Rondgang door den Dam-doolhoi. ■o o -a If) - Wenken op technisch gebied Waar de winden waaien Een brief uit het concen tratiekamp. SO fc N - jf| m 1 03 3 0 Q "3 11 Q 55 111 z i I o a TI J ■W - - S o z - O -—I C U. W L ra o 5^ 2 Q. «j W m C* O o Q 2 - w i w r C A O a. O S> a) o In w 73 5 S* M It? §s g-gZ21 als- 0Q TJ psi -S -* •r> r; T> ba •S -Q St) S co^ u o ci SrsSP<UttJo-3'5^.<Dts!i O C j-O 01 S-0 OÖS' 03 •mrr .s S 3 bO jj' a j rt j s s a os S [2 o o a -0 s I 1 r 02 cd •c oSo> O <x> <w 5 *3 G t> »- -ï .3 o g ?HÏ> - *- a o CO J2 O si g bo 03 111 1." Jj (1) <u ns O) g 02 fl cd »S +5 O) CD T3 02 g rtl b 'O ^'d'+J rr! OQ 0^02° aJ O O Cö C crt w - -"N o2«j nJa>0p- !«d(or>22t ÖHOI] -a a a,-® ms ag s5 |^Sg^-S|S3o»gs S®;: jot „„«I §|8,s3«as<a3 ZZ 3, g S 5 s &«».8^-o S tó-2*>-gT,ö) rt.S„SS'5obb'S bo-ra 3 a p rW _l -P .|H 73 S® s cd O 2 - f? öflfl 3 SÏ 03 03 03 is Sm -3 S N ™"3 Sob StaS "Sfa o c> 1 w-, <a iT5 ^5 br bo S s fc j. 02 O r- cd Q o; cd 2 U PS S g §9 ••3twaaa§s^ cd :ft<S3S &i3 w T :»o m o ««■be ah 3fl a 0) 3 <i3 .a g ni .a -S JS p 3 ti A *rr bJO bD <D jj U)-m 24 O tn winnen van grxxtte moeilijkheden (een zwa re fietstocht) en het doorleven van worste tingen bij 't lezen van romans of in do dagdroomen. Deze spelen kunnen gevaarlijk worden, maar meestal werken kameraad schap, spelregels en bepaalde gebruiken zoodanig, dat van ontsporingen haast geen sprake is. Bij '_t lezen van romans, vooral met mis- dadigen inhoud, is het gevaar van ontspo ring grooter, hoewel 't omzetten van de fantasie in daden daar vaak groote bezwa ren ontmoet De ongevaarlijke ontlading van de geslachtsdrift geschiedt óf door den omgang met personen van 't andere ge slacht in club en spel of in het fantasie leven. Ook hier bestaan gevaren, maar ook hier worden de gevaren getemperd, wat den omgang met personen van het andere ge slacht betreft, door voldoende toezicht, door zeden en gewoonten, door de moraal van den puber en het schaamtegevoel. Bij 't fantasieleven is de overgang van de hoogste idealen naar de lage zinnelijkheid steeds aanwezig, omdat het fantasie-leven licht de remmen van verstand en moraal negeert. Volgens Stanley Hall wordt door hel spel het psychisch leven gezuiverd. Wan neer een jongen bijv. postzegels verzamelt, wordt de hebzucht op deze wijze bevredigd en in goede banen geleid. Deze verklaring kan op waarschijnlijkheid aanspraak ma ken bij sommige spelen, bijv. bij wedstrij den. Maar er zijn groote bezwaren tegen deze theorie aan te voeren. Ze steunt op de evolutie-theorie. Bovendien speelt 't kind even graag met modern speelgoed als met pijl en boog. Trein, auto, en vliegmachine zijn altijd sterk begeerd speelgoed. En wat "t zuiveringsmoment betreft, dan zou de mensch bevrijd worden van de gevaarlijke driftendoor er aan toe te geven. Het is kenmerkend voor deze theorie, dat ze zoo heidensch is. IV. De vooroefeningstheorie. Karl Groos, Claparède en veel anderen heb ben deze verklaring voor het spel gegeven. Het is de meest verbreide opvatting. Ze houdt in, dat 't kind speelt, om, onbewust en ongewild, de functies te oefenen, die in *t latere leven noodig zijn. Deze theorie gaat in vele gevallen op. En zeker in den leeftijd van 07 jaar. Tenslotte wil ik dit artikeltje over het spel eindigen met een indeeling van de kinderspelen. Zij is van Prof. Kohnstamm. Deze onderscheidt dan: 1. Bewegingsspelen (bijv. kruipen, loopen, hinken, springen, dansen). 2. Het spel der vormgeving (met klei poppetjes maken, van kaarten een huis bouwen, ook weer afbreken, dus zoowel de structieve en constructieve spelen). 3. Illusie- of fantasiespelen (bijv. met een trein, die uit blokken bestaat, stokpaardje, dus eigenlijk 't spelen van een rol als op T tooneel). Rotterdam. P. W. J S. SCHEEPVAART EN RADIO. Het verkeer tusschen de verschillende schepen en stations gebeurt op een golf lengte van 600 M. Het verkeer wordt ech ter voor de berichten aan zeevarenden van verschillende landstations op bepaalde tij den onderbroken. De 600 M. wordt ook gebruikt voor het oproepen van andere stations, waarvoor telegrammen aanwezig zijn, welke, nadat op 600 M. verbinding is gekregen, worden overgeseind op andere, afgesproken golven. Door internationale re gelingen is getracht te verhinderen, dat het verkeer op de 600 M. te intens wordt, ter wijl dit eveneens wordt vermeden, doordat het tegenwoordige telegrafistencorps, dat door een degelijke langdurige opleiding een groote vakbekwaamheid bezit, door een be knopte werkwijze het verkeer tot het meest noodige weet te beperken. In deze opzich ten maakt het Nederlandsche marconisten- corps een uitstekend figuur. Er zijn allerlei bepalingen voor de veiligheid gemaakt. Om te voorkomen dat een eventueel door een schip uitgezonden noodsein door de gewel dige drukte in tiet radioverkeer verloren zou gaan, heett men de bepalingen gemaakt dat van de 15° tot de 18° en van de 45° tot de 48° minuut het gewone verkeer moet stoppen en geluisterd moet worden naar veiligheids en noodseinen. Noodseinen spreken voor zichzelf en wor den gegeven als een schip in nood verkeert. Dit sein is het bekende SOS, wat volgens sommigen Save Our Souls (redt onze zie len) beteekent Anderen beweren, dat het iets anders beteekent, en om niet te ver van de waarheid af te zijn, schijnt het geen enkele beteekenis te hebben. Het is alleen een combinatie van gemakkelijk over te seinen letters. De volksmond heeft er ech ter verschillende beteekenissen aan gege ven, zooals dat zooveel met losstaande let- terteekens gebeurt Veiligheidsseinen zijn seinen verband houdende met de veiligheid op zee, in de meest uitgebreide zin van het woord. Zoo behooren hiertoe het automatische alarm toestel, de richtingzoeker, het echolood, ra diozenders in reddingbooten, de weerberich ten dienst, medische adviezen, om de voor naamste te noemen. Het telegramverkeer wordt niet afgewikkeld op de 600 m. Ver schillende golven worden hiervoor gebruikt, b.v. de 21002800 m., ultrakorte golf op de 182436 m. band. De band van 100200 m. wordt gebruikt door de kustvaartuigen en de visscherij. Op deze golflengte is het herhaaldelijk mogelijk, b.v. gedeelten van het scheepsverkeer op de Schelde hier in Zeeland te volgen. Het verkeer op de ultra korte golf wordt hoe langer hoe meer ge bruikt, terwijl het langegolf verkeer hoe langer hoe meer afneemt Vrachtschepen, die geen uitgebreide radio-installaties heb ben maken voor het verkeer op den korten afstand veel gebruik van de 800 m. golf. De z.g. radiopeilingen geschieden meestal ook op deze golflengte. Het telegramverkeer heeft veel plaats op 660 en op 706 m. De landstations hebben zenders en ont vangers werkende op alle golflengten. Daardoor is het mogelijk, dat b.v. Scheve- ningen-Radio met alle schepen over de ge- heele wereld op ieder uur van den dag bijna in verbinding kan komen. Daardoor is het niet alleen mogelijk dat men van boord van schepen aan andere schepen of naar den vasten wal telegrammen kan ver zenden, maar ook van den vasten wal aan schepelingen en passagiers. Deze telegram men worden aan ieder Rijkstelegraafkan- toor aangenomen. Zooals van zelf spreekt is dit alleen mogelijk, als de schepen, waar voor de telegrammen bestemd zijn voorzien zijn van een telegraaf- of telefoon-installa tie. Soms is verzending dezer telegrammen tegen verminderd tarief mogelijk ter gele genheid van speciale oogenblikken, zooals Kerst en Nieuwjaar. Deze dienst is van groot belang, vooral in tijden, waarin we nu ook leven. Door dat wij zelf een uitstekend landstation heb ben in Scheveningen, zijn wij niet afhan kelijk van de verzending per landkabel naar ver verwijderde landstations, die moe ten dienen als doorzendpost, maar kunnen direct zelf met onze groote Oceaanstoomers comm uni ceeren. Vragen: J. C te G. In 1933 werd de zen der Kootwijk voor de avonduitzendingen in gebruik gesteld, in verband met storingen van de op dezelfde golflengte werkende zen der Brasow, welke storing we nog steeds niet kwijt zijn. Sedert 1935 is de zender den geheelen dag in bedrijf. De sterkte is 120 kw. door GRUNO. 1) o— Erik Jansveld en zijn broer Leen, kon den wel tweelingbroers zijn, zóó sprekend geleken zij op elkaar. Tóch was Leen drie jaar ouder. Doch Erik was altijd veel zelf standiger geweest. Zij hadden gewoond in een achteraf- straatje van de binnenstad van Harenstede. Hun vader was timmermansknecht. Ter onzaliger ure, zeide men, was hij als klein baasje begonnen. Dat werd zijn ongel uk. Er zijn menschen, die voor baas geschapen zijn. Anderen moeten knecht blijven, om- dat zij de vereisehte capaciteiten missen. Niet alle musici kunnen en moeten de eerste viool spelen. Dan zou er geen con- certgroep te vormen zijn. Als knecht had Jansveld senior een vrij sober bestaan. Maar het was koninklijk, vergeleken bij den tijd, toen hij baasje was. Dus hadden Leen en Erik nooit weel de gekend. Dat kwam vooral Erik in zijn later leven goed te stade. Niettegenstaande hij een minder geluk kig voorbeeld voor oogen had gehad, in teresseerde Leen zich voor het timmerbe drijf. Alleen hij veredelde zijn werk. Hij werd meubelmaker. En een goede. Toen hij Aaltje van Zanten trouwde, was hij een man „in bonis", want Aaltje bracht geld mee. Er kon een aardig zaakje worden opgezet. Het jammere voor Leen was, dat Aaltje wist: dat is van mijn geld. Zij speelde de baas. Wat Leen goed vond. Of niet. Dat werd niet gevraagd. Toen Leen trouwde, leefde zijn moeder niet meer. Drie maanden na den trouwdag stierf de timmerman Jansveld. Toen zijn heele hebben en houden was verkocht, wa ren zijn schulden nog niet betaald. Erik kon niet bijspringen. Toen heeft Aaltje de hand over haar hart gestreken en 't kwam in orde. Dat is ééns, maar nóóit weer, heeft zij gezegd. Geen familie-gehannis meer rond mijn ooren. Zóó was het dus. Maar nu Erik. Erik was een vreemde eend in de bijt. Hij was aan den eenen kant wat droo- merig van aard. Maar aan den anderen kant hij wist ook van aanpakken, als het moest. Hij had een gruwelijken hekel aan het timmerbedrijf van zijn vader. In zijn van school vrije uren dwaalde hij door beemd en veld, door bosch en hei, waaraan de wonderschoone omgeving van Harenstede zoo rijk is. Erik leefde buiten. De onderwijzer had geen dankbaarder en leergieriger leerling dan onder de natuurhistorische les, als over hoornen, planten en bloemen werd ge handeld. De jongen kende de namen van honderden bloemen. Hij kende er méér nog dan zijn onderwijzer. Van tientallen wist hij de latijnsche namen. Hoe kon het zóó? Ja, dat wist niemand. Zijn onderwijzer was er verbaasd over. Zijn vader nijdig. Die zei: Van bloemen en planten kun je niet leven. Je kunt beter hout zagen en scha ven. Maar daaraan dacht Erik geen moment. Met zijn vader kon hij er niet over praten, doch aan Leen vertelde hij het, kort en goed: Ik wil bloemist worden. Erik wist wel, waarom hij Leen in ver trouwen nam. Leen had bij vader een wit voetje. Daarom moest Leen zijn advocaat zijn. De advocaat deed zijn werk goed. Het waren roerende pleitredenen hoewel Leen ter wereld niet begreep, wat Erik nu in een bloem zag. En hoe hij meende, daarin een broodje te kunnen verdienen. Dat wist Eiiks moeder ook niet. Maar zij ging op in zijn enthousiasme. Want zij hield van bloemen. Zoo had Erik er ook een advocate bij. En toen zwichtte de vader. Erik kwam in de leer bij een bloemist, vlak bij de stad. En die bloemist verbaasde zich in stilte: die jongen was een gebo ren tuinman; die ging óp in de bloemen en de bloemen gingen óp in hem. Je zult het ver sturen, zei de baas. Maar daarnaar haakte Erik niet. Hij was tevreden met een klein loon. Als hij slechts in de natuur was, in Gods mooie schep ping. De schepping is mooier dan de men- schen, zeide hij eens in een vertrouwelijk oogenblikje tot den dominee. Deze glimlachte. Er is iets van waar, Erik. Maar in de schepping werkt de zonde ook. l>at begreep Erik nog niet goed.. Voor hom was Goda schepping de hemel in. het klein. In de nabijheid van Eriks bloemisterij stond een klein huisje. Van den landarbei der Strooman, die een heel sober bestaan leidde. Daar was een meisje. Die heette Maria. Erik en zij kenden elkaar van de schoolbanken af. Zij hadden samen heel was afgespeeld. Maar toen waren zij ouder geworden. Zij verlieten de schoolbanken. Bij het meisje kwam de aangeboren sekse schuchterheid. Hun wegen liepen uiteen. Maar in de bloemisterij kwamen die we gen weer samen. Zóó gaat het. En toen die beiden zestien jaar waren, wisten ze bij zich zelf: Wij worden man en vrouw, als God het wil. En tóch was er nooit een woord in dien geest gewisseld. Het zou niet in hun her sens opkomen, zóó te praten. Zij spraken over bloemen. Erik, anders zwijgzaam, soms angstwekkend zwijg zaam, toonde haar vol trots en gestdrift, wat hij had bereikt met enten, verplanten. En de mooiste bloemen, die zijn eigendom waren, want hij had een hoekje van den tuin gekregen, ontving Maria. 's Zaterdagsavonds knapte Leen zich op en ging de stad in. Daar was het gezellig met de verlichte winkels. Daar ontmoette hij, toen hij ouder werd, ook Aaltje. Erik knapte zich ook op. Maar hij ging de stad niet in. Des zomers dwaalde hij door de velden, hij, die één was met de natuur. En des winters verdiepte hij zich in boeken over bloemen, die zijn baas hem ter leen gaf. Zijn moeder had er eerbied voor; zijn vader minachting. Wat voor jongen heb jij mij gegeven, zeide hij tot zijn vrouw. Dat was niet billijk. Hij wist het. Zijn vrouw zweeg. Dat was het beste. Er was met Jansveld soms geen land te bezeilen, sinds hij „baasje" was geworden Het eerste, groote verdriet van Erik kwam, toen zijn moeder stierf. Zij was de eenige, die hem begrepen had in zijn groote liefde voor de natuur. Daarna ging zijn hart nog méér naar Maria uit. Want die begréép hem ook. Van zijn zuinig opgespaarde centen kocht Erik een tweedehandsch fiets. Hij wilde dieper de wonder-mooie omgeving van Harenstede in. Naar de uitgestrekte bosschen van Westveld en Woudesch, waarvan hij al zoo vaak had gehoord. Die van Westveld kende hij eenigermate. Want Westveld was te voet gemakkelijk te bereiken. Maar Woudesch en verder wa ren terra incognita voor hem. De fiets bracht een uitkomst. Op de mooie zomeravonden peddelde hij de stad uit, al verder en verder. Hij drong de bos schen in; ploegde door de mulle zandwg- getjes; moest soms loopen naast het rij wiel. O, wat was Gods schepping toch mooi! Onzegbaar mooi! Hij voelde het meer dan hij onder woorden brengen kon. Als hij zat bij het snelvlietende beekje, dat zich, daar zoo maar door het woud slinger de: waar kwam het vandaan; waar ging het heen? Bij Callenbach verscheen een geschriftje dat brieven bevat van geloofshelden, die in Duitschland in een concentratiekamp moe ten boeten voor hun trouw. Hier volgt een gedeelte van een brief van zulk een getuige aan zijn vrouw en kinderen „Ofschoon ik op het oogenblik niet pre cies weet, waar ik je in gedachten zoeken moet, wil ik je toch een groet zenden om je te zeggen dat het mij werkelijk goed gaat, ja, dat het mij iederen dag beter gaat. In zekeren zin is het een tijd van zenuwont spanning, die me hier beschoren is, na de ontzettend inspannende weken en maanden vol verantwoordelijkheid op elk gebied, die achter me liggen. Weliswaar is dat natuur lijk maar één kant van de zaak! De andere blijft moeilijk en zal misschien mettertijd steeds moeilijker wordende onzekerheid van den toestand, de eenzaamheid van liet gevangenisleven. De mensehen moeten zich hechtenis en opgesloten zitten, voor een ontwikkeld mensch midden uit het bezige, werkzame beroepsleven, nu ook weer niet al te mooi voorstellenMaar, dat God in dit alles, wat wij doormaken en lijden, iets groots met ons voorheeft, daarvan ben ik heel zeker en het wordt me steeds duide lijker. Met ons persoonlijk, met jou en mij, met onze Belijdeniskerk, met heel ons pro- testantsche christendom, ja met ons gan- sche volk, met de vijanden, de onverschil ligen, de vreesachtigen, en de „radicalen", met de spotters en met de vromen. Met allen heeft God een plan, zeker met ieder afzonderlijk iets anders, maar toch met allen tezamen één gemeenschappelijk ding, dat Zijn naam geheiligd en geëerd wordt, en Zijn Evangelie verkondigd en geloofd. Daarom zal de tijd van beproeving, dien wij nu doormaken, ook juist zoolang duren, tot dit eigenlijke doel van God bereikt is en dat wil met het oog op ons persoonlijk zeggen: totdat we de les werkelijk geleerd hebben, die God ons nu opgeeft." „Dat was wel een erge schrik voor jul lie, toen je het, bij jullie thuiskomst van je schooluitstapje, moesten aanzien, hoe je vader naar de gevangenis gebracht werd. En ik heb zoo'n medelijden met jullie alle drie gehad, vooral met jou, die zoo huilde. Je behoeft echter niet bedroefd te zijn, want je weet toch, dat vader niets ver keerds gedaan heeft, maar alleen 'n soldaat is in den zwaren strijd, dien de kerk van Jezus Christus in onzen tijd moet voeren terwille van de vrijheid van haar prediking en haar voortbestaan. Inzooverre is dat alles Gods zaak en wij moeten dankbaar zijn, dat wij weer, evenals honderd jaar ge leden, toen jullie grootvader zoo dapper voor het Evangelie is opgekomen, er bij mogen zijn, nu Gods eer en recht op aarde op het spel staan. Zonder strijd en zonder lijden komt niets goeds op de wereld tot stand voorstelt, (let hij tic -wit speler is err riet t,,j aan den zet is. Nu vertel ik hem: VI kunt nu een zet doen, waardoor zwart een schijf moet gaan verliezen. Wil zwart die schijf behouden, dan kunt u een winnenden slag maken. U moet dus nu den stand goed bestudeeren en tot de oplossing komen. Zoo als bekend, loof ik voor de twee beste op lossingen twee damwerkjes uit („Partijen om het Wereldkampioenschap 19341936"). Inzendingen kunnen nog plaats vinden tot en met 11 Maart a.s. Partijstand H. M. Slabbekoorn. De rubriek van 24 Februari eindigde met de onderbreking van de analyse van een partijstand ons indertijd door den heer Slab bekoorn, Goes, gezonden. Het was deze stand 2 3 4 6 Onder redactie van Jur. Schroder, Sta dionstraat 29, Amsterdam-Z. Alles deze ru briek betreffende te richten aan dit adres. ONZE PROBLEMEN. In de vorige rubriek onderbrak ik de serie van 5 wedstrijdproblemen en gaf ik een extra vraagstuk, dat van den heer A. K. W. Damme. Ik schreef toen, dat in de serie van vijf, het laatste nummer, d.w.z. no. 5, in een volgende rubriek zou geplaatst worden. Dat nummertje 5 moet 4 zijn. Er zijn n.l. nog twee vraagstukken uit de cy clus wedstrijdproblemen te publiceeren, de nummers 4 en 5. In de volgende rubriek komt no. 4. Ik herplaats het extra vraagstuk Damme. Men schijnt de bedoeling niet goed te heb ben begrepen. Ik ontving daarover eenige vragen en wil daarom dit fraaie stukje nog eens opnemen, omdat de oplossing inder daad iets aparts is en men bij het zoeken en vinden veel damgenot zal smaken. Hier is het dus: 12 3 4 5 16 26 36 m m m m m li 47 48 49 50 Zwart 2 schijven op: 17 en 42. Wit 3 schijven op: 25, 31 en 33. Zwart aan den zet. Ik vroeg toen: Wie ziet er winst in voor zwart? De heer J. N. de Vroom te Koude- kerke zond de meest uitvoerige ontleding. Ik plaats deze, maar wil daarmede niet zeg gen, dat hij het aan het rechte eind heeft De lezers kunnen zelf uitpuzzelen of dhr De Vroom ook hier of daar een misstap maakt. Dat napluizen is voor dammers altijd het genoegelijkste. Ik wacht nu weer af, wie een weerlegging van een of andere variant kan vinden en of er corns een an dere winst in deze stelling zit. De heer de V. dan schrijft: Ik heb alleen geanalyseerd 4248 van zwart, omdat m.i. 4247 remise geeft. Hoofdvariant Wit: Zwart 42—48 2520BCDE 48X26 20—14A 26—42 33—28 42—37 28—22 37X5 22X11 5—23 11—6 Variant A. 231 wint 42—48 25—20BCDE 48X26 20—15 Variant B. 26—37 wint 4248 33—28 48X26 28—23*) 26—37 23—18 37—31 18—12F 17X8 25—20 31—37 wint 47 48 49 50 Zwart 13 schijven op: 3, 4, 7, 8, 1215, 17, 18, 19, 23 en 24. Wit 13 schijven op: 27, 28, 32, 33, 3538, 40, 43, 45, 47 en 48. De bedoeling is nu, dat de inzender zich iCÜCU OlW1IIL. Op 2520 volgt natuurlijk 1722 enz. Variant C. 42—48 31—26 48—37 met afsluiting van de lange lijn; wint Variant D. 42-48 31—27 48—37 sluit weer de lange lijn af met winstl Variant E. 42—48 33—29 48X26 29—23*) 26-37 23—18 37—31 wint Op 2520 en 2924 volgt direct 26 37, wint. Variant F. 42—48 33—28 48X26 28—23*) Zie B. 26—37 23—18 37—31 18—13 31X9 wint

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1940 | | pagina 8