J
I a I
Voor den Zondag.
3~**
°-?c r
a® b
54e
Jaar
gang
No. 21
B. O
01 e to o
oRM0
S ®,3
9 9®
s cog
êl
W B
og-c:
C
I
of
y* t-t
°p' ftOwg^CO.^S
OiO^tOffi 2 ®°m cop
-n©».
- n r- o m k
f 8 ®K*
£T i—j CO
a* 3 m so 2. o
*0 ro Jj P° 05 3 5 «-.
QjP SSt±s oom^BS^
"2 9 B
'WO
;buftS O *1
w o a» r T;
.8
M
CO
J-.
P TT
a-? Ps
3
CO
CD
Wff
h-» ct»
^«■3 5
EB 3
ffi to 3 B
a! g.
CD
CD
Q. CL
CD CD
3 3
2 3 o-"0
CD {0* S- R*
3 »rt CD CD
c+
5 S- c
CD P
£<g
O
CD
3
M
3
^3
CD
O
3Q 3 5
o co
&g-§
3
|P CO
9<ig
3 g
t;-Ba>3®cn:?®- o a
»®B»B: ï®hO-
s as a? g»s
g-3 4
<5
CD »-«
a- a to o
3 3
2
3
CD CD
G.
o°a|~
O O CD O- CD --
T 1 ffi rX- CD
N
sr§
CTJ crC- c/T
*1 CD tf^
P5 p
®ï£gf 1
m o
P O CD g 3
CL
CD
CD
3 i ffi
CLCJQ
p N
CD O
1§g o„s
CD S5 o
tr pr
5
3 2 - n
cr> Sft. B cc
3 a ö-i
I® "I
CD
££0*3
CD N
pr
co
g.N
sf
S»
S°
c H
r+ C c
Sg"3
p P
P
K M
O
CD £-*•
P=T <J
o
S.^
£a
8" «"B
gï
3 p SS <2:
a *3. a
2.2 3*or®
0
01
W-
P
P
o-
Tff
5
p,^
a
p
-j <-+-
a
a
h-p "O M
S-g g-a g
sr'?I
m <i p. *r*>
3 a p P a
3 2
o Cf? P* «3
a B B g* O
3 CO
CL t-*
iTFTinF
"o, a
-gE-I®§oo|ga<^
ij as ffp a®
®3 ®31 O
ft 3 3 P. g
3 N B
»®?3 5' 3 a'' 3
O B-CTQ oi
S p
!!§ss-^
S 3 §*'o«} O
3 B 3 g o
5f E 3*
D-fp g 5 a.®
3*
2 ?!5
2
-w 3 3
O»
<j tr o
P D-
nr
Sg*
O o
p
o
g*
dit echter moeten doen, moest het ezon-
dene even yvachten, totdat er tijd aan be-
steed ton worden. Publicatie alleen om den
slag ais hierboven aangegeven had weinig
nut, omdat, zooals gezegd, de slag bekend
en eenvoudig is en meermalen slagen be
rustend op 't dam laten halen en opvangen
in deze rubriek zijn geplaatst.
Wij willen nu eens nagaan de aardige
momenten die ontstaan als zwart 2933
speelt (inplaats van 38)
2933
28—22 A 33X44
22X13 19X8
49X40 813 B
en wit zal heel wat moeite hebben om de
zen zeer nadeeligen stand remise te behou
den.
Speelt zwart bij B b.v. 14—19, dan for
ceert wit onmiddellijk de remise door:
14—19
25—20 24X15
36—31 26X37
4742 37 X 39
40—34 39X30
35X2 remise!
Bij A kan wit ook 2823 en 18 X 27 spe
len. Bij 2823 denk ik aan het navolgende:
28—23 18X29
39X28 29—34
43—39 34 X 43
49X38 24—29
35—30 21—27
4742 3—8
42—37 8—12
37—32 12—18
32X21 26X17
36—31 18—22
30—24 22X42
24X13 14—19
13X33
en wjj zijn in dezen stand aangeland:
1 2 3 4 5
Zwart 2 schijven op: 17 en 42.
Wit 3 schijven op: 25, 31 en 33.
Zwart aan den zet.
Kunt U die winnen?? Zoo ja, hoe? Bui
ten den wedstrijd om, vernemen wij gaarne
of iemand erin geslaagd is winst in deze
stelling te vinden. De analyse van dezen
interessanten stand zullen wij vervolgen.
Er zit nog veel schoons in.
Voor de Nichtjes en Neefjes,
Hierd volgen de prijsraadsels.
1. Voor de grooteren.
Het geheel bestaat uit 50 letters.
22. 12. 49. 15. 43. 9. 15. 36. 2. is een
ander woord voor lawaai.
1. 21. 47. 15. is modder.
Een 11. 4. 38. 14. 29. 17. dient voor
beschutting.
Met een 42. 13. 39. 31. 5. 28. 24. 29.
worden flesschen gevuld.
Een 23. 35. 10. 35. 7. 37. 44. 13. is een
hooggeplaatst persoon.
32. 27. 41. 6. 35. 48. is druk, opgewon
den.
Een 48. 18. 45. 20. 50. 33. is een ver
tegenwoordiger.
Een 11. 2. 30. 25. 8. 20. 50. 48. is een
Indisch kleedingstuk.
Je 2. 40. 11. moet je op school leeren.
46. 3. 19. 1. 31. 26. 16. 34. worden niet
altijd vervuld.
2. Voor de kleineren.
Het geheel bestaat uit 24 letters.
Een S. 14. 23. 7. boort bij een roeiboot.
Van 9. 4. 22. 18. 13. wordt je nat.
Een 17. 8 16. 3. is een dicht boseh.
5. 20. 12. 3. is niet vierkant.
Een 24. 6. 10. 15. 21. ziet zwart.
De 19. 2. 11. is diep.
Een 7. 23. 2. 9. is een groot water.
Een 7. 1. 11. 21. is een insect.
Allen hartelijk gegroet van
TANTE DOT.TJE.
ELLY'S STRIJD.
13.) o
„Gewonnen", denkt Stien „en dan... en
dan nog lekker terug naar de vierde klas."
Meester Zuidkamp is geheel uit z'n hu
meur. 'tls alsof er een druk in de heele
klas is, dien druk voelt Elly 't zwaarst van
allen. En voorover gebogend-liggend met
haar hoofdje op de armen, snikt ze haar
verdriet uit. De vriendschap van allen is
ze nu kwijt. Geen lichtstraaltje van blijd
schap ziet ze meer, 'tis alles donker, diep
donker verdriet.
„Ring", gaat 't belletje. Twaalf uur. Als
Meester gedankt heeft, gaan de kinderen
weg. Elly zit nog steeds in dezelfde hou
ding. Onder 't weggaan herhaalt Stien wel
drie-vier maal: „Wat 'n gemeene bedrieg
ster, hè."
De anderen zeggen niets terug, zeker
omdat Stien 'tzegt.
Meester Zuidkamp gaat naar Elly toe.
„Meisje, neem je werkschrift voor je en
ga schrijven: „Ik mag niemand bedriegen."
Elly pakt haar schrift, maar o, wat beeft
ze, de pen kan ze niet stil houden op het
papier, van schrijven is geen sprake. Mees
ter ziet 't wel. Medelijden en toorn woelen
in hem dooreen; hij ziet het groote berouw
en... z'n medelijden wint het. „Hoor eens
Elly, je bent te veel van streek, ga jij nu
maar naar huis, dan kom ik vanavond wel
eens met je Vader praten en dan zullen
we verder zien."
„O, verschrikkelijk", denkt Elly, „wat zal
Vader boos zijn."
„Ga nu maar", en met gebogen hoofdje
snikkend verlaat Elly 't lokaal, ze is weer
midden in de woestijn van haar kinder
verdriet, 'tis nog erger dan vroeger, want
nu komt er eigen schuld bij. Was ze nu
maar ineens thuis. De andere kinderen zijn
nog niet eens de gang uit.
Stien heeft 'thoogste woord: „Bob, daar
heb je de bedriegster."
Bob weet er alles van en zegt tegen Stien:
„Jtj liegt ook wel eens."
Ben jij dat al vergeten met die boeken-
tasch hè?"
Elly maakt van de gelegenheid gebruik,
om zoo gauw mogelijk weg te komen, ze
rent de plaats over, naar huis.
Bob haar achterna, hij heeft dat groote
verdriet gezien.
„Hei, EL Wacht even. Trek je er niks
vanaan. 'tis... 'tis... ja... 'tis stom van
je, zie je, maar zoo iets niet weer doen,
hè. Kom maar gauw terug naar de vierde."
Elly zegt niets terug. Bob is blij als Elly
thuis is en hij alleen weg kan hollen. Hij
is kwaad. Waarop? Ja, dat weet hg zelf
niet
Moe heeft juist de tafel gedekt als Elly
binnenkomt
„Dag Moe."
„Maar Elly, wat is er gebeurd?"
En nu barst Elly in snikken uit „O moe
toch!"
„Nou zeg dan toch, wat is er gebeurd?"
„Ik durf niet, ik kan 'tniet zeggen, 'tls
zoo erg. Meester komt vanavond."
„Zeg dan toch Elly wat er is gebeurd."
„O, U zal zoo boos worden. Ik heb... Dien
heeft... me altijd met de sommen gehol
pen... en... en nou was ze ziek, en... nou
zegt Meester, dat ik een bedriegster ben."
Moe wordt bleek van schrik, want ze
denkt tegelijk aan Vader.
„Maar Elly, Elly toch! Hoe heb je zoo
iets kunnen doen," jammert Moederen
Elly holt naar 't kantoortjeze kan die
jammerstem van Moe niet aanhooren, ze
wil nu alleen zijn, alleen met haar onnoe
melijk verdriet.
Daar is -varier-.
„Is JSI nog niet thuis? Wat kijk je be
drukt, Moeder?"
„Ja, El is thuis. Ze zit op 't kantoortje.
Ze heeft straf."
„Straf? Waarvoor?", vraagt Vader ver
wonderd. „Elly straf?"
„Ach je moet maar niet boos worden,
't Is al erg genoeg voor haar.
Dien heeft haar altijd met de sommen
geholpen en nu is Dien ziek en is de be
driegerij uitgekomen."
„Wat heeft ze de Meester bedrogen en
ons? Mijn Elly? Dat had ik nooit, nooit
van haar kunnen denken," en Vader stapt
meteen naar 't kantoortje.
Elly hoort Vader aankomen. Haar hartje
bonst, haar heele lichaam beeft.
Nu komt 't allerverschrikkelijkste.
„Elly, hoe heb je zoo iets kunnen doen.
Elly, Elly gééf me eens antwoord?"
,Jkik'wget nietVader,"
snikt Elly.
„Je doet je Vader en Moeder groot ver
driet aan, Elly toch!"
O, die woorden van Vader vallen als
zweepslagen op haar neer, haar verdriet
kan ze bijna niet meer dragen. Vader weet
ook niet, wat hij zeggen zal, als hij naar
Elly kijkt Wat een verdriet!
Moeder komt om een hoekje van de deur
kijken en zegt: „Ach, laat ze maar een
oogenblik alleen."
Dan gaan Vader en Moeder stil naar de
kamer.
Alleen is Elly weer. Allemaal vinden ze
haar een bedriegster, alles is droef en don
ker, geen lichtplekje ziet ze. O, dat leeren.
„O, Dienik wouik wouen
weer snikt ze 't uit
Als Elly 's avonds naar bed gaat, gaat
Moeder met haar mee. Elly wil zonder
bidden in bed gaan.
„Bidden, Elly", zegt Moe.
„Bidden Moe? wat moet ik bidden", en
de tranen zijn niet te stelpen, ,jk heb al
zooveel gebeden, 't helpt toch niet, ik heb
't verloren." 1
„Verloren", vraagt Moeder verschrikt,
„wat bedoel je?" En dan haalt Elly de
schouders op.
„God vergeeft graag, El, dat weet je toch
wel. Je hebt er toch echt berouw over?"
Dan knielt Elly neer en bidt een echt
gebed. Moeder stopt haar nog eens lekker
toe, geeft haar een nachtzoen en zegt: „Elly
alles is nu weer goed. Denk nu maar ner
gens meer over."
Moe gaat weer naar de huiskamer, waar
Vader is en zegt: „We moeten oppassen
met Elly, anders wordt ze nog ziek. Ze
had 't over bidden't helpt toch niet....,
verloren, 't Kind is geloof ik heelemaal in
de war, enMoeder begint te schreien.
„Kom, kom, kom, je. bent net als El,
dadelijk van streek, 't Zal best losloopen
met dr."
Daar gaat de bel. Moeder gaat open doen
en even later komt Meester Zuidkamp de
kamer in.
„Dag mijnheer."
„Dag Meester, ja, ik moet me schamen
voor m'n dochtertje."
»„Ze heeft u zeker alles al verteld? 'k
Geloof, dat we Meester Bosman gelijk moe
ten geven."
„Neen", zegt Vader, „daar gaat het nu
niet over, maar dat ze u bedrogen heeft,
dat is nu 't verschrikkelijkste."
Meester Zuidkamp knikt eens en zegt:
„Ja, ja, maar weet u wie daarvan de
schuld is?"
„Die Dien natuurlijk, want uit zichzelf is
Elly zoo niet"
„Neen, net niet Maar er is er één, die
uw kind 't moeilijk maakt, hij plaagt en
dreigt haar altijd en maakt 't leven on
draaglijk voor haar op school Als dat zoo
door gaat, wordt ze nog zenuwziek."
Vader maakt zich inwendig boos, ze moe
ten van 'zn Elly afblijven en hij zegt met
harde stem: „Maar u bent toch de Meester,
waarom straft u dien vlegel niet?"
„Dat kan en durf ik niet," en een glim
lachje speelt om Meesters lippen.
,;Dat durf ik niet, nou nog mooier. Zeg
mij maar wie het is, dan zal ik hem eens
flink onder handen nemen."
(Slot volgt.)
Zaterdag 24 Februari 194Q
ONDAlMLAD
BEDROEFD TOT DEN DOOD TOE.
Toen zeide Hij tot hen: Mijne ziel
is geheel bedroefd, tot den dood toe.
Matth. 26:38.
De gedachtenis van het droevig worden
van Christus in Gethsémané, van het ge
heel bedroefd zgn van Zijn ziel tot den dood
toe, brengt ons in het binnenste van het
heiligdom Gods.
Zóó kan alleen God-Zelf een menschen-
ziel beroeren, beangstigen. Hij, die de macht
heeft beide ziel en lichaam te verderven
in de heL Hier is de toorn van den heiligen
en rechtvaardigen God, die Christus aan
ziet voor de Zgnen als hun borg en offer.
Gelijk eens Israël op Karmels hoogten
rond Elia's altaar stond en Gods ontferming
met het hemelvuur het offer greep en niet
het schuldig volk, zoo ook ziet God de
Zijnen in Christus aan, maar nu is de volle
werkelijkheid gekomen en als in het mid
den der Zijnen wordt Hij, tot hun behoud,
aangegrepen om in Gods eeuwigen toorn
ingedompeld te worden en .de helsche be
nauwdheid en smart te smaken.
Het aangezicht Gods is in toorn van Zgn
met onze schuld beladen ziel afgewend en
het verteerend vuur van Gods heiligheid
slaat in de ziel van onzen Hoogepriester.
Zie Hem daar gaan met zijn drie discipe
len; een weinig gaat Hg verder; het offer
staat tenslotte alleen in den eenzamen
priester, die geen ander offer heeft dan
Zichzelven, en het kostbaarste van Hem
zeiven, Zijn heilige ziel, Gode onstraffelijk
opoffert.
Maar waar is in dit eenige, volkomen
offer het altaar, dat de gave heiligt, dat
haar draagt en opbeurt? Dat altaar is de
Zone Gods, die onderschraagt Zijn mensche-
lijke natuur, die daardoor in Gods vertee
rend vuur uithoudt, doordraagt den last
van den toorn Gods tegen de zonde van
het menschelijk geslacht.
Hij wordt aangezien om onzentwille als
degene in Wien God met ons rekent de ont
zettende rekening van Zgn heilig recht.
Daarin staat Hij alleen, maar vlak bij
ons. Niemand kan daarin met Hem mee
gaan, nochtans staat Hg daar voor allen,
die naar Gods Raad aan Hem gebonden zgn
en met levende banden des Heiligen Gees-
tes aan Hem gebonden zullen worden.
Om onzentwille ligt en bidt daar, lijdt
en strijdt, Zijn aangezicht ter aarde, gansch
Zgn ziel en lichaam in onbegrijpelijk felle
oordeelsaangrijpingen, de Christus Gods,
Dien God aanziet als het offer in onze
plaats, dat Hij doorboort met felle schichten.
In de gedachtenis aan dit lijden wordt
onze ziel wel bedroefd vanwege onze zonde,
dat wij de gunst Gods hebben versmaad,
en de aarde en haar vruchten waardevoller
hebben gekeurd dan de genade van onzen
Schepper.
Allerlei verbloeming baat hier niet; in
UW LIEFDE, HEER!
Uw liefde, Heer, zal ik mijn redding achten;
In deze zee verzinken mijn gedachten,
O Jezus, die om zondaars te bevrijden
zoo zwaar woudt lgden.
'k Zie U, Gods Zoon in eeuwigheid geprezen,
tot in den dood als mensch gehoorzaam
[wezen,
in onze plaats gemarteld en geslagen
de zonde dragen.
Ons hart bezwijkthet beeft. Hoe doet ons
[deinzen
't Ontzaglijk Kruis, als wij zijn zin
[bepeinzen!
O Liefde, 'k zie en voel in Uwe wonden
den vloek der zonden.
Waar Ge U voor mij hebt in den dood
[gegeven
hoe zou ik dan naar mijnen wil nog leven?
Zou 'kU, o Heer! die voor mijn schuld
[woudt lijden
mgn hart niet wijden?
Och als ik, Heer, om mijne zonden beve,
dat dan Uw Kruis mg weder ruste geve.
Dat Kruis zg mij dan vrede en vreugde
[tevens,
o God, mijns levens!
het licht van Christus' nachtelijk zielelijden
wordt onze zonde geheel ontdekt: wat heb
ben wij Gods gunst dikwijls miskend, aan
Zijn zegen was ons niet altijd alles ge
legen.
Daarom is Gods aangezicht in toorn van
Christus afgewend.
Doch dit is het wonder: het geschiedt,
opdat wij de gunst van den God aller genade
Jezus Christus zouden deelachtig worden.
Dit zielelijden is schulddelgend.
Het is betaling voor de Zijnen en dat
ten einde toe, want het geschiedt in volle
liefde tot Gods gebod en in gehoorzaamheid
aan den wil des Vaders. Het is volbracht!
Daarom is er voor ons, voor onzen zon
digen aard en voor al onze zonden en zwak
heden volkomen vergeving.
Grijpen wij den heiligen Zielelijdèr van
Gethsémané's droeven nacht in geloof en
liefde aan.
Dan mogen wij opstaan door Hem en
roemen in Gods genade.
Hij lag daar bedroefd tot den dood, de
Zijnen bleven, maar zij sliepen. Zoo is toch
ons onwaardigen door den eenzame in Zijn
smarten de gunst Gods toegewend. De
Vader Zelf heeft ons lief en kroonde ons
Hoofd ten koning.
Worde dan onze ziel verheugd in den
voorsmaak des eeuwigen levens, want Hij
blijft met ons en Hij waakt over ons, Jezus
Christus, de Priester in eeuwigheid naar
de ordening van Melchizedek.
Het kind van 0--7 jaar.
(Vervolg.)
Wanneer het kind ontdekt heeft, dat ieder
ding een naam heeft, en derhalve in 't
naam stadium is gekomen, is de „dier
lijke" periode afgesloten. Door de verove
ring van de taal is de kloof, die mensch
en dier scheidt door 'tkind overbrugd. Er
gaat een nieuwe wereld open, alles komt
in ander licht te staan. Het vragen begint,
en in de voorafgegane stukjes heb ik dit
vragen uitvoerig bekeken. Het begon met
vragen naar den naam: izda? enz. Daar
na kwamen de doel vragenwat is een
kist? wat is... enz.? Toen de waarom
vragen, waarvan ik een en ander toelichtte
met het bekende versje van Clinge Doorn
bos. Tenslotte komt de vraag naar God,
als de eerste oorzaak van alles. Hier moet
en kan het godsdienstonderwijs aanknoo-
pen. Daar het mgn plan is over de gods
dienstige opvoeding van kinderen later in
dit jaar eenige artikelen te schrijven, ga
ik lüer dus deze belangrgke kwestie on
besproken voorbg.
Het kind besteedt jaren aan de verove
ring der omgeving met behulp van de taal
en hiermee gaat een lichamelijke en geeste
lijke groei gepaard. Het kind is nu in het
handelingsstadium gekomen en
vooral in teekenen en spel toont het
wat er in hem omgaat.
Bgzonder interessant is het kinderteeke-
nen. Er is reeds een kleine bibliotheek aan
lectuur over dit onderwerp verschenen.
Enkele hoofdtrekken van het kinderteeke-
nen wil ik hier aangeven.
Met het tweede levensjaar ongeveer be
gint het kind met potlood of krijt te smee-
ren en te krassen. Begon het spreken met
de „brabbel"-periode, het teekenen begint
met de „krabbel"-periode.
Het is meer spelen dan teekenen. Het
krabbelen op papier of muur, het streepen
in 'tzand of 't knoeien op beslagen ruiten,
is spel. De kinderen bedoelen dan in dien
eersten tijd, niet zoo zeer iets zichtbaars
weer te geven. Het „teekenen" is meer een
ontlading van him bewegings- en speldrifL
Het is de spontane uiting van het kind
zich in bewegingen te uiten.
Eerst later komt het zinvolle teekenen.
Ongeveer 4 jaar oud gaat het kind in zgn
krassen en lijnen zekere beteekenis zien.
Het gaat er een naam aan geven. Dat is
een man, dat is een huis, dat is een
spin. Het is niet zoo, dat een kind
eerst zegt: ik ga een huis teekenen. Dit
is weer een verder stadium. Na het bedoe
lingloos krabbelen, gaat het dus eerst zijn
eigen krabbels achteraf benoemen. Weer
een stap verder, en het kind zegt: ik ga
een man teekenen. Hoe ziet zoo'n man er
dan uit? Meestal eerst alleen hoofd en
beenen. „Juist voldoende", zegt Ricci, een
Italiaansch onderzoeker, „om te eten, te
zien en te loopen". Wat wil het kind met
zijn teekeningen uitbeelden Het is zaak nu
op te passen. Wij mogen er niet als vol-