Voor de Jeugd
Zaterdag 6 April 1940
l*1 -I—
Voor den Zondag
a»
1 8
tag,®
g-3 5
Zonder Moeder.
ff
TO
TO
TO
V
54e
Jaar-
gang
No. 27
Hoe wij het deden.
uT co
•T H- rt-
t* 2.
CD V-v5i- CC
g-oP-a
W5°|
S?&P
e?„?
b ooa,
CD
2MB
w
2- a o
gl>3°8
g-' |mSk
s- - - v pa {Si
i»'wa *^3 Wffl «S I
s® n>2ua2is3C0it»-22
S 3
o
B g!
o
5> fe! m 1-1 S o WS
o.hJK"M00H,(I'§to
raSb^gb-.^o
o> &£°3 w®S |o
g0!?
I H ïö(t?(B(tüuH.ö
Tv o
5^ (D a
£L a
j— CO
-B g-
If. 2 S
S *3 P
a r»
h1 a
to r3
co
o
M-
tflH?
2 CO CO
P o o
rf^
M-
K
a
p S
7 a
H-* rt)
m (D
3
■tH!1® N
p o bt
a 2
o 5 2L
2 CD CD
3 a
3 gL«f a. 8 prg
&B c§ E oB
S q<ï ff -. 3 gOT S?
p 53 H- 3. S S^iS p
a B <jjo w ST. a^.a-°
B O S- CD a- g. g' co' CD* p:
llPift®"® 1 - v—
CD CD
2 ~S
£«§-
Indien 35 X 24, 10 X 30, 28X19, 37x28!
en zwart wint in alle varianten minstens
één schijfMen ga dit zelf na
1437X28!
niet: 13X24.
15. 35X24 28—32!
Wederom een verrassende zet! Want zou
zwart direct 49 spelen, dan volgt 2722!
(men ga ook na wat op 2420 volgt),
9X29, 22X24, en voorloopig is wit een
schijf voor.
16. 27—21 of?
17. 2420
18. 19X30
16X27
15X24
10X19
en zwart heeft een schijf gewonnen,
voor wit niet meer terug te winnen is.
die
Vooral het laatste gedeelte van deze
openingsstudie is van een prachtigen in
houd en van een zeldzame verscheidenheid.
Rectificatie.
In den stand, bedoeld als gewijzigden
slag J. Kaat, voorkomende in onze rubriek
was een zwarte schijf op 13 spoorloos ver
dwenen. Aan den rondslag 48x28 zal de
aandachtige naspeler echter dit verzuim
zelf wel hebben afgeleid. Het leek ons ech
ter juister toe er in deze rubriek nog even
op te attendeeren. (Ook mag men in den
diagramstand nr 2 een zwarte schijf op 4
en een witte op 14 plaatsen en dan vooraf
laten gaan het offer: 149, 4x13!)
Beste nichtjes en neefjes,
Zoo, we gaan eerst maar eens naar Wal
cheren
Serooskerke. „Parker." Je broer
heeft dus wel geboft. Welk examen moet hij
doen? En is het tochtje naar de stad nog
doorgegaan? Jullie hebben er wel pech mee
gehad. Ik ben blij dat het boekje naar je
zin is.
Oostkapelle. „Kwartel". Jij kunt
daar wel van de natuur genieten. Heb jij al
voorjaarsbloemen gevonden? Het zal toch
wel gemakkelijk zijn als jullie weer in je
eigen school kunnen. Het was wel een heele
verandering in het schoolleven. „Merel". Ik
kan begrijpen dat Moeder erg boos was,
want het was ook vreeselijk dom van jullie
om zooiets te doen. Het vuur wou nu zeker
wel goed branden? Wat doet W. nu?
K a 11 e n d ij k e. „Naerebout". Ja. jou
werk was al vooruit klaar en nu kwam je
er gemakkelijk af. Gefeliciteerd hoor met je
overgang. Dat eene punt nog wat omhoog,
dan is je rapport best. Nog maar eens
flink oefenen.
's H. H. k i n d e r e n. „Irene." Ja, het is
dan beter dat je met de grooten meedoet.
Stuur je allebei de raadsels dan in? Fijn
dat je bent overgegaan. Nee, wij hebben ze
niet. Ik vind het erg aardig van je; als ik
eens tijd heb doe ik het misschien wel.,
Narcis". Wat een veranderingen, jullie al
lebei over en zusje voor het eerst naar
school. Is ze al wat gewend? Nog hartelijk
gefeliciteerd met Moeders verjaardag. Jij
kunt nu ook de dagen tellen, of ben je daar
al te groot voor?
Aagtekerke. „Vergeet mij nietje."
Wat heeft de pen gelekt, maar dat over
komt mij ook wel eens hoor. Je zult wel
blij zijn dat je over bent. Is het prettig in
deze klas? Je ziet, dat ik het raadsel met
een al gebruikt heb. „Kleine Bertus". Ja,
dat is het beste, als je ook weer blij bent
naar school te kunnen gaan. En nu een
nieuwe klas, dat is weer heel wat anders.
Ja, heel wat prettige dingen hebben ook
een vervelenden kant, maar ik merk wel,
dat'jij flink doorzet.
I e r s e k e „Vergeet mij nietje". En jij
bent deze week een nieuweling; nu dat is
gezellig. Maar ik zou wel graag willen, dat
je een anderen naam bedenkt, want we heb
ben deze al in ons clubje. Je hebt zoo keu
rig geschreven. Zeker wel extra je best er
op gedaan.
Wolfaartsdijk. „Zwartkopje." Als
je zulke mooie eadeaux krijgt, zou je wel
willen dat het wat vaker overgang is. Zijn
de blokken er al aan en ben je al eens van
den dijk gereden? Dat hoort er toch zoo
bij Je mag de oplossingen ook wel zonder
de cijfers inzenden.
N i s s e. „Fietsertje." Ik kan begrijpen
dat het heel vreemd voor je is, nu je niet
meer naar school hoeft. Ga je nu een of
andere cursus volgen? Is de kamer al
klaar? Zooiets is geen pretje hoor. „Zusje".
En jij ook al zoo'n mooi rapport. Jullie
hebt allebei flink je best gedaan. Jij trof
het niet den eersten dag. Is de pijn nu hee-
lemaal over?
Hier volgen de raadsels.
1. Het geheel bestaat uit 41 letters:
1. 2. 3. 34. 25 is een maand.
Suiker is 11. 39. 26. 19.
De 29. 5. 30. 31 wordt alleen bij sneeuw
gebruikt.
14. 21. 12. 28. is een afgekorte jongens
naam.
8. 24.10.18 is de rasnaam van een hond.
23. 40. 13. 32, 27. 28 is een ander woord
voor huilen.
38. 20. 30. 41 is een hoofddeksel.
De 33.' 4. 32. 35. 37. 3 is een jaargetijde.
Een 22. 23. 1. 3. 36. 9. 7. is een geldstuk.
Een 8. 16. 15. 17. 6. is een trottoirsteen.
(Ingezonden door „Vergeetmijniet.")
En nu nog een ander raadsel dan we ge
wend zijn.
Je moet telkens twee woorden zoeken
waarvan de letters precies tegenover el
kaar gesteld zijn.
Bijv. gevraagd wordt:
Is nat geen blanke.
De oplossing is: regen en neger.
En nu jullie.
Gevraafd wordt:
Een plantje een rekenopgaaf
Een geldstuk soort spijker
landbouwgewas twee
deel van een boom huisdier
soep lusje
ouderwetsche slee buiten aan een huis
schip zeedier
damp groep zangers
misdaad onwerkelijkheid
lichaamsdeel medicijn
etensbak landbouwproduct
uurwerk strooming in het
water.
Allen hartelijk gegroet van
TANTE DOLLIE.
5) o—
Luut begreep achteraf niet, waarom ze
altijd zoo onaardig tegen juf was geweest.
Nu ze weg was maar dat zei Luut tegen
niemand miste ze haar toch wel.
Al etende begon Theo op een blaadje
papier een teekening te maken en even la
ter was Luut aan haar sommen bezig; er
was nu immers toch niemand die er iets
van zei, en dan was ze straks gauw klaar.
Tot Sjaan met de post binnen kwam.
Ze was de kamer nog niet uit, of Luut
was al bij het tafeltje om even te neuzen.
De brieven en kaarten glijden door haar
handen.
Niets bijzonders ziet ze er bij, maar in
eens geeft ze een gilletje van plezier als ze
de bekende brief uit Indië ontdekt.
„Theo, een brief uit Indië!"
„O, goed", zegt Theo afwezig, en teekent
door.
Luut trekt zich er niets van aan, dat
Theo zoo weinig belangstelling toont.
Vlug maakt ze met een fruitmesje het
omslag open.
Twee fototjes rollen er uit en meteen is
Luut ver weg in een zonnige Indische tuin,
bij tante Lien, Wout en de nichtjes.
Luut kan er niet genoeg naar kijken.
Tante Lien zit te handwerken, de baby
in de wagen naast haar, Wout op een bank
je voor de tafel en Leni met Lisa op schoot
in een stoel aan den anderen kant.
He, wat gezellig.
Luut denkt meteen weer aan de acht
bordjes van Moeke Berends, die vanmid
dag ook zoo gezellig in haar tuinje zat.
Het tweede kiekje is van Lisa.
Ze staat midden in den zandbak. Een
groote zonnehoed op en een leuk speel-
pakje aan.
Wat zijn ze toch allemaal lief.
Als zij daar ook eens woonde.
Nu gaat ze eerst de brief van Leni lezen,
die bijna even oud is als zijzelf.
„Wout is verleden week zes jaar gewor
den", schrijft ze. „Lisa kan al zoo goed
praten. Ze zegt dat ik je een zoentje van
haar moet geven en Hansje is zoo'n schat.
Als we in Holland komen zul je wel zien
hoe groot hij al wordt".
Als we in Holland komen
Dat schrijft Leni altijd, maar ze schrijft
nooit, wannéér ze komen.
Luut heeft de brief bijna uit als Sjaan
binnen komt om af te nemen.
„Ja, wacht even".
Met een paar happen heeft Luut haar
pudding op. Theo is al klaar en dan com
mandeert ze: „Theo, danken".
Even is het stil, en daarna teekent Theo
weer verder en Luut gaat de brief van
tante Lien lezen.
Net of ze je moeder is, vindt Luut altijd.
En wat zoo heerlijk is, ze schrijft ook zoo
vaak over Moeder.
„Wat zal het nu in het voorjaar weer
mooi zijn in Holland.
Acht jaar geleden zijn we in April naar
Indië gegaan. Ik herinner me alles nog pre
cies.
Je moeder had prachtige tulpen in de ka
mer staan. Zorg jij daar nu altijd voor?
Een zwarte vaas met donkerroode en een
tinnen met rose tulpen.
Ze zorgde ook altijd dat er bloemen op
Vaders bureau stonden."
Verder schrijft tante dat Luut al zoo
groot wordt en best een beetje Moeder's
plaats in kan remen, want Vader mist Moe
der ook heel erg.
En aan het eind van den brief staat, dat
ze nu niet langer willen wachten op een
foto. Een van Luut en een van Theo, of
samen.
Als de brief uit is kijkt Luut de kamer
rond.
Er staan geen bloemen, nooit meer sinds
juf weg is.
En Vader houdt er zooveel van, schrift
tante.
Vroeger toen Moeder er was
Luut springt op.
Nu zal ze Vader eens gaan verrassen.
Het is nog niet heelemaal donker buiten
en er zijn zooveel tulpen.
In de kast vindt ze dezelfde vazen als
waar tante over schreef.
En buiten plukt ze een arm vol bloemen.
Sientje moppert als Luut met haar mod-
derschoenen door de gang loopt en bij het
fonteintje water morst.
Maar Luut trekt er zich niets van aan en
zegt op haar eigen, bazige manier:
„Dat zal ik weten."
Op Vaders bureau komt een groote vaas
met tulpen te staan en Luut weet niet, dat
het voor het eerst is na Moeders dood dat
er in deze kamer weer bloemen zijn.
„Help je nog even?" vraagt Theo, als
Luut weer beneden komt.
Hij zit op het haardkussen, met het jaar
tallenboekje in zijn hand.
„Geef maar hier." Voor zooiets is Luut
dadelijk bereid. Zelf moet ze nog maar twee
sommen, en die komen gemakkelijk klaar.
Een donkere avond.
Samen dreunen ze ijverig de jaartallen
op, als ze plotseling de voordeur dicht hoo-
ren slaan.
„Dat is Vader!"
Luut houdt haar vinger bij het jaartal
dat ze het laatst gehad hebben en kijkt
naar de bloemen.
Wat is ze benieuwd wat Vader ervan zal
zeggen.
Het duurt lang.
Theo zit met zijn ellebogen op zijn knieën
en zijn kin in zijn handen en dan, als einde
lijk de deur opengaat, zien ze het dade
lijk, Vaders gezicht staat heel donker, hij is
erg boos.
In zijn hand houdt hij een bosje papier.
Hetzelfde dat vanmiddag uit de afpak-
bak kwam.
<d <i
ë-p&g
w
•o
er 0 S
B
CL 0
P TO
O R-
cr i-i hi
P to
pp. 5"
r/> M
B
O CTm
O Ck CD CO fl>
CD <-*• r*" ct- 2
-
a
g-N i
rf g" o P
X r-
3
►d
tl» £1,
P ■-* P
s:p,to 2 P-s 2
e: f? i -
Sï p p p P
N P
(D 1
rt- K o.
/T> r^i iTl rs
5 S
<5- P
o sr er 2 P*
f.- 5 S K'
P" Q.
q"1® o 2 5
"'m'3 s.o-po'D.P 5-to" S S'ö® 5
ffi s- (D 3 2 SM S
P BTP
ij 5B
£p
W CD CO *~i
p 3
5" af 5
2- er. sr
p H
£fi>- p O
®'o B rt-TO
O p
TJ1
-M. !T 2 8 5
3
p
P p, P <D p p g.
PTcP: p -. c+ i
p o
3
- 3 3
*3 2.
o
(D O
P gf
s P.
TO P»
2
to-
- O CD 2
B f VB
.p'
12 gKÖ
r
r\
ip&ü
3 B,
pf
'P Sf.
s- wgg b<dWp ^g.p;&
p r> a (1) rï<Y» i-«. *7? jC
K CD O ct- o
i 1 (0 (D
ÖNDAl SBLAD
EEUw
GEHOORZAAMHEID DES GELOOFS.
Hij dan ging heen en wiesch
zich en kwam ziende.
Joh. 9: 7.
Een woord van ontferming is te Jeru
zalem geschied.
Aan een van de uitgangen van den tem
pel zat een blinde bedelaar, blind van zijn
geboorte af. Een diep ongelukkig mensch,
die alles moest missen wat aan het leven
kleur en fleur geeft.
Maar genade is aan hem bewezen toen
Jezus voorbijkwam. Jezus die het licht der
wereld is en die ook zoowel het lichamelijk
als het geestelijk oog van den blinde heeft
verlicht.
Aan den blinden bedelaar wordt genade
bewezen door den Heiland die innerlijk met
ontferming bewogen was over den velerlei
nood van het oude Bondsvolk.
Het is een vreemde handeling die met
den blinde plaats grijpt en een wonderlijk
bevel aan hem gegeven. Zijn oogen zijn be
streken met slijk gemaakt van speeksel en
stof. En met dat slijk op zijn oogen moet
hij nu afdalen van den Tempelberg om
zich in het badwater Silóam te wasschen.
Eenvoudiger kon het al niet.
Wanneer er in het hart van den blinde
iets was geweest van de stemming van
Naaman den melaatsche, die het door Eliza
geboden middel tot zijn genezing, zich in
den Jordaan te wasschen, in zijn hart ver
achtte, dan was hij stil aan de poort
blijven zitten, bedelen. Dan was hij gaan
redeneeren, dat hij al bedelende zijn tijd
toch beter gebruikte dan door zich op de
aangegeven wijze te wasschen.
Maarde man ging en wiesch zich.
Er zijn bij hem geen vragen van verwon
dering. Er is bij hem geen bedenking van
het verstand. Hij gaat niet redeneeren, hij
twijfelt niet en aarzelt niet al leek het
nog zoo wonderlijk wat hem gezegd was
hij gaat en wascht zich. Enhij
komt terugziende.
Wij hebben hier een treffend staal van
geloofsgehoorzaamheid. Het geloof ziet
zich vaak voor groote moeiten geplaatst.
Soms schijnt de toestand hopeloos en
dreigt van allen kant het gevaar.
Als dan het eigen verstand de leiding
heeft, of het gevoel den toestand be-
heerseht, dan wordt de mensch door vrees
overmand.
Als dan Gods Woord komt met zijn
rijke beloften, dan heeft het verstand al
lerlei bedenkingen en zijn er velerlei ge
voelsbewegingen, die het geloovig aan
vaarden van die beloften verhinderen. Dan
is het donker en het blijft donker.
Maar wie uit genade door geloof mag
leven, doet eenvoudig na wat de blinde
deed: den Heere gehoorzamen op zijn
woord, ook al gaat het dan ver boven alle
begrippen uit.
HEBT GIJ MIJ LIEF?
Of ik U liefheb, vraagt Gij Heer,
Maar ach, Uw woorden doen mij zeer,
Ik weet hoe flauw ik U bemin
Ach, spreek mij moed, vertrouwen in.
Gedurig ziet Gij in mijn hart,
Wat U zeer zeker grieft en smart.
Hoe menigmaal bleef ik terug,
Bij al Uw teerheid, hoek en stug.
Of ik U liefheb, weet ik niet,
En 't is mij zelf tot groot verdriet,
Ik durf U niet in de oogen zien,
'kVoel al te goed wat ik verdien.
Ik weet het ja, Uw liefde is groot,
Doch voor Uw oog ligt alles bloot,
Gij ziet veel meer dan ik bespeur,
En waar ik zelf al diep om treur.
Of ik U liefheb, blijft de vraag;
O, als ik daarop 't antwoord waag,
Zoo pleit ik Heer op Uw gena,
En angstig fluistrend zeg ik: „Ja"!
H. PIERSON.
De blinde hoorde het woord van Jezus
en hij ging en wiesch zichen hij kwam
ziende.
Het schijnt een wonderlijk bevel dat hem
gegeven is. Maar sterk door zijn geloof in
Jezus laat hij zich aan het waterbassin
brengen, om daar zijn blinde oogen te
wasschen.
In hevige spanning zal hij deze hande
ling hebben verricht. Hij wascht het slijk
van zijn oogen en waarlijk, hij ziet. Het
ziet het water en de menschen en de we
reld om zich heen.
Zijn geloof is niet beschaamd. Straks
keert hij terug, ziende.
De genezing van dezen blinde toont ons,
dat God de Heere woord houdt. Belofte en
vervulling behooren bij Hem bij elkaar.
Zoo was het bij den blinde.
En zoo is het nog bij allen die in ge
loof de beloften Gods aangrijpen.
De duisternis die hun leven drukt zal
wijken. Zij zullen ziende worden
(OVER DE GODSDIENSTIGE OPVOE
DING IN DE KLEUTERJAREN.)
(Vervolg.)
Dus: ik had beloofd aan mijn dochtertje
dat ik haar den volgenden dag van God
zou vertellen. Des avonds, ik zag, name
lijk nog al tegen een en ander op, spra
ken mijn vrouw en ik er nog over hoe
dit moest geschieden en wie dit zou doen.
Ik trachtte nog te argumenteeren, dat zij,
als moeder deze eerste les diende te ge
ven. Zij meende dat dit onjuist was. „De
vader zet het stempel op het gezin. De
vader geeft de groote lijnen aan. De va
der bepaalt de houding van het gezin naar
buiten. De vader geeft leiding aan de be
langrijkste, en vooral aan de principieele
gedragingen van het gezin. Jij moet het
kind van God vertellen. Als ze, door jou
verhalen het voornaamste weet, kan ik met
dit gegeven verder gaan. Ik kan door
persoonlijken omgang en dagelijks nauw
contact de religieuze vorming leiden voor
al wat 't persoonlijke, eigene, intuïtieve be
treft; jij, als vader dient de grondslag te
leggen, van dit huis dat ik dan -ga bouwen".
Zoo was ongeveer haar gedachtegang. Ik
kon niet ontkennen dat dit een sterk
standpunt was. Daarbij kwam nog, dat ik
uit de psychologie wist, dat de vader voor
het heel kleine kind een soort god-symbool
is. Ik kom hier zoo dadelijk nog op terug.
Na nog wat heen en weer geredeneer
spraken we dit af: Ik zou de taak op me
nemen der eerste inlichtingen. Mijn vrouw
zou dan de verdere vorming op zich ne
men, en we zouden ons gedrag laten be
palen mede door de reacties van het kind.
Ik overwoog nu, wat ik wist over de psy
chologie van het kind in de kleuterjaren,
over de gevaren van een verkeerde gods
dienstige vorming. Vooral het eenzijdige en
onverantwoordelijke bang maken van kin
deren met God, was ik van plan streng
te mijden. Ter instructie van de le-
zers(essen) eerst nog iets over deze kin
derangst voor God. Een bekend onder
zoeker, Clavier, is tot een merkwaardige
ontdekking gekomen, toen hij informeer
de waarom sommige kinderen die zeiden,
bang voor God te zijn, deze angst hadden.
Een zei: „We zijn bang voor God, omdat
hij ons, als we verkeerd doen, in de hel
werpen kan". Een ander, „omdat Hij me
verbannen kan naar de hel, waar Zijn
vijand, de duivel me kwaad zal doen". He
laas, vele ouders maken ook in onze dagen
gebruik van deze vrees als opvoedings
middel. „God ziet je", zeggen ze (maar
ze zeggen er haast nooit bij „En Hij heeft
je onuitsprekelijk lief"). Diep in het be
angstigd kinderhart komt zoodoende wre
vel te groeien tegen dien altijd oplettenden
strengen God. Hij wordt de verergerde
vorm van den plotseling opdringenden
politie-agent hen betrappende bij het „bel
letje-trekken", of zij zien in hem den sterk
vergrooten kwaadkijkenden schoolmeester
„met oogen in zijn rug".
Deze angst leidt dikwijls, mede door de
geheimzinnigheid der „alomtegenwoordig
heid Gods" tot meer of minder ernstige
nerveuze storingen, welke zich soms eerst
jaren later vertoonen. Een goed psychiater
kan dan als oorzaak den Godsangst in de
kinderjaren vaak terugvinden. Ik zelf ben
in mijn kinderjaren nooit bang gemaakt
met God. Men zou kunnen denken, dat het
gevolg hiervan was: Gebrek aan eerbied
tegenover God en gemis aan zondebesef.
Het tegendeel is waar. Omdat God voor
mij juist was de liefdevolle Vader, gevoel
de ik mij te meer schuldbewust, wanneer
ik iets misdreven had en instinctief had ik