
02
ft
O 43
O
02
TT
a a cc
(20 3 02
2 S 3ü g
V '-w a -*
Sm OM 0
.03 p 4-> en G
;03 02 Sm 0
2 L 0 +J
S 0 H 10
3 02 02 P
N
o _K
beef0
m O
- CC "3
2 2 :=?n
XJ XJ N Q ■+->
G
03
bx) fö
03 -Gj
0
rG
02 4-) 03
0 03 C/2
0 03 +i
0 03 'u
PQ
0
G büO
0 -+->
03 03
G +3
:773 o
N G
TP
S 2
a^ac
8^
G.a 0
0 0
0 rG
02 03
ö.2ï
+j 0
4J CÖ bX)
M fM +J
0 0 02
0 Pk CÖ
X5 O
«000
rG rG rG
O 0
G 02 N
rz1 -f-1 «r1
N G (M
o ft S
0
Sm p
H S.oj
m2 03
0) N
T) CC
txo a P.T3
02 0 0:?„
O a 3
02 2,
I-
O
Ui
Lil
02
V 0
O a ie
0 M-J
t; n 02
3 öl
G 0 1
02 »2
0 +J
bX) 03
•3 o-o
a S
0 CÖ
-i-> G
uu o H-T
bil a O
3
ca
ïl-s
°|a
02 O
(20 O
3
02 02
3C
•g J:3»
02 3 N
J3 P
a M m 3
0 02 *-< 0
0 02 G .5 js
bi) G o
ffi. O ^5 -g
<»v 2ji
(20
§i'c
3 O 3 3
M Sh CO k< ;rM
ÏÏ^Swig
S 3 P "3 5
ie oOo ft
men. Eerst hoorde het kind over sterven
slechts de overgang van dit leven naar het
eeuwige leven.
De éérste indruk was dus een optimis
tische en niet een angst gevoel. Nu kan
men aanvoeren dat het kind toch realis
tisch moest opgevoed. Dat het toch de
werkelijkheid van den dood niet zou kun
nen ontloopen. Dit vinden wij ook. Maar
iets anders is of men een 3Vï-jarige peu-
tei direct de vólle waarheid moet ver
tellen. Wij vonden: alles zal zich van zelve
ontwikkelen. Het kind wist nu wéér meer.
Het wist nu dat God den mensch uitein
delijk tot zich roept. Dat er na dit leven
een ander leven is. En dat óók dit andere
leven onder Zijn bestuur staat. Het kind
had ook nog geen „zonde-besef" toen. Wel
wist het dat het sommige dingen niet
mocht, maar het „verkeerde" in verband
brengen met God, deed het niet. Onder-
tusschen spraken mijn vrouw en ik er met
elkaar over hoe het verdere onderwijs
moest worden gegeven. Wij meenden dat
de tijd nu was aangebroken voor het re
gelmatig lezen van een kleuter-Bijbel. Ik
stelde me dus op de hoogte van wat er
op dit gebied bestond. En: het bleek me,
dat er weinig goeds was. De meeste deze
werken gaven oa. véél te véél. Van de
Hulst's kleuter-Bijbel bleek nog wel de
beste, al hadden wij ook hiertegen wel en
kele bezwaren. (Ik kom op deze bezwaren
later terug.) Tenslotte kozen wij toch den
Kleuter-Bijbel van Van de Hulst. Hoe we
een en ander inrichtten vertel ik later.
Eerst nog iets over het effect van het
verhaal over de begrafenis. Een week
nadat mijn vrouw ons kind verteld had,
dat de menschen als ze sterven in een
mooien tuin mogen rusten en daarna door
een Engel naar den Hemel worden ge
bracht, vond ze op de tafel een blad lig
gen, dat in vele foto's vertoonde de be
grafenis van Dr Wibaut. Ik had dit blad
gebracht en het kind vond de plaatjes
prachtig om naar te kijken. Verheugd riep
het: „Een begrafenis, een begrafenis!"
Het „begreep" alles. De optocht, de mooie
bloemen. En het oude, o, zoo oude gezicht
van den overledene. En al kijkend zei ze:
„Daag, ga maar lekker slapen in je tuin
hoor. Daag, daag."
In aansluiting op dit alles, las ik haar
een paar dagen later het sprookje van
Hans Andersen voor: „De Engel". Eigen
aardig was nu, dat het kind niet verwon
derd was, te hooren, dat de gestorvene, die
er in wordt beschreven, een kind was. Ik
had me voorbereid op vragen: „Maar va
der, je sterft toch alleen als je oud bent"
of zoo, maar het kind slikte het verhaal
volkomen. En, men leze het prachtige
sprookje maar eens na, de geschiedenis
ging geheel in de lijn van onze behande
ling. Alleen: in het sprookje gaan ook de
tloemen naar den Hemel, en voor de hand
lag dat de kwestie: doode bloemen nu te
berde zou worden gebracht. Met vrees zag
ik deze ontwikkeling tegemoet. Tot nu toe
vond ik dat we nog niet verkeerd hadden
gehandeld. Maar als we verder gingen: ge
raakten we dan niet al te heidensch in pan
theïstische wateren? En gingen we met
onze psychologische verantwoorde en
„sprookjes"-achtige behandeling dan niet
al te ver. Ik kom de volgende maal hierop
terug. Nu zou dit nieuwe geval te weinig
ruimte krijgen om te worden behandeld en
het verdient goed besproken te worden.
Tot de volgende week dus D.V. le
zers (essen). P. W. J. S.
DE DUITSCHE LUCHTMACHT.
In het slot van 't voorgaande artikel
Bchreven wij wat Heinkel voor de Duit-
sche luchtmacht presteerde. Hij ging ech
ter nog veel verder en zijn voornaamste
doel was landvliegtuigen met groote snel
heid te bouwen. Watervliegtuigen waren
over 't algemeen veel sneller en nu wilde
hij de snelheid ook voor de landvliegtui
gen opvoeren. Hiervoor moest hij verschil
lende factoren overwinnen. De motor
moest een groote capaciteit hebben, klein
zijn, van gering gewicht en vooral be
trouwbaar zijn. Dit gelukte allemaal. De
s'of, waarvan de motor opgebouwd was,
werd meer voor het doel geschikt en ten
slotte werd ook het aantal cylinders uitge
breid. De motor moest aan speciale eischen
voldoen wat betreft 't vliegen op zeer groote
hoogte, waar de lucht veel ijler is. In de
ijle lucht kon men grootere snelheden be
reiken. De schroef werd verstelbaar ge
maakt, zoodat hij voor ieder gebruik op de
meest gunstige manier kon worden inge
steld, teneinde de verhezen zooveel moge
lijk te beperken. Ook de vorm van 't vlieg
tuig werd verbeterd. De weerstand moest
zoo gering mogelijk worden gemaakt. Het
oppervlak werd zoo glad mogelijk gemaakt
en men zorgde er voor dat ramen en deu
ren minder weerstand boden. Daarbij werd
natuurlijk ook de noodige aandacht aan
het landingsgestel besteed. Het werd in
trekbaar gemaakt. Heinkel nam dit van
de Amerikanen over.
Daar ieder vliegtuig starten en landen
moet, werd er ook speciaal gelet op de
toelaatbare landingssnelheid. Deze lan
dingssnelheid staat in nauw verband met
de vleugelbelasting. Teneinde de landings
snelheid zoo klein mogelijk te maken wer
den de vleugels voorzien van z.g. landings-
kleppen. Hierdoor werd het mogelijk in
zoo kort mogelijken tijd en op zoo klein
mogelijk terrein te landen. Had men vroe
ger een landingsterrein noodig wat zeer
lang was, door middel van de landings-
kleppen werd deze lengte op de helft te
ruggebracht.
Een volgenden keer vervolgen wij dit ar
tikel, daar een groot gedeelte der beschik
bare ruimte wordt ingenomen door de be
antwoording van een vraag, die wat uit
voeriger behandeld is, omdat deze een
kwestie behandelt, waar velen mee in aan
raking komen.
Vermogen van motoren.
Vragen. J. V. te K. Wij komen nu
wat uitvoeriger op Uw vraag, met hoeveel
I\K. men een generator kan belasten, die
20 K.VA geeft, terug. Daar men de uit
drukking K.V.A. (kilovoltampère) den
laatsten tijd veel tegen komt, gaan wij iets
dieper op Uw vraag in.
Heeft men met gelijkstroom te maken,
dan weet men dat men het product van
volt en ampère, de watt noemt. De watt is
dus eigenlijk een voltampère en de kilo
watt een kilovoltampère.
Iets anders wordt dit bij wisselstroom.
Zooals men wellicht weet zijn bij een wissel
stroom het amperage en het voltage met
elkaar in een phase. D.w.z. ze beschrijven
beide een z.g. sinussoïde. Nu gaat boven
staande ook op bij een wisselstroom waar
bij voltage en amperage in dezelfde fase
verkeeren. Meestal echter is dit niet zoo
en daarom moet men met deze factor re
kening houden. Dat faseverschil bepaalt
nJ. het rendement en dit wordt bij gene
ratoren en motoren uitgedrukt door cos Q.
Nu wordt met kilowatt een vermogen
aangegeven en dit is het product van kilo-
volt X ampère. Heeft men echter een
machine die b.v. 50 K.W. kan leveren en
men zou er werkelijk een verbruik van
50 K.W. aan verbinden, dan zou men mer
ken dat de machine overbelast werd. Daar
om heeft zoo'n machine meestal een
plaatje, waarop het rendement aangege
ven staat en men vindt dan b.v. cos Q
0.85 of cos Q 0.92. Die waarde kan
verschillend zijn. Het eigenlijk vermogen
is dus minder. De motor van 50 K.W. heeft
dus een „schijnbaar" vermogen van 50
K.W. Laten we nu een rendement van 0.85
aannemen. In werkelijkheid is het vermo
gen dan 50 X 0.85 42,5 kilowatt.
Nu heeft men deze laatste uitdrukking
geen kilowatt, maar kilovoltampère ge
noemd.
Werkt men dus bij gelijkstroom dan is
het werkelijk vermogen gelijk aan 't schijn
baar vermogen en is dus K.V.A. en K.W.
precies hetzelfde. Bij wisselstroom is nu
1 K.VJL 1 K.W. X cos Q.
Uw wisselstroomgenerator kan dus leve
ren 20 K.V.A. Dat is dus een werkelijk
vermogen. De generator heeft ook geen
aanduiding voor cos Q. Dit zou er wel ge
weest zijn, als het vermogen in kilowatt
was aangegeven, maar bij de aanduiding
in K.V.A. is dit overbodig, daar de rende
mentsfactor reeds daarin verwerkt is.
Nu is 1 K.V.A. 1.36 P.K. Hierdoor
wordt de berekening dus al zeer eenvoudig
en kan men de generator belasten met
20 X 1.36 27.2 P.K.
Om nu eigenlijk precies de belasting te
kunnen weten, zoudt U van iedere motor,
die U wilt aansluiten met een wattmeter
het verbruik moeten weten. Zoodra U nu
de 20 K.V.A. overschrijdt, wordt de gene
rator overbelast. Zooals vanzelf spreekt
verdient het geen aanbeveling voor den
levensduur der generator deze voort
durend voor de volle 100 pet. te
belasten. Als U bij elkaar een verbruik
van ca. 18 K.V.A. gemeten hebt met de
wattmeter, doet U het beste niet hooger
te belasten. Dit zou dus overeenkomen met
23,5 P.K.
Het verbruik wat U meet met een watt
meter is dus eigenlijk uitgedrukt in K.V.A.
U meet dus met de wattmeter K.V.A. Dit
vermelden wij U nog ten overvloede, U
kunt natuurlijk ook het amperage en vol
tage van iedere motor apart meten en op
die manier krijgt U ook een goede uitdruk
king voor het wattverbruik De wattmeter
geeft U echter direct het product van
volt en ampère aan.
Wij nemen echter aan dat U waarschijn
lijk niet in 't bezit van dergelijke meters
bent en daarom raden wij U aan: belast
niet hooger dan c.a. 24 P.K., dan bent U
zeker aan den veiligen kant.
Mocht U nog meer hierover willen we
ten, dan willen wij U gaarne verder in
lichten.
Zoolang aan de Revolutie, in beginsel,
hulde gebracht wordt, is het tevergeefs dat
men gevolgtrekkingen afkeurt en bestrijdt.
GROEN VAN PRINSTERER.
7) -o-
Op een avond, hij was met het werk ge
reed en maakte aanstalten naar huis te
fietsen, het begon al te duisteren, hoorde
hij een vrouwenlach in den voortuin. Hij
keek op: door de ruiten gluurde Janse's
dochter.
Ik kom eens kijken, zeide zij, zonder
uitgenoodigd te zijn binnentredend, wat
je er van maakt. Tjonge, dat is de moeite
waard, zeg! Hoe krijg je dat alles zoo
voor elkaar? Het ontbreekt alleen nog
maar aan de meubelen.
Die komen ook nog wel, zei Erik
stroef.
Hij wensehte in zijn hart, dat het meisje
verdween.
Maar zij was dat niet van plan.
Zij liep naar de keuken en naar het ver
trek, dat hij als slaapkamer zich had ge
dacht.
Heb jij dat alles behangen?
Ik deed alles alleen, zei Erik. 'tMoet
zoo weinig mogelijk kosten, weet je.
Zij keek den achtertuin in.
Je hebt het al keurig in orde, prees
zij. Ik kom nog eens kijken, als het wat
lichter is. 't Wordt nu al donker. Of mag
ik niet komen?
Haar stem klonk vleiend. Zij kwam dich
ter bij hem staan. Hij zag haar oogen ver
dacht schitteren. En hij kreeg een onbe
hagelijk gevoel.
Er is hier niet veel te zien, zeide hij.
Over een paar maanden, als er bloemen
zijn, wordt het wat anders. Kom dan
maar eens kijken met je moeder.
Met mijn moeder? Ik kom liever al
leen. En ik kom niet voor de bloemen,
voegde zij er vrij duidelijk aan toe.
Zoo. Nou, bloemen zijn vaak mooier
dan menschen, weet je dat wel?
Het meisje lachte. Zij begreep die philo
sophic niet.
Je bent toch een rare, zei ze, nog
steeds vlakbij hem staand en haar oogen
strak op hem gevestigd houdend. Maar je
bent toch ook weer een leukerd. Vader
mag je wel. Er zit pit in dien vent,
zegt hij.
Je moet een mensch niet in zijn ge
zicht prijzen, zei Erik. Dat is niet goed.
Ik moet weg. 't Wordt me te laat. 'tls
nog een heel eind naar huis.
Hij wilde de daad bij het woord voegen,
maar kon niet, want zij versperde hem
eenvoudig den weg.
Wanneer kom je hier wonen vroeg zij.
Over een paar weken ben ik klaar.
Ben je nou werkelijk van plan, zelf
je potje te koken? Dat is toch geen werk.
Moeder zegt, dat je wel bij ons kunt eten.
Het kost je niks. Als er voor vijf man eten
is, is er ook wel voor zes. Dan behoef je
hier alleen maar te slapen en te werken.
Het is een mooi aanbod. Maar ik zal
er geen gebruik van maken, zei Erik,
stroef. Ik kan me best alleen redden tot
ik hier een vrouw heb.
Ben je van plan te trouwen?
Dat is mijn bedoeling. Je moet nog
al veel weten, zei hij ruw.
Dat is belangstelling in jou. Jij be
valt mij. Je bent anders dan die paar jon
ge kerels, die hier in het dorp zijn. Jij'
houdt van aanpakken. Je komt er wel in
de wereld. Je moet niet te lang wachten,
met een vrouw te nemen. Zóó is het veel
te eenzaam voor je.
Zij stond thans in zijn onmiddellijke na
bijheid. Hij voelde, hoe de woorden uit
haar mond kwamen. En meteen wist hij
met groote zekerheid: dit is een heel ge
vaarlijk meisje. t
Op hetzelfde moment bespeurde hij, hoe
haar hand zijn arm raakte. Zij fluisterde
wat. Hij kon het niet verstaan, maar be
gréép.
Ik geloof, meisje, dat je je in mij
vergist, zeide hij, haar hand wegduwend.
Als je het precies weten wilt: ik ben van
plan zoo gauw mogelijk te trouwen. Vol
gende week laat ik mijn aanstaande vrouw
haar woning zien. Goeden avond.
Om weg te komen, moest hij haar opzij
duwen. Maar hij dééd het. Met groote
voortvarendheid. Hij was gewoon, de deur
op slot te doen, als hij vertrok. Maar nu
liet hij die open en peddelde snel weg.
Ik hoop toch, dat die niet meer
komt, dacht hij. Dat is een slecht meisje.
Ik moet niet met haar alleen zijn.
Een mensch kan in wonderlijke situaties
komen. Wat hij nog nooit had gedaan en
wat hij zelfs onmogelijk had geacht, deed
hij nu. Hij bad, terwijl hij op zijn rijwiel
zat en het dorp achter zich liet, om naar
Harenstede te gaan.
Heere, laat dat meisje niet meer ko
men. Bewaar mij voor zulk groot kwaad.
Ik ben ook een zondaar, die van genade
leven moet.
Voor het eerst ging hij den volgenden
avond met een bezwaard gemoed naar
Woudesch. Zij kwam niet. Dat was een
verlichting. Twee avonden liet zij zich niet
zien. Maar den derden avond was zij er
weer. Gelukkig met haar vader, die uit
pure belangstelling eens kijken kwam en
Eriks werk prees.
Ik ken de woning niet meer, zeide hij.
En dan de grond. Dat heb je vlug gedaan.
'k Moest ook wat haast maken, zei
Erik, die vermeed, het meisje aan te zien,
hoewel haar oogen geen moment van de
zijne afgewend waren. Nog een paar avon
den, volgende week of zoo, en ik ben klaar.
Dan komt mijn broer eens kijken. En ook
mijn meisje.
Heb je een meisje? vroeg de boer ver
rast. Dat heb je ons niet eens verteld.
Je dochter had het kunnen zeggen. Ik
heb het haar verteld, dezer dagen, toen zij
hier eens kwam kijken.
Ben je dan hier al eens geweest?
vroeg de vader.
'k Moest naar het dorp en toen heb
ik eens gekeken. Vrouwelijke nieuwsgierig
heid. Anders niks, hoor. Ik wist niet eens,
dat hij er in was.
Zij loog met een stalen gezicht. Nu eerst
keek Erik haar even aan. Hij zag hoe haar
oogen fel stonden.
Ik heb een heel lief meisje, zei hij
rustig. Maar zij mocht hier niet komen,
vóór alles gereed was. Anders was het huis
haar tegengevallen, misschien. Het is nu
nog wel geen paleis, maar het is toch be
woonbaar, vind je niet?
Het is keurig, man. Mooier dan mijn
huis.
Poeh, zei het meisje.
Nu haat ze mij, dacht Erik.
Hij wist niet, of hij er blij of bedroefd
over zijn moest.
En in eenen moest hij denken aan de uit
spraak van den dominee, dien hij toen niet
begrepen had: in de natuur werkt de zon-
BOEKDRUKKER, UITVINDER EN
STAATSMAN.
Strijder voor de vrijheid van zijn land.
Toen 150 jaar geleden te Philadelphia
Benjamin Franklin overleed, ging met hem
een der nobelste en veelzijdigste Amerika-,
nen heen, die ooit hun land hebben groot
gemaakt. Franklin was en bleef zijn ge-
heele leven in de eerste plaats getrouw
aan zijn vakde boekdrukkerij. Maar
daarnaast was hij schrijver van vele ar
tikelen in zijn eigen krant en almanak,
uitvinder van den bliksemafleider en poli
tiek leider van Pennsylvanië, voor welks
onafhankelijkheid hij dapper en met suc
ces heeft gestreden.
Wat dezen merkwaardigen man, naast
vele goede eigenschappen, vooral geduren
de zijn geheele leven gekenmerkt heeft,
was zijn diepe eerbied voor den arbeid en
den arbeider, die hem ongetwijfeld uit zijn
eigen leven is bijgebleven. Men vertelt,
dat hem eens een inteekenlijst werd aan
geboden voor plaatsen op een feest, dat
te Philadelphia zou worden gegeven. „Het
zal", zoo werd hem medegedeeld, „een uit
gelezen gezelschap zijn. Er is namelijk be
paald, dat geen werklui zullen worden toe
gelaten." „Het is heel gelukkig", ant
woordde Franklin, „dat onze Lieve Heer
geen inwoner van Philadelphia is."
„Waarom?" werd hem gevraagd. „Omdat
ge Hem ook zoudt hebben uitgesloten van
Uw feest. Of is Hij niet de groote werk
man van het heelal?" Het gevolg was, dat
werklieden ook werden toegelaten.
Op zijn graf werd het volgende, door
hem zelf eenige jaren tevoren vervaardig
de grafschrift geplaatst:
„Hier ligt ten prooi der wormen, het
lichaam van den boekdrukker Benjamin
Franklin, als de omslag van een oud boek,
waar de bladen uitgescheurd zijn en waar
van het verguldsel en de titel zijn uitge-
wischt. Intusschen zal het werk zelf niet
verloren gaan, maar naar zijn overtuiging
nog eens opnieuw in het licht verschijnen
ir een nieuwe en verbeterde uitgave, her
zien en verbeterd door den Auteur."
de ook. Je zou denken: in een omgeving als
deze, predikend niets dan schoonheid, zeg
gend de wijsheid en grootheid van den
Schepper, daar is geen grove zonde. En hier
stond een meisje, dat vol verleiding was;
dat haar hartstocht geen meester was. En
als God het niet verhoed had en hem sterk
had gemaakt, dan was hij in de zonde ge
vallen, want hij was ook maar een mensch.
In de stad is zonde. Daarom haatte hij de
stad. Hij zocht het in Gods vrije natuur.
Maar daar werkt de zonde ook, zei de do
minee. Eerder dan hij had kunnen vermoe
den, zag Erik de waarheid van het woord
van den predikant.
Hij kon er niet verder over doordenken.
Want Janse, die al maar praatte en vroeg,
nam zijn aandacht in beslag. Hij moest
antwoorden.
Ze gingen weg. Hij was er blij om. Met
dat meisje in zijn nabijheid voelde hij zich
onbehagelijk. Welk een kracht ging er toch
van haar uit?
Jullie moet nooit vergeten, dat satan
heel sterk is, had de dominee op de cate
chisatie eens gezegd. Och, je hoort zoo'n
uitspraak en je denkt er niet bij na. Maar
't is zoo. Hier werkt satan, dacht Erik. Hij
had diep medelijden met het meisje.
Nog twee avonden werkte hij in zijn toe
komstig verblijf. En toen kon hij zeggen,
klaar te zijn.
Hij zocht Maria op. In langen tijd had
hij haar niet gesproken. Want zelfs des Za
terdagsavonds had hij in Woudesch ge
werkt.
Hoor eens, kun je morgenavond met
me mee? vroeg hij, niet eens bemerkend,
hoe vrij koel zij hem ontving.
Wat bedoel je Ik begrijp je niet, zei
Maria.
Je kunt voor een paar uren wel een
fiets huren. Dan rijden we naar Woudesch,
om het huis eens te zien.
Snel keek Maria hem aan: wat bedoelde
hij nu? Wat had zy met dat huis te maken?
(Wordt vervolgd.)
Wie liefdeloos is, is goddeloos want
God is liefde.
Prof. Jonker.
Onder redactie van Jur. Schroder, Sta
dionstraat 29, Amsterdam-Z. Alles deze ru
briek betreffende te richten aan dit adres.
SLAAN.
„Hoe moet ik slaan?" Ziedaar een vraag,
die telkens weer gesteld wordt. Het regle
ment geeft een duidelijk antwoord op deze
vraag, maar beginners kennen dit regle
ment niet, vandaar hun vraag. Nu kunnen
wij in deze rubriek niet het reglement
uitvoerig behandelen. De verscheidenheid
der lezers belet dit. Zij, die dus de regels
van ons spel niet kennen, schaffen zich
een damreglement aan. Men zende ons f 0,10
aan postzegels en wij zullen zorgen, dat
het reglement in hun bezit komt.
Deze week echter willen wij, juist ter
wille van de verscheidenheid in spelkennis
der lezers, onze rubriek dienstbaar maken
aan de behandeling van het slaan. Het
reglement zegt:
„De meeste stukken moeten geslagen
worden; dam of schijf gelden daarbij als
van gelijke waarde en men slaat bij gelijk
aantal op slag slaande stukken, naar ver
kiezing met dam of schijf."
Als men daarbij nu nog onthoudt, dat
men bij het slaan wel meerdere malen over
dezelfde ruit, maar slechts éénmaal over
denzelfden steen mag slaan en dat men
onder het slaan de geslagen schijven
niet weg mag nemen, maar dat dit eerst
na den slag mag geschieden, dan geloof
ik, dat men geen verkeerde toepassingen
van het slaan meer kan maken.
Twee voorbeelden, duidelijk illustreerend
de bepalingen in het damreglement over
het slaan, mogen den vragen-stellers van
deze week als lichtende voorbeelden dienen: