;f° a§ i !*P<i --«a-l rs f9»£sri. •s-ssS-BpsssPïga^^Bs- 10 - I Is 2 H 12> Zaterdag 17 Februari 1940 54e Jaar gang No. 20 Voor den Zondag. Het kind van 0—7 jaar. l"o4S r sb o ~,0<l P° g 11 J». J-» p o3 rgc -i ©e g-o°3 c o "boi+Og' <3 co £.~- oscff i-l o lu 3 SSfcifcS^&Bö-o o2g 00» O Ol CJl Vs - I *-i O o ÜT g o w 2 S o S-B-^n S r- <i s-?s 2 B. M 5 p *1 ffi - B w S O (ff?! r>m 3 aq M- 5-3 °S o£.® f'ai 1,2 S NHPoo $2 jffpokg mogs 8 «31 b m go H'3?ob. S-»oSu 3 g B§ os o S. Co!>n> 2, 3 <3 G t-^S?d5?5 jö.t-'sq'S Gdw Pgoa^^SSSó? r- l (D ^Oö s 5> OQ <d CT -j C ft) Q5 3 3 CD r< o 3 *3 CD 3 w cd 3 03 3 3 O cd S-B cd C 3 J: p a •3 V CTQ O IT™ <3: CD 3 w g O- oS-S-B w A<i g <-*- By ■3 s 5 -. 3 a- ;r t_i. o (D m w 3 P •a 5 18 3 8- ts a 3 o o 2 3 OQ cd OQ O 3* »-*• w 3 g cd dj cd rt- m g a 2 3 3 cd 3 CD 53 N cd cd cd 1 *1 M» J 3 3 t° 3- S p g.® 3 a 3 W 2 2 a 3- 3 §o-£<* 3- 3* w CT O 3 g.» 03 ct- cd N <g M 3 g'®® g S -a a J 5i 8 3 „TP 5 ."£5 a* ffi V 2 cd 3 rt- c -a rtS g p a S.c a "K 3 ^S" 3 2-- 3 r+ O O 3 o o* 3" rt- e.' H» N Qrq P m e o o -x fiT ft» -5 co g-so-c. g- Rfit 3 3 H Nóg speelt Zwart doorWaarom De toestand is reddeloos en zonder eenigre hoop! 65. 16—21 66. 4247 21—26 67. 32—27 En nu gaf Zwart op.' Een sterk gespeeld slot! Probleem No. 3. Auteur: wordt later bekend gemaakt. Zwart: 10 schijven op: 3, 4, 9, 11, 12, 13, 15, 18, 19 en 36. Wit: 10 schijven op 24, 25, 28, 29, 30, 33, 38, 39, 41 en 42. Wit speelt en wint! Oplossingen van dit probleem moeten vóór 28 Februari in mijn bezit zijn. Correspondentie. Beoordeelingen van problemen gelieve men nü nog niet in te zenden, dat geeft verwarring. Men beware de problemen dezer serie van vijf en als ik in deze rubriek daarvan melding maak, dan is het tijd om uw oordeel in te zenden. Hoe? Daarop kom ik dan nog even terug. J. v. W. te MiddelburgWordt onder zocht. U hoort spoedig uitslag. Aan de Nichtjes en Neefjes! lederen dag lezen we de berichten over den strijd van de Russen tegen Finland. En wat voor een strijd. Het groote over machtige Rusland tegen het kleine Finland. Tot nog toe houden de Finnen stand en telkens weer lezen we dat de Russen wor den teruggeslagen. Weet jullie aan welke andere strijd, vroeger in ons land me dit doet denken? Denk maar eens even na. Toen was het stadhouder Willem III die zoo met een klein leger zoo dapper stand hield tegen een veel grootere overmacht. O, als de Finnen het toch eens mochten winnen. Want hun strijd is een strijd voor het recht. Zij strijden voor hun vrijheid en hun dapperheid wordt wel beloond. Mobilisatie. Wat dat .beteekent, dat we ten we nu wel, maar oorlog, gelukkig is dat bij ons nog geen werkelijkheid gewor den. Net als in ons land, werden in Finland de mannen ook opgeroepen om hun land te gaan beschermen, maar hier keeren zij nog telkens terug, hier is het slechts wachten, of de vijand zal komen, maar daar, steeds meer en steeds meer dooden blijven er achter op de witte sneeuwvelden, die nu met bloed zijn besmeurd. Ook hier in Nederland wordt veel geld ingezameld voor de Finnen. Wat zou het heerlijk zijn als hulp nog mocht baten. We hopen het van harte, maar bovenal, laten we niet vergeten te bidden, te bidden voor hen, die daar strijden, en hen die eenzaam achterblijven, en dan in de eerste plaats te bidden voor den vrede. Kattend ij ke. „Naerebout". Wat ben je weer aan 't werk geweest. Hartelijk dank voor de raadsels. Het vers was echt „na tuurgetrouw". Heerlijk dat je zooveel hebt kunnen rijden. Heb je je nog geoefend in het schoonrijden? Wemeldinge. „De twee gebroeders". Gezellig, dat de brief er weer was en er stond zooveei nieuws in. Ik. hoop dat het feest goed zal slagenkennen jullie je voor dracht al? Neeop zoo'n manier kun je niet veel van het ijs genieten, maar jullie kun nen elkaar gezelschap houden, dat is nogal een troost. Serooskerke. „Parker". Zooals altijd zag je brief er ook nu weer keurig uit. Prettig dat jullie de „zaken" nu voor el kaar opknapt. Beterschap hoor. Jammer van dat eene woordje, het scheelde zoo wei nig. Ja, jullie zult wel blij zijn als de dooi invalt. „Karekiet". Ik vind het erg gezellig dat je er nog aan gedacht hebt en het was prachtig op tijd. Kan je zuster nogal wen nen in M.? Ze treft het niet daar nu ziek te zijn. Nee hoor, zóóveel tijd nemen de raadsels niet in beslag. Ja, die zegels kun je ook sturen. Nieuwdorp. „Frederik Hendrik". Nu, ik kan begrijpen dat je blij was met het boek, want ik vond het zelf ook prachtig. Het is weer een mooie aanwinst hè, voor je verzameling. Je ziet ook hier weer, wat de kou betreft, dat het ook een goede zijde heeft. Ja, als het nog even aanhoudt gaan we ineens van den winter in de lente over. Roosendaal. „Viooltje". Jij bent een boek wel waard, en als je het zoo vaak overleest weet je zeker wel heel precies wat er in staat. Ja, er is nu wel gelegen heid geweest om te leeren rijden. Maar met de slee is ook leuk, daar heb je gelijk aan. N i s s e. „Zusje". Wat was dat een leuke middag. Fijn hoor dat je ook een paar prij zen had. De wedstrijd met de kruiwagen leek me wel het moeilijkst. „Fietsertje". Zoo'n schoolbibliotheek is toch maar iets heerlijks en ik denk dat jij er al heel wat van genoten hebt. Ja, ik zou er ook wel naar toe willen, maar zal me ook met de foto's tevreden moeten stellen. Aagtekerke. „Vergeet-mij-nietje". Die gevechtswagen van jou gaf dus ook al aan leiding tot heel wat narigheid, zelfs scher ven. Maar het is een prachtding hoor, ik kan begrijpen dat het je speet toen de veer kapot ging. Heeft vader hem nog kunnen maken? „Kleine Bertus". Het was maar ge lukkig dat jullie gelijk de griep hadden, nu konden jullie elkaar tenminste troos ten. Is kleine broer ook weer heelemaal beter? Met die belofte kom je precies een maand te laat hoor. Oostkapelle. „Kwartel". Nee, het viel voor heel wat menschen niet mee, dat het weer zoo hard ging vriezen; de warme lentedagen zullen nu wel met blijdschap begroet worden. Het doet me plezier dat het boek zoo naar je zin is. „Merel". Dat is nog eens flink om meteen de plaats van je broer in te nemen. Als je het wat meer doet zal het brievenschrijven ook wel mee vallen. Vertel je me een volgende keer nog eens hoe oud je bent? Hier volgen de raadsels. 1. Voor de grooteren. Het geheel bestaat uit 40 letters. 6. 18. 19. 28. 1. 4. 11. 36. 40. is een land in Europa. 7. 12. 18. 24. 16 9. 3. is een deel van Joego-Slavië. 35. 8. 39. 26. h. 18. 34. 23. is een dorp in Groningen. De 17. 31. 2. 22. 32. is een water in Zuid- Holland. 29. 27. 23. 37. 19. is een groote plaats in Limburg. 38. 20. 13. 25. 21. 7. 5. 20. ligt dicht bij Leeuwarden. 15. 2. 25. 10. 30. 6. 26. is een oorlog voerend land. 14. 10. 38. 33. 40. is een plaats aan den Rijn in Zuid-Holland. Ingezonden door „Naerebout". 2. Voor de kleineren. Het geheel bestaat uit 19 letters. 18. 5. 15. 13. 1. 17. 3. is een ander woord voor beter worden. Een 11. 17. 5. 15. woont in een van de noordelijke landen. Een 12. 9. 14. 3. 7. dient voor afscheiding. 6. 10. 7. 8. is een voedsel, dat in ons and niet groeit. Wie ziek is is niet 12. 19. 16. 2. 15. 4. Allen hartelijk gegroeit van Tante DOLLIE. FLLY'S STRIJD. Vader zit in de kamer, hij is in zijn nop jes en zegt: „Vrouw, 'k heb vandaag Meester Bosman gesproken." „En wat zei hij?" „Dat hij zich in Elly vergist had, dat gaf hij dadelijk toe. Een beste, brave man, die Meester, maar ja, een ieder kan zich ver gissen." „Maar ik vind Elly den laatsten tijd zoo... zoo bang-zenuwachtig. Ik weet niet hoe ik het van haar noemen moet." En met angst in haar stem zegt Moeder: „Als ze zich maar niet overwerkt." „Kom, kom", antwoordt Vader flauwtjes, „zoo gauw niet. Maar denk er om Vrouw, er niets van laten blijken, dat je dat denkt. Je laat ze maar flink eten." „En spelen?" „Ja...a...a... daar zullen we voorloopig nog wat mee wachten." 't Bedrog ontdekt. Als Elly 's morgens opstaat, ziet ze er vermoeid uit. Buiten lacht het zonnetje en jubelen de vogels him lied van levens last en levensvreugd. In Elly's hart klaagt de droefheid!. Niets kan haar blij maken, zelfs de gedachte niet: ,,'tls Woensdag vandaag. Vanmid dag vrij." Ach vrij bestaat voor haar niet. Als ze naar school gaat zegt ze lusteloos: „Dag Moe." Moe mist in Elly's stem de hartelijkheid van vroeger. Is Elly onverschillig gewor den? Moeder weet wel beter en met innig medelijden in haar stem zegt ze: „Dag Elly." Elly denkt: „Moe weet toch van niets?" Onderweg moet ze daar aldoor aan denken. Ach, als Elly 'teens wist, hoe Moeder, toen ze weg was tranen in de oogen had en met angst zich afvroeg: „Elly, mijn eenigst lief kind zal toch niet ziek worden. Dat leeren ook." Op 't schoolplein zoekt Elly tevergeefs naar Dien. Waar blijft Dien toch! Zou ze ziek ge worden zijn? Gisteren was ze erg verkou den. O, o, als ze de sommen nu maar kent, die Meester gisteren besproken heeft. Nee, Dien komt niet. Daar gaat de bel. Onder de Bijbelsche les is Elly er heelemaal niet bij. 't Taal werk gaat ook al niet goed en steeds ban ger wordt Elly. Daar klinkt Meesters stem: „Rekenwerk voor je. De sommen, die ik gisteren twee maal besproken heb, moet je nu gaan maken." 'tls alsof er een groote duisternis over Elly valt. Ze kan den last van 't bedrie gen bijna niet meer dragen. Zeggen dat ze zich ziek gevoelt? Ze is de wanhoop nabij. „Vooruit El, wat mankeert eraan?" Elly kan niets zeggen en barst in hevig snikken uit. Meester staat verwonderd te kijken. „Wat is dat nou? Ken je de sommen niet?" En heftig schudt Elly van „Nee". „Dat komt omdat Dien er niet is", flapt Stieri er vol leedvermaak uit. „Waar bemoei jij je mee, meisje. Ik vraag jou niets!" „Natuurlijk", moppert Stien, „maar ik heb het toch maar lekker gezegd." „Heeft Dien jou dan altijd geholpen?" Dien verraden! „Dat mag ik toch niet doen", denkt Elly. „Geef antwoord. Vlug een beetje." Meester Zuidkamp wordt geweldig boos bij de gedachte, dat hij een paar weken achtereen is beet ge nomen. „Ja", snikte Elly. „Dan ben jij een bedriegster, een slecht meisje en Dien ook. Dat vind ik afschuwe lijk. Ik zal er met je Vader over spreken, daar kun je van opaan. Wie had dat van jou gedacht." Meester laat Elly nu verder aan haar lot over. Stien d'r oogen schitteren van vreemde blijdschap, ze had wel willen jubelen: „Lek ker, net goed. Dat is nu dat goeie lieve meisje! Nu zal Meester wel een hekel aan haar krijgen en de anderen ook en Bob ook." ONDA*HBLAD DE BELOFTEN GODS. Want zoovele beloften Gods als er zijn, die zijn in Hem ja en zijn in Hem amen, Gode tot heerlijkheid door ons. 2 Cor. 1: 20. Beloften zijn woorden waarmee wij iets beloven. Beloften Gods, zijn woorden waarmee God iets belooft. Gods Woord is overvol met beloften. De beloften Gods zijn vele, zegt de apostel Paulus in den hier aangehaalden tekst. Het Woord Gods is als een paradijs van beloften, een paradijs waarvan de toegang niet met vlammende zwaarden is afgeslo ten, maar waarvan de toegang, door Jezus Christus ontsloten, de geloovigen dag en nacht noodigend wenkt. Er zijn in Gods Woord beloften voor alle tijden en alle omstandigheden. Er zijn beloften voor ellendigen die in druk versmachten, voor treurenden die zwaar getroffen werden; voor hen die door ernstig lijden bezocht worden en voor hen die onder den druk der beproevingen drei gen te bezwijken. Er zijn beloften voor jongen en ouden, voor rijken en armen; beloften ook voor hen die met belijdenis van hun zonden tot Jezus vluchten en om vergeving bidden. De beloften Gods zijn vele en velerlei; zij omvatten het gansche leven met alle lief en leed, met alle blijdschap en alle ver driet; het zijn beloften voor leven en dood, voor tijd en eeuwigheid. En Gods beloften zijn zeker. Mensche- lijke beloften hebben vaak zoo weinig te beteekenen, omdat het lichtvaardige belof ten zijn, omdat er veelal niet is het wilen of het kunnen, om ze te houden. Maar Gods beloften falen niet. Ze zgn vast, ze zijn ja en amen in Christus. Alle beloften Gods zijn zoo vast en zeker als Christus zelve. De beloften Gods moeten echter door het geloof worden aanvaard. Zonder geloof worden de rijkste beloften bedreiging, oor deel, een verterend vuur. In de oude Christelijke kerk was het ge woonte, dat op de prediking de gemeente amen zeide. Zoo werden de beloften in den naam des Heeren gepredikt, door de ge meente be-aamt, als vast en zeker aange nomen. Door het be-amen werd uiting gegeven aan het geloof; het was dus een geloovig aanvaarden en toeëigenen van de beloften des Heeren. Door Zijn lijden en sterven heeft Chris tus de vloek der zonde gedragen. Hij is een vloek geworden voor de gevloekten die in Hem gelooven. Door Zijn lijden en dood heeft Hij de verbroken gemeenschap met DE WARE LIEFDE. De liefde, die nooit toornen kan, is de liefde niet. Zij draagt niet altijd vleiende klanken op de lippen. Zij kan geweldig worden als het rollen van den donder, tegen hen, die voor den prijs van dertig zilverlingen alles, de maje steit van den hemel zoowel als de maje steit van de aiarde, door het slijk durven sleuren. Maar ook dan blijft zij koninklijk, zonder tot giftige phrase en anonieme artikelen de toevlucht te nemen. Zij kan in haren toorn bliksemschichten werpen, maar geen speldeprikken geven. Zij kan diepe wonden slaan, maar daar na niet grijnslachend in de wonde gaan peuteren. Zij kan pijlen afschieten, maar geen giftige. Wie het niet gelooven wil, dat zóó de liefde is, hij leze het drie-en-twintigste hoofdstuk uit het evangelie van Mattheus en hij aanbidde den Zoon des menschen. Dr A. J. TH. JONKER. God hersteld, en zijn de beloften Gods vast en bondig geworden. Zij zijn in Hem ja en zijn in Hem amen. En dit, zegt de apostel, Gode tot heer lijkheid, door ons. Het doel van schepping en herschepping beide is de heerlijkheid des Heeren. Alle dingen zijn uit Hem en door Hem en tot Hem geschapen. Alles moet Hem eeren. Zijns is de heerlijkheid en de kracht. Die heerlijkheid Gods sluit echter onze zaligheid niet uit. Integendeel, in de veel heid der onderdanen is des Konings heer lijkheid. Hij schept een nieuwe hemel en een nieuwe aarde, die de oude aarde in alle opzichten eeuwig overtreft, ook in den rijk dom van het getal harer bewoners. Een groote schare die niemand tellen kan uit alle geslacht en volk en natie. Door het geloovig aanvaarden van de beloften Gods, wordt de naam des Heeren verheerlijkt. Het amen der gemeente, het be-amen van de beloften Gods door de geloovigen, is een lofverheffing Gods. De beloften Gods, en er is een veelheid van beloften, zijn vast in Christus, voor hen die 'tmet blijden jubel betuigen: door u, door u alleen, om 't eeuwig welbehagen. Hoe zalig is het volk, dat Gods beloften hoort! (Vervolg.) De laatste maal schreef ik over het vragen-stellen door de kleuters en ik ci teerde toen een aardig versje van Clinge Doorenbos. Ik ga daar nu verder mee. Toen de ooievaar mij bracht pa, waren u en ma toen thuis? 1) Waarom bracht hij mij juist hier pa, en hoe kwam hij in het huis? 2) Groeit er aan een appelboom nou nooit per ongeluk een peer? 3) waarom heet moeder mevrouw, en waarom bent u een meneer? 4) 1) Deze vraag is zéér gewoon en kinder lijk. Het is echter het rare gevolg van een verkeerde voorlichting. Het antwoord op de vraag: waar komen de kinderen van daan?, is óók aan kleine kleuters: Van God. God geeft ons zoo'n kindje. En vraagt zoo'n peuter, beneden den lageren school leeftijd nader, dan kan men zeggen: Hoe dat gaat kan niemand begrijpen: maar: opeens ligt het kindje in het wiegje! Zéér vroeg: dus al 4 a 5 jaar (maar ik geef hier geen algemeenen regel. De persoonlijke omstandigheden zijn zéér verschillend) kan men zeggen: Het kindje laat God groeien bij de moeder. Het ge geven van honden en katjes is dikwijls een mooi hulpmiddel. Niet te véél vertellen: De hoofdzaak: maar die ook nuchter, ge woon, eerbiedig maar niet geheimzinnig. Er is hierover nog al eens geschreven in den laatsten tijd, zoodat ik hier volsta met naar deze lectuur te verwijzen. In alle geval: de onzin van ooievaars, kinderen, die uit de kool kruipen enz. enz. geven allerlei nonsens-vragen, maken de kwestie later veel moeilijker te behandelen, en het is absoluut overbodig. 2) Deze vraag is het dwaze gevolg van de eerste. Met zulken onzin, men ziet het, steekt men zich in steeds grooter moeilijk heden. 3) Een echte kindervraag: het antwoord kan eenvoudig zijn: neen, nooit. 4) Hier zit dus al iets van de kwestie „standen" achter. Voor een kleuter moet deze kwestie vermeden. Antwoord: zoo maar. Het is een naam voor een heele boel menschen. Jullie zijn .kinderen". En zoo zijn er ook: „meneeren" en „mevrouwen". Ik weet niet of een kind zich hiermee zal laten afschepen. Het is onmogelijk hier een algemeen antwoord te geven. Alleen: als men met een beetje nadruk en rust een wat uitvoerig antwoord geeft, dan laten vrij veel kleuters zich er mee tevreden stellen. Pa waarom ben ik geen zusje 5) Hebt u ook wel eens gehuild?6) Als ik u niet was bevallen Had u mij dan weer geruild?7)

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1940 | | pagina 7