Rondgang door den Dam-doolhoi.
■o o -a
If)
-
Wenken op technisch gebied
Waar de winden waaien
Een brief uit het concen
tratiekamp.
SO fc N - jf|
m 1 03
3
0
Q
"3
11
Q
55
111
z
i
I
o a
TI J
■W -
-
S o
z
-
O
-—I
C U.
W L
ra o
5^
2 Q.
«j
W m
C*
O
o Q
2
- w i w
r C A
O a.
O
S> a)
o In w 73 5 S*
M
It? §s g-gZ21 als-
0Q TJ
psi
-S -*
•r> r; T>
ba
•S -Q
St) S co^ u o ci
SrsSP<UttJo-3'5^.<Dts!i
O C
j-O 01
S-0 OÖS'
03
•mrr
.s
S 3
bO
jj' a j rt j
s s a os S
[2 o o a
-0 s
I 1 r
02 cd
•c
oSo>
O <x> <w 5 *3 G t>
»- -ï .3 o g ?HÏ>
- *- a o
CO J2
O si
g bo 03
111
1." Jj
(1) <u
ns O) g 02 fl
cd »S +5
O) CD
T3 02
g rtl b 'O ^'d'+J
rr! OQ 0^02°
aJ O O Cö
C crt
w -
-"N o2«j nJa>0p- !«d(or>22t ÖHOI]
-a a a,-® ms ag s5
|^Sg^-S|S3o»gs S®;: jot „„«I §|8,s3«as<a3
ZZ 3, g S 5 s &«».8^-o S tó-2*>-gT,ö) rt.S„SS'5obb'S
bo-ra 3
a p
rW
_l -P .|H 73
S® s
cd O
2 - f?
öflfl 3
SÏ 03 03 03
is Sm
-3 S N
™"3
Sob
StaS
"Sfa
o c> 1
w-, <a
iT5 ^5 br
bo
S s fc j.
02 O
r- cd
Q o; cd
2 U PS S g §9
••3twaaa§s^
cd
:ft<S3S
&i3 w
T :»o m o
««■be
ah 3fl
a
0) 3
<i3 .a
g ni
.a
-S JS p 3 ti A
*rr bJO bD <D jj
U)-m 24 O tn
winnen van grxxtte moeilijkheden (een zwa
re fietstocht) en het doorleven van worste
tingen bij 't lezen van romans of in do
dagdroomen. Deze spelen kunnen gevaarlijk
worden, maar meestal werken kameraad
schap, spelregels en bepaalde gebruiken
zoodanig, dat van ontsporingen haast geen
sprake is.
Bij '_t lezen van romans, vooral met mis-
dadigen inhoud, is het gevaar van ontspo
ring grooter, hoewel 't omzetten van de
fantasie in daden daar vaak groote bezwa
ren ontmoet De ongevaarlijke ontlading
van de geslachtsdrift geschiedt óf door den
omgang met personen van 't andere ge
slacht in club en spel of in het fantasie
leven. Ook hier bestaan gevaren, maar ook
hier worden de gevaren getemperd, wat den
omgang met personen van het andere ge
slacht betreft, door voldoende toezicht, door
zeden en gewoonten, door de moraal van
den puber en het schaamtegevoel. Bij 't
fantasieleven is de overgang van de hoogste
idealen naar de lage zinnelijkheid steeds
aanwezig, omdat het fantasie-leven licht de
remmen van verstand en moraal negeert.
Volgens Stanley Hall wordt door hel
spel het psychisch leven gezuiverd. Wan
neer een jongen bijv. postzegels verzamelt,
wordt de hebzucht op deze wijze bevredigd
en in goede banen geleid. Deze verklaring
kan op waarschijnlijkheid aanspraak ma
ken bij sommige spelen, bijv. bij wedstrij
den. Maar er zijn groote bezwaren tegen
deze theorie aan te voeren. Ze steunt op de
evolutie-theorie. Bovendien speelt 't kind
even graag met modern speelgoed als met
pijl en boog. Trein, auto, en vliegmachine
zijn altijd sterk begeerd speelgoed. En wat
"t zuiveringsmoment betreft, dan zou de
mensch bevrijd worden van de gevaarlijke
driftendoor er aan toe te geven. Het
is kenmerkend voor deze theorie, dat ze zoo
heidensch is.
IV. De vooroefeningstheorie.
Karl Groos, Claparède en veel anderen heb
ben deze verklaring voor het spel gegeven.
Het is de meest verbreide opvatting. Ze
houdt in, dat 't kind speelt, om, onbewust
en ongewild, de functies te oefenen, die in
*t latere leven noodig zijn. Deze theorie
gaat in vele gevallen op. En zeker in den
leeftijd van 07 jaar.
Tenslotte wil ik dit artikeltje over het
spel eindigen met een indeeling van de
kinderspelen. Zij is van Prof. Kohnstamm.
Deze onderscheidt dan:
1. Bewegingsspelen (bijv. kruipen, loopen,
hinken, springen, dansen).
2. Het spel der vormgeving (met klei
poppetjes maken, van kaarten een huis
bouwen, ook weer afbreken, dus zoowel de
structieve en constructieve spelen).
3. Illusie- of fantasiespelen (bijv. met een
trein, die uit blokken bestaat, stokpaardje,
dus eigenlijk 't spelen van een rol als op
T tooneel).
Rotterdam.
P. W. J S.
SCHEEPVAART EN RADIO.
Het verkeer tusschen de verschillende
schepen en stations gebeurt op een golf
lengte van 600 M. Het verkeer wordt ech
ter voor de berichten aan zeevarenden van
verschillende landstations op bepaalde tij
den onderbroken. De 600 M. wordt ook
gebruikt voor het oproepen van andere
stations, waarvoor telegrammen aanwezig
zijn, welke, nadat op 600 M. verbinding is
gekregen, worden overgeseind op andere,
afgesproken golven. Door internationale re
gelingen is getracht te verhinderen, dat het
verkeer op de 600 M. te intens wordt, ter
wijl dit eveneens wordt vermeden, doordat
het tegenwoordige telegrafistencorps, dat
door een degelijke langdurige opleiding een
groote vakbekwaamheid bezit, door een be
knopte werkwijze het verkeer tot het meest
noodige weet te beperken. In deze opzich
ten maakt het Nederlandsche marconisten-
corps een uitstekend figuur. Er zijn allerlei
bepalingen voor de veiligheid gemaakt. Om
te voorkomen dat een eventueel door een
schip uitgezonden noodsein door de gewel
dige drukte in tiet radioverkeer verloren
zou gaan, heett men de bepalingen gemaakt
dat van de 15° tot de 18° en van de 45°
tot de 48° minuut het gewone verkeer moet
stoppen en geluisterd moet worden naar
veiligheids en noodseinen.
Noodseinen spreken voor zichzelf en wor
den gegeven als een schip in nood verkeert.
Dit sein is het bekende SOS, wat volgens
sommigen Save Our Souls (redt onze zie
len) beteekent Anderen beweren, dat het
iets anders beteekent, en om niet te ver
van de waarheid af te zijn, schijnt het geen
enkele beteekenis te hebben. Het is alleen
een combinatie van gemakkelijk over te
seinen letters. De volksmond heeft er ech
ter verschillende beteekenissen aan gege
ven, zooals dat zooveel met losstaande let-
terteekens gebeurt
Veiligheidsseinen zijn seinen verband
houdende met de veiligheid op zee, in de
meest uitgebreide zin van het woord. Zoo
behooren hiertoe het automatische alarm
toestel, de richtingzoeker, het echolood, ra
diozenders in reddingbooten, de weerberich
ten dienst, medische adviezen, om de voor
naamste te noemen. Het telegramverkeer
wordt niet afgewikkeld op de 600 m. Ver
schillende golven worden hiervoor gebruikt,
b.v. de 21002800 m., ultrakorte golf op de
182436 m. band. De band van 100200
m. wordt gebruikt door de kustvaartuigen
en de visscherij. Op deze golflengte is het
herhaaldelijk mogelijk, b.v. gedeelten van
het scheepsverkeer op de Schelde hier in
Zeeland te volgen. Het verkeer op de ultra
korte golf wordt hoe langer hoe meer ge
bruikt, terwijl het langegolf verkeer hoe
langer hoe meer afneemt Vrachtschepen,
die geen uitgebreide radio-installaties heb
ben maken voor het verkeer op den korten
afstand veel gebruik van de 800 m. golf.
De z.g. radiopeilingen geschieden meestal
ook op deze golflengte. Het telegramverkeer
heeft veel plaats op 660 en op 706 m.
De landstations hebben zenders en ont
vangers werkende op alle golflengten.
Daardoor is het mogelijk, dat b.v. Scheve-
ningen-Radio met alle schepen over de ge-
heele wereld op ieder uur van den dag
bijna in verbinding kan komen. Daardoor
is het niet alleen mogelijk dat men van
boord van schepen aan andere schepen of
naar den vasten wal telegrammen kan ver
zenden, maar ook van den vasten wal aan
schepelingen en passagiers. Deze telegram
men worden aan ieder Rijkstelegraafkan-
toor aangenomen. Zooals van zelf spreekt
is dit alleen mogelijk, als de schepen, waar
voor de telegrammen bestemd zijn voorzien
zijn van een telegraaf- of telefoon-installa
tie.
Soms is verzending dezer telegrammen
tegen verminderd tarief mogelijk ter gele
genheid van speciale oogenblikken, zooals
Kerst en Nieuwjaar.
Deze dienst is van groot belang, vooral
in tijden, waarin we nu ook leven. Door
dat wij zelf een uitstekend landstation heb
ben in Scheveningen, zijn wij niet afhan
kelijk van de verzending per landkabel
naar ver verwijderde landstations, die moe
ten dienen als doorzendpost, maar kunnen
direct zelf met onze groote Oceaanstoomers
comm uni ceeren.
Vragen: J. C te G. In 1933 werd de zen
der Kootwijk voor de avonduitzendingen in
gebruik gesteld, in verband met storingen
van de op dezelfde golflengte werkende zen
der Brasow, welke storing we nog steeds
niet kwijt zijn.
Sedert 1935 is de zender den geheelen
dag in bedrijf. De sterkte is 120 kw.
door GRUNO.
1) o—
Erik Jansveld en zijn broer Leen, kon
den wel tweelingbroers zijn, zóó sprekend
geleken zij op elkaar. Tóch was Leen drie
jaar ouder. Doch Erik was altijd veel zelf
standiger geweest.
Zij hadden gewoond in een achteraf-
straatje van de binnenstad van Harenstede.
Hun vader was timmermansknecht. Ter
onzaliger ure, zeide men, was hij als klein
baasje begonnen. Dat werd zijn ongel uk.
Er zijn menschen, die voor baas geschapen
zijn. Anderen moeten knecht blijven, om-
dat zij de vereisehte capaciteiten missen.
Niet alle musici kunnen en moeten de
eerste viool spelen. Dan zou er geen con-
certgroep te vormen zijn.
Als knecht had Jansveld senior een vrij
sober bestaan. Maar het was koninklijk,
vergeleken bij den tijd, toen hij baasje
was. Dus hadden Leen en Erik nooit weel
de gekend. Dat kwam vooral Erik in zijn
later leven goed te stade.
Niettegenstaande hij een minder geluk
kig voorbeeld voor oogen had gehad, in
teresseerde Leen zich voor het timmerbe
drijf. Alleen hij veredelde zijn werk. Hij
werd meubelmaker. En een goede. Toen
hij Aaltje van Zanten trouwde, was hij een
man „in bonis", want Aaltje bracht geld
mee. Er kon een aardig zaakje worden
opgezet. Het jammere voor Leen was, dat
Aaltje wist: dat is van mijn geld. Zij
speelde de baas. Wat Leen goed vond. Of
niet. Dat werd niet gevraagd.
Toen Leen trouwde, leefde zijn moeder
niet meer. Drie maanden na den trouwdag
stierf de timmerman Jansveld. Toen zijn
heele hebben en houden was verkocht, wa
ren zijn schulden nog niet betaald. Erik
kon niet bijspringen. Toen heeft Aaltje de
hand over haar hart gestreken en 't kwam
in orde.
Dat is ééns, maar nóóit weer, heeft
zij gezegd. Geen familie-gehannis meer
rond mijn ooren.
Zóó was het dus.
Maar nu Erik.
Erik was een vreemde eend in de bijt.
Hij was aan den eenen kant wat droo-
merig van aard. Maar aan den anderen
kant hij wist ook van aanpakken, als het
moest.
Hij had een gruwelijken hekel aan het
timmerbedrijf van zijn vader. In zijn van
school vrije uren dwaalde hij door beemd
en veld, door bosch en hei, waaraan de
wonderschoone omgeving van Harenstede
zoo rijk is.
Erik leefde buiten. De onderwijzer had
geen dankbaarder en leergieriger leerling
dan onder de natuurhistorische les, als
over hoornen, planten en bloemen werd ge
handeld. De jongen kende de namen van
honderden bloemen. Hij kende er méér nog
dan zijn onderwijzer. Van tientallen wist
hij de latijnsche namen. Hoe kon het zóó?
Ja, dat wist niemand. Zijn onderwijzer
was er verbaasd over. Zijn vader nijdig.
Die zei:
Van bloemen en planten kun je niet
leven. Je kunt beter hout zagen en scha
ven.
Maar daaraan dacht Erik geen moment.
Met zijn vader kon hij er niet over praten,
doch aan Leen vertelde hij het, kort en
goed:
Ik wil bloemist worden.
Erik wist wel, waarom hij Leen in ver
trouwen nam. Leen had bij vader een wit
voetje. Daarom moest Leen zijn advocaat
zijn.
De advocaat deed zijn werk goed. Het
waren roerende pleitredenen hoewel Leen
ter wereld niet begreep, wat Erik nu in
een bloem zag. En hoe hij meende, daarin
een broodje te kunnen verdienen.
Dat wist Eiiks moeder ook niet. Maar
zij ging op in zijn enthousiasme. Want zij
hield van bloemen. Zoo had Erik er ook
een advocate bij.
En toen zwichtte de vader.
Erik kwam in de leer bij een bloemist,
vlak bij de stad. En die bloemist verbaasde
zich in stilte: die jongen was een gebo
ren tuinman; die ging óp in de bloemen
en de bloemen gingen óp in hem.
Je zult het ver sturen, zei de baas.
Maar daarnaar haakte Erik niet. Hij was
tevreden met een klein loon. Als hij slechts
in de natuur was, in Gods mooie schep
ping.
De schepping is mooier dan de men-
schen, zeide hij eens in een vertrouwelijk
oogenblikje tot den dominee.
Deze glimlachte.
Er is iets van waar, Erik. Maar in
de schepping werkt de zonde ook.
l>at begreep Erik nog niet goed.. Voor
hom was Goda schepping de hemel in. het
klein.
In de nabijheid van Eriks bloemisterij
stond een klein huisje. Van den landarbei
der Strooman, die een heel sober bestaan
leidde. Daar was een meisje. Die heette
Maria. Erik en zij kenden elkaar van de
schoolbanken af. Zij hadden samen heel
was afgespeeld. Maar toen waren zij ouder
geworden. Zij verlieten de schoolbanken.
Bij het meisje kwam de aangeboren sekse
schuchterheid. Hun wegen liepen uiteen.
Maar in de bloemisterij kwamen die we
gen weer samen. Zóó gaat het.
En toen die beiden zestien jaar waren,
wisten ze bij zich zelf:
Wij worden man en vrouw, als God
het wil.
En tóch was er nooit een woord in dien
geest gewisseld. Het zou niet in hun her
sens opkomen, zóó te praten.
Zij spraken over bloemen. Erik, anders
zwijgzaam, soms angstwekkend zwijg
zaam, toonde haar vol trots en gestdrift,
wat hij had bereikt met enten, verplanten.
En de mooiste bloemen, die zijn eigendom
waren, want hij had een hoekje van den
tuin gekregen, ontving Maria.
's Zaterdagsavonds knapte Leen zich op
en ging de stad in. Daar was het gezellig
met de verlichte winkels. Daar ontmoette
hij, toen hij ouder werd, ook Aaltje.
Erik knapte zich ook op. Maar hij ging
de stad niet in. Des zomers dwaalde hij
door de velden, hij, die één was met de
natuur. En des winters verdiepte hij zich
in boeken over bloemen, die zijn baas hem
ter leen gaf. Zijn moeder had er eerbied
voor; zijn vader minachting.
Wat voor jongen heb jij mij gegeven,
zeide hij tot zijn vrouw.
Dat was niet billijk. Hij wist het. Zijn
vrouw zweeg. Dat was het beste. Er was
met Jansveld soms geen land te bezeilen,
sinds hij „baasje" was geworden
Het eerste, groote verdriet van Erik
kwam, toen zijn moeder stierf. Zij was de
eenige, die hem begrepen had in zijn
groote liefde voor de natuur. Daarna
ging zijn hart nog méér naar Maria uit.
Want die begréép hem ook.
Van zijn zuinig opgespaarde centen
kocht Erik een tweedehandsch fiets. Hij
wilde dieper de wonder-mooie omgeving
van Harenstede in. Naar de uitgestrekte
bosschen van Westveld en Woudesch,
waarvan hij al zoo vaak had gehoord. Die
van Westveld kende hij eenigermate.
Want Westveld was te voet gemakkelijk
te bereiken. Maar Woudesch en verder wa
ren terra incognita voor hem.
De fiets bracht een uitkomst. Op de
mooie zomeravonden peddelde hij de stad
uit, al verder en verder. Hij drong de bos
schen in; ploegde door de mulle zandwg-
getjes; moest soms loopen naast het rij
wiel. O, wat was Gods schepping toch
mooi! Onzegbaar mooi! Hij voelde het
meer dan hij onder woorden brengen kon.
Als hij zat bij het snelvlietende beekje, dat
zich, daar zoo maar door het woud slinger
de: waar kwam het vandaan; waar ging
het heen?
Bij Callenbach verscheen een geschriftje
dat brieven bevat van geloofshelden, die in
Duitschland in een concentratiekamp moe
ten boeten voor hun trouw.
Hier volgt een gedeelte van een brief
van zulk een getuige aan zijn vrouw en
kinderen
„Ofschoon ik op het oogenblik niet pre
cies weet, waar ik je in gedachten zoeken
moet, wil ik je toch een groet zenden om
je te zeggen dat het mij werkelijk goed
gaat, ja, dat het mij iederen dag beter gaat.
In zekeren zin is het een tijd van zenuwont
spanning, die me hier beschoren is, na de
ontzettend inspannende weken en maanden
vol verantwoordelijkheid op elk gebied, die
achter me liggen. Weliswaar is dat natuur
lijk maar één kant van de zaak! De andere
blijft moeilijk en zal misschien mettertijd
steeds moeilijker wordende onzekerheid
van den toestand, de eenzaamheid van liet
gevangenisleven. De mensehen moeten zich
hechtenis en opgesloten zitten, voor een
ontwikkeld mensch midden uit het bezige,
werkzame beroepsleven, nu ook weer niet
al te mooi voorstellenMaar, dat God in dit
alles, wat wij doormaken en lijden, iets
groots met ons voorheeft, daarvan ben ik
heel zeker en het wordt me steeds duide
lijker. Met ons persoonlijk, met jou en mij,
met onze Belijdeniskerk, met heel ons pro-
testantsche christendom, ja met ons gan-
sche volk, met de vijanden, de onverschil
ligen, de vreesachtigen, en de „radicalen",
met de spotters en met de vromen. Met
allen heeft God een plan, zeker met ieder
afzonderlijk iets anders, maar toch met
allen tezamen één gemeenschappelijk ding,
dat Zijn naam geheiligd en geëerd wordt,
en Zijn Evangelie verkondigd en geloofd.
Daarom zal de tijd van beproeving, dien wij
nu doormaken, ook juist zoolang duren, tot
dit eigenlijke doel van God bereikt is en dat
wil met het oog op ons persoonlijk zeggen:
totdat we de les werkelijk geleerd hebben,
die God ons nu opgeeft."
„Dat was wel een erge schrik voor jul
lie, toen je het, bij jullie thuiskomst van
je schooluitstapje, moesten aanzien, hoe je
vader naar de gevangenis gebracht werd.
En ik heb zoo'n medelijden met jullie alle
drie gehad, vooral met jou, die zoo huilde.
Je behoeft echter niet bedroefd te zijn,
want je weet toch, dat vader niets ver
keerds gedaan heeft, maar alleen 'n soldaat
is in den zwaren strijd, dien de kerk van
Jezus Christus in onzen tijd moet voeren
terwille van de vrijheid van haar prediking
en haar voortbestaan. Inzooverre is dat
alles Gods zaak en wij moeten dankbaar
zijn, dat wij weer, evenals honderd jaar ge
leden, toen jullie grootvader zoo dapper
voor het Evangelie is opgekomen, er bij
mogen zijn, nu Gods eer en recht op aarde
op het spel staan. Zonder strijd en zonder
lijden komt niets goeds op de wereld tot
stand
voorstelt, (let hij tic -wit speler is err riet t,,j
aan den zet is. Nu vertel ik hem: VI kunt
nu een zet doen, waardoor zwart een schijf
moet gaan verliezen. Wil zwart die schijf
behouden, dan kunt u een winnenden slag
maken. U moet dus nu den stand goed
bestudeeren en tot de oplossing komen. Zoo
als bekend, loof ik voor de twee beste op
lossingen twee damwerkjes uit („Partijen
om het Wereldkampioenschap 19341936").
Inzendingen kunnen nog plaats vinden
tot en met 11 Maart a.s.
Partijstand H. M. Slabbekoorn.
De rubriek van 24 Februari eindigde met
de onderbreking van de analyse van een
partijstand ons indertijd door den heer Slab
bekoorn, Goes, gezonden.
Het was deze stand
2 3 4 6
Onder redactie van Jur. Schroder, Sta
dionstraat 29, Amsterdam-Z. Alles deze ru
briek betreffende te richten aan dit adres.
ONZE PROBLEMEN.
In de vorige rubriek onderbrak ik de
serie van 5 wedstrijdproblemen en gaf ik
een extra vraagstuk, dat van den heer A.
K. W. Damme. Ik schreef toen, dat in de
serie van vijf, het laatste nummer, d.w.z.
no. 5, in een volgende rubriek zou geplaatst
worden. Dat nummertje 5 moet 4 zijn. Er
zijn n.l. nog twee vraagstukken uit de cy
clus wedstrijdproblemen te publiceeren, de
nummers 4 en 5. In de volgende rubriek
komt no. 4.
Ik herplaats het extra vraagstuk Damme.
Men schijnt de bedoeling niet goed te heb
ben begrepen. Ik ontving daarover eenige
vragen en wil daarom dit fraaie stukje nog
eens opnemen, omdat de oplossing inder
daad iets aparts is en men bij het zoeken
en vinden veel damgenot zal smaken.
Hier is het dus:
12 3 4 5
16
26
36
m m m m m
li
47 48 49 50
Zwart 2 schijven op: 17 en 42.
Wit 3 schijven op: 25, 31 en 33.
Zwart aan den zet.
Ik vroeg toen: Wie ziet er winst in voor
zwart? De heer J. N. de Vroom te Koude-
kerke zond de meest uitvoerige ontleding.
Ik plaats deze, maar wil daarmede niet zeg
gen, dat hij het aan het rechte eind heeft
De lezers kunnen zelf uitpuzzelen of dhr
De Vroom ook hier of daar een misstap
maakt. Dat napluizen is voor dammers
altijd het genoegelijkste. Ik wacht nu weer
af, wie een weerlegging van een of andere
variant kan vinden en of er corns een an
dere winst in deze stelling zit.
De heer de V. dan schrijft: Ik heb alleen
geanalyseerd 4248 van zwart, omdat m.i.
4247 remise geeft.
Hoofdvariant
Wit:
Zwart
42—48
2520BCDE
48X26
20—14A
26—42
33—28
42—37
28—22
37X5
22X11
5—23
11—6
Variant
A.
231 wint
42—48
25—20BCDE
48X26
20—15
Variant
B.
26—37 wint
4248
33—28
48X26
28—23*)
26—37
23—18
37—31
18—12F
17X8
25—20
31—37 wint
47 48 49 50
Zwart 13 schijven op: 3, 4, 7, 8, 1215,
17, 18, 19, 23 en 24.
Wit 13 schijven op: 27, 28, 32, 33, 3538,
40, 43, 45, 47 en 48.
De bedoeling is nu, dat de inzender zich
iCÜCU OlW1IIL.
Op 2520 volgt natuurlijk 1722 enz.
Variant C.
42—48
31—26 48—37
met afsluiting van de lange lijn; wint
Variant D.
42-48
31—27 48—37
sluit weer de lange lijn af met winstl
Variant E.
42—48
33—29 48X26
29—23*) 26-37
23—18 37—31 wint
Op 2520 en 2924 volgt direct 26
37, wint.
Variant F.
42—48
33—28 48X26
28—23*) Zie B. 26—37
23—18 37—31
18—13 31X9 wint