Voor de Jeugd
Zaterdag 20 April 1940
Voor den Zondag
§3 3p gF
Zonder Moeder.
ft
54e
Jaar
gang
No. 29
Hoe wij het deden.
Gi
O
o 2
05^
o O
>-S O.
o§
0
t"1 Qcrq
q S 3 w r* J?
-ÊfëPSBSr^&lg1?-! fP? P?
O
O
fcO
©H3
O
ffi,
rsp P 2 HiS
B £$f9
~e ps
<J.4 wp
«a:
(D
- tm
te- a> to
O» O
cr
-a4X aitfWp
o?
Hi
.ypog,
S
Voorbeeld I.
12 3 4
48 49 50
Stand: Zwart 4 schijven of: 3, 18, 28
en 37.
Stand: Wit 4 schijven op: 14, 39, 43 en 48.
Wit is aan den zet!
Ontleding:
1. 48—42 37 X 48
2. 39—33! 48X9
dus niet: 28X39; meerslag gaat vóór!
We slaan dus met den zwarten dam niet
omdat damslag vóór zou gaan, maar omdat
de dam twee schijven moet slaan en de
zwarte schijf slechts één.
3. 33X4!!
Voorbeeld II.
1 2 3 4 5
47 48 49
Stand: Zwart 4 schijven op: 7, 8, 9 en
17 en een dam op 13.
Wit 7 schijven op: 23, 28, 31, 32, 38,
39 en 42.
Wit is aan den zet!
Wit: Zwart:
1. 38—33 13X36
2. 28—22!!
een verrassende zet!
236X28!
de juiste slag; de meeste schijven, n.l. vijf
en wel over de velden 18, 34, 48, 37 en
28! Verder niet, want de dam is al over
schijf 23 gegaan en men mag niet twee
maal over dezelfde schijf gaan. Na den
slag 36X28 nemen we de geslagen stuk
ken eerst weg en dan volgt:
3. 33X4!
Prachtig voorbeeld, vindt u niet, lezers?
Om te onthouden en anderen te laten zien!
Beste Nichtjes en Neefjes!
Als de schoonmaak is in 't land, dan
is het spreekwoord van kracht: Vele han
den maken licht werk.
Zoo zal het bij jullie ook wel geweest
zijn want ik denk als je uit school kwam
dat Moeder wel gauw zei, doe eens even
dit of doe eens even dat. Twee gebroeders
schreven maar een korten brief omdat ze
het druk hadden met de schoonmaak.
Maar de brief was er toch en dat is fijn.
Van Beukenootje was er ook een brief,
Beukenootje is ons nieuwe nichtje uit Ier-
seke en zij schrijft haar brief heelemaal
in keurige drukletters. Knap hoor, maar
het zal wel erg veel werk zijn. Een vol
genden keer hoef je de cijfers er niet bij
te zetten, alleen de woorden is genoeg.
Naerebout vertelt me dat ze bij hem
op school, dat is in Kattendijke, allemaal
revolvers hebben gemaakt, zelfs de
„kleine" kinderen. Nu, van dien kant heb
ben we den vijand dus niet te duchten!
Maar, meer brieven dan deze drie wa
ren er niet.
Het stormde wel erg hard de laatste
dagen; zou de wind ze allemaal hebben
weggeblazen, of zou het de schuld van de
schoonmaak zijn?
Nu, als we weer prijsraadsels hebben,
hoop ik, dat de storm geluwd is en de
schoonmaak voorbij.
Hier volgen de raadsels.
1. Voor de grooteren.
Het geheel bestaat uit 35 letters.
25. 10. 11. 20. is een getal.
Een 9. 2. 12. 32. 35. is een rustbank.
Een 1. 10. 35. 21. 34. 6. 18. 14. 28. 34.
35. rijdt op vier wielen.
De 31 7. 30. moet geleerd.
3. 19. 24. 20. 18. 29. 33. 7. 17. is een
zwaarbeproefd land.
Een 15. 22. 23. 5. 13. 32. 14. 31. is een
bevelhebber.
4. 16. 26. 27. 8. is een ander woord voor
meisjes.
2. Voor de kleineren.
Het geheel bestaat uit 26 letters.
Een 22. 5. 11. 7. 8. 9. is een vogel.
4. 16. 10. 2. 26. is een jaargetijde.
15. 23. 18. 6. is een taaie lekkernij.
21. 1. 17. 20. 3. is een getal.
Op de 24. 12. 26. 13. 14. wordt allerlei
handel gedreven.
26. 19. 18. 25. 3 is nat.
Allen hartelijk gegroet van
TANTE DOT J JE.
7) -o—
Maar dan gaat haar eigen deur al be
hoedzaam open en zacht zegt Vader:
„Luut, slaap je al?"
„Nee, Vader!" klinkt het blij terug.
Ze heeft het dadelijk gehoord: Vader is
niet boos meer. De bloemen
Ze schakelen gelijk het licht aan waar
door het maar heel even aanflist. Luut
schatert het uit en alle narigheid is meteen
vergeten, en dan trekt zij het eerst.
Bij de deur staat Vader.
Luut ziet meteen, dat hij niet meer boos
'kijkt, maarhij lacht ook niet.
Gespannen wacht Luut waaróm Vader
gekomen is.
Zijn stem is vreemd als hij vraagt:
„Luutheb jij die bloemen op mijn
bureau gezet?"
„Ja Vader."
„Waarom heb je dat gedaan?"
„Tante LienMoeder
Op dat oogenblik ziet ze alles voor zich.
Tante Lien in den zonnigen tuin, met de
kinderen, haar eigen moeder, óók met de
kindertjes, de leelijke kleeren van vanmid
dag, Theo die de kamer uitgestuurd wordt,
de slaphangende bloemen en nuVader,
die verdriet heeft.
Met een ruk gooit ze haar gezicht in het
kussen en snikt het uit.
OMoederalle kinderen hebben
een Moederen zij
Kalmeerend strijkt Vaders hand over
haar weerbarstige haar.
Even wacht hij en vraagt dan: „Vertel
het eens, Luut?"
En dan vertelt Luut alles.
Van den brief van tante Lien, de kiek
jes, de. bloemen en... en... ja, dan ver
telt ze ook van de schaats en dat ze er
zoo raar uitzag toen ze thuiskwam.
„Bent u blij met de bloemen?" vraagt
ze dan opeens.
„Ja... peinzend kijkt Vader voor zich
uit, „maar ik schrok er wat van, de
laatste keer dat er bloemen stonden,
had Moeder ze er zelf neergezet. Als
Sientje het gedaan had, had ze ze weer
mee kunnen nemen."
„En blijven ze nu staan?"
„Ja, nu wel en Luut, je mag er wel
eens meer voor zorgen. Wat meer vroolijk-
heid mogen we wel hebben."
Maar nu wil Vader ook de kiekjes
zien en leest hij de brieven.
„Een portret laten makenweet
je wat Luut, morgenmiddag gaan jullie
met me mee naar de stad en laat een
mooie foto maken."
„Maar zoo mooi als dit" samen bekij
ken ze het kiekje in den zonnigen tuin ge
nomen „zoo mooi zal het vast niet
worden."
„Vadefr..." Luut heeft ineens iets anders
in haar gedachten, „is het nu heusch zoo
erg dat Theo van die teekeningetjes
maakt? Hij doet het zoo graag en hij wil
laier schilder worden."
„Nooit!" zegt Vader hard, en Luut
beeft meteen al spijt dat ze er over be
gonnen is.
i,Het is allemaal tijd verknoeien, en,
later schilder worden? Nee, nooit, Je
hoeft er niet meer over te praten ook."
Het duurt lang eer Luut in slaap valt.
Waarom zou Vader het toch zoo erg
vinden dat Theo graag teekent en later
schilder wil worden.
Met de bloemen was hij wel blij en
morgen naar de stad en op de foto
Als Luut 's morgens wakker wordt is
er naast haar bed een teekening op den
muur geprikt.
Een sloot, en middenin ziet ze zich
zelf boven het water uitkomen. De
schaats zwaait ze boven haar hoofd.
Aan den kant staat, een troepje kin
deren en een paar ervan herkent ze dui
delijk.
Als Vader dit nu eens zag!
Toch zal ze het maar niet wagen.
Maar Moeke Berends de teekening
verhuist van den muur in een school
boek haar zal ze vanmiddag, ...onee,
dan gaan ze op de foto, dan maar op
een anderen keer.
Als Luut aangekleed is en naar beneden
zal gaan, moet ze eerst nog even naar
de studeerkamer, naar de bloemen gaan
kijken.
Vader is er nu toch niet.
Zachtjes draait ze de deur open en
sluipt op haar teenen naar binnen.
Ja, de vaas staat nog op dezelfde plaats,
de bloemen wijd uit elkaar. Ze hangen niet
slap, zooals die beneden.
Toch is er iets veranderd.
Het portret van Moeder, dat altijd aan
den anderen kant stond, heeft nu een
plaatsje gekregen onder de bloemen.
Het wordt een vroolijk ontbijt.
Ze zijn er alle drie.
Over de teekeningen van Theo wordt
niet gepraat.
De bloemen, weer wat rechtop getrokken,
staan midden op tafel te glanzen in de
voorjaarszon.
Het ochtendblad laat Vader vandaag op
het leestafeltje, en met z'n drieën maken
ze een plannetje om naar den fotograaf
te gaan.
Wat zullen ze dat in Indië leuk vinden.
Luut verlangt nu al naar den brief, dien
ze krijgen zal, wanneer de foto in Indië
is aangekomen.
Om 12 uur rennen ze samen naar huis.
„Ik kan niet meer!" hijgt Theo, als Luut
zoo'n vaart zet, dat hij haar haast niet bij
kan houden.
„Jawel!" roept Luut schuin naar ach
ter, en dan holt ze nog een beetje harder.
Maar Theo doet ook zijn best.
Als je weet, dat een meisje je toch niet
de baas is, kun jé het haar wel laten win
nen, maar met Luut is het anders.
Zij kan het van hem winnen als hij niet
niet oppast, en daarom wil hij het niet.
Even laat hij haar voorkomen. De af
stand wordt grooter.
En dan... dicht bij huis, verzamelt hij
al zijn krachten.
Hij spant z'n spieren, trekt z'n ellebogen
achteruit, de schouders naar voren, en nu
loopen jongens, winnen zal hij het.
Hij vliegt over den weg en vlak bij het
hek stuift hij Luut, die op zooiets niet be
dacht is, voorbij.
En Luut, al zeker van haar overwinning,
is te verbaasd, om er óók nog een extra
schepje op te doen.
(Wordt vervolgd.)
Oj n>
ET
O §-• j»
5" R
'n a"
3 0"
C>ro JE.
X S3 m tS: 2
a>
m
V
9 g S X
- P P
8 2
0 S3 S-
UT'
(D U2
ET 3 P
2 3 8
CR
CR
8.2? £.8-3^
iv e.
o* 2
P. ft
1 p.
C rf (Tl 0 fD
0 £0 O* 0 CD
CD CD cr 0
*0 I l I -
0 p 0-
A
bNDA<UBLAD
«hHHift- I
EEUW
GROOT EN WONDERLIJK ZIJN
UWE WERKEN.
Uw weg is in het heiligdom.
Uw weg is in de zee.
Psalm 77.
Er is hier sprake van Gods weg, d.w.z.
Gods leiding, die Hij met de wereld en het
menschenleven, met Zijn kerk en Zijn kin
deren houdt.
Van dien weg Gods wordt hier gezegd
dat hij is in het heiligdom.
Dat wil zeggen, dat Gods weg heilig is.
Omdat God, die in het heiligdom woont,
zelf de volmaakt Heilige is, daarom kan
het niet anders of ook al wat Hij doet,
al Zijn wegen moeten heilig zijn.
Dat belijdt hier Asaf. En dat belijden
wij ook. Maar waarom? Is dat te zien?
Valt dat te constateeren
Velen meenen dat en telkens weer heeft
men dan ook gepoogd een rechtvaardiging
van het Godsbestuur te geven, en op al-
ierlei gronden duidelijk te maken, dat Gods
weg toch waarlijk wel heilig mag heeten.
Doch het tweede woord dat hier boven
staat, zegt het anders.
„Uw weg is in het heiligdom", belijdt
het geloof. Maar de ervaring zegt: „Uw
weg is in de zee".
Hier wordt blijkbaar gedoeld op de lei
ding Gods met Israël na den uittocht. Het
g>ng langs een volstrekt abnormalen weg.
Gods weg was in de zee.
Een weg in de zee, waar geen weg is,
lijkt on-zin, een absolute onmogelijkheid.
Maar dat gebeuren aan de Schelfzee was
geen uitzondering. Zoo doet God menig
maal. Gods weg is naar Zijn wezen, voor
ons menschen, zoo wonderlijk en ondoor
grondelijk.
Wij vormen onze plannen, wij maken
onze berekeningen en dan meenen wij wel
zoo ongeveer te weten hoe Gods weg moet
zijn: zoo en zoo moet het gaan!
Maar in souvereine majesteit werpt
God dan soms al onze plannen omver; Hij
haalt een streep door onze berekeningen
en zegt: Mijn raad zal bestaan en Ik zal al
Mijn welbehagen doen".
Dat zien wij in het groote wereldleven.
Wij begrijpen er vaak niets van. Hoe kan
dat? Hoe is het mogelijk, zeggen we dan.
En ja, het geloof houdt door alles heen
vast, dat de Heere regeert, maar buiten
DE PLOEG.
Gelyk het land doorsneden werd,
So snijd Gods hand door 's menschen hert
Opdat het voor Hem open legge;
En dan, nadat het is bezaaid,
De geest zijn eed'le vruchten maait,
En lof en dank, den hoogsten zegge.
Wat 's dan de Ploeg die 'thart doorsnyd?
Dat: lyd(en) en stryd en bitterheid.
Wat 's dan de vrucht, die zulks zal geven?
Geloof en hoop op 't hoogste goed,
In ziel en geest en vreedzaam zoet,
En eindeling het eeuwig leven.
Dat is een kostelijke vrucht,
Wel waardig onzer zielen zucht,
En om verbrookenheid te lyden.
En om te wachten in geduld,
Tot dezen Oogst-tijd werd vervuld,
En ons die eedle vrucht laat snyden.
JAN LUIKEN.
het geloof om, is Gods weg met de wereld
één raadsel.
In het leven van Gods volk, en in het per
soonlijk leven van Zijn kinderen is het niet
anders.
„Uw weg is in de zee!" Ondervinden wij-
dat niet keer op keer?
Het gaat voortdurend anders dan wij ge
hoopt hadden en gebeden. Wij moeten dra
gen en blijven dragen wat wij eigenlijk niet
meer kunnen vasthouden. En wat wij met
geen mogelijkheid kunnen loslaten, moeten
wij prijsgeven.
En daarbij komt dan menigmaal de mar
telende vraag: Waar is nu uw God? Waar
is nu Gods weg?
Echter, nu mogen wij 't ook omkeeren.
Gods weg is in het heiligdom, maar voor
ons oog door de zee. Maar omgekeerd:
Gods weg is in de zee, maar, desondanks,
voor het geloof, in het heiligdom.
Omdat het geloof mag ingaan in Gods
heiligdom, de plaats waar de Heere zich
bekend maakt, waar Zijn verborgen weg
openbaar wordt.
Dat is centraal op Golgotha, waar on
danks alle verschrikking Gods weg zoo aan
biddelijk van heiligheid blijkt te zijn.
En dat zal ten volle zijn in de glorierijke
toekomst van Christus als de gezaligden
zullen aanheffen het gezang van Mozes en
van het Lam:
„Groot en wonderlijk zijn Uwe werken,
Heere, Gij almachtige God.
Rechtvaardig en waarachtig zijn uwe we
gen, Gij Koning der heiligen."
OVER DE GODSDIENSTIGE OP
VOEDING IN DE KLEUTERJAREN.
(Vervolg.)
Dus: mijn dochtertje wist nu dat God
onze Hemelsche Vader was. De Schep
per van alles. De onderhouder van alles.
Eén en al goedheid en liefde. Wien wij al
onzen dank, eerbied en liefde schuldig zijn.
Zij drukte dit gevoelen uit in haar eigen
spontane gebedje aan tafel: „Dank je wel
voor het eten", dat wij voorloopig zoo lie
ten. Een paar dagen later, bij het naar bed
brengen, sprak mijn vrouw met haar er
ever, dat als wij sliepen God óók voor ons
zorgt, opdat wij lekker uitrusten zouden.
Eu den volgenden dag weer gezond en
frisch ontwaken, om te kunnen spelen en
werken. Zij zei dat we daarom ook voor
we slapen gaan tot God bidden, en hem
vragen ons te bewaren. „Jij mag dus ook
bidden nu, voor je slapen gaat. Vraag God
maar of Hij wil zorgen dat je lekker mag
slapen." Het kind bad toen: „Lieve Heer
God, mag ik vannacht lekker slapen, en
mogen vader en moeder ook lekker sla
pen". Dit blééf langen tijd het avond
gebed.
In de situatie kwam plotseling na een
week of drie groote verandering. Er was
een begrafenis in onze straat. Nu houden
wij allen véél van bloemen, en mijn doch
tertje heeft van heel klein kind af steeds
bloemetjes geplukt, bloemetjes verzorgd in
ons tuintje enz. Het kind, voor het raam,
zag de wagen met prachtige bloemen en
kransen en riep enthousiast: „O, moeder
kijk toch eens. Wat mooi. Wat een bloe
men! Is er feest moeder!"
„Dat is een begrafenis", zei mijn vrouw.
„Wat is dat moeder?" „Als de menschen
erg oud zijn, dan worden ze erg moe. En
dan moeten ze rusten. Ze worden dan met
een wagen naar een heel mooien tuin ge
bracht. Daar liggen ze dan heel stiL En
dan komt er een Engel uit den Hemel, die
ze naar God brengt. Een Engel is een
knecht van God. In den Hemel bij God,
maakt God dan al hun vermoeidheid weg.
En ze mogen dan altijd bij God blijven,
want hun werk op de aarde is dan klaar
en nu mogen ze in den mooien Hemel
steeds zijn bij den Heere God. Daarom is
het feest als de menschen naar God mogen
gaan. Daarom zijn er ook zooveel bloe
men".
„Fijn!" riep het kind, „wat een prach
tig feest". En het danste door de kamer,
en klapte in de handen. U ziet, waarde le
zeressen) dat ons kind dus pl.m. 31/*
jaar oud nog niet wist wat dood zijn was.
En dat de eerste indruk hiervan door mijn
vrouw niet werd beschreven als een „straf
op de zonde", maar als een heerlijkheid,
een rust na dit aardsche leven. Het ant
woord was dus éénzijdig en dus zeker on
juist. Maar: de andere, de duistere zijde
van den dood zou óók wel ter sprake ko-