1Hk<1
"Isfïs?
Voor de jeugd.
Zaterdag 10 Februari 1940
54e
Jaar
gang
No. 19
Voor den Zondag.
De vader als opvoeder.
H. S. S. K.
c
c
R
I-* CD
to g
o
o
<d
Ul 3
O
t^crq
£3
T
p
lu J J u
SjSfwgiN
t P a.g'o
so C' |r
js oq 3 cdhiqJ® »b wtj to 5
o 2 t o 2
m©'
B OM®. 2^
l-S c?o
te* 2- trf
Ol
m
o«
B^ogoPWg^f©^ g S
cd «3: 2 JL 5£. u-I i—i 3
B" w s 5L S» 5" 3 WHO®-N
3-->t*2<P:p >-'•=:? "2 3 co co
3b. ü*3 3 CC Ul 1-1 - M
CD
)L w
§1
o
Ul
ch
CD
fO Qj
co
Oo
R
^S"
o
CO
w
p
3
!W^-- b o o i
3l£Sfcos?8.GSg
lsl'S»6ll§sfe°
O <5 L ST o <i
<2o
pKrtc. OI^MHÏOS'S
?g§§.^^P 3
O
P,
CD
<K
t>w
-I
to
tf^
O
C
Hier is de onbegrijpelijke font. Zwart kon
nu eenvoudig een schijf winnen door 3540
(45 X 34), 1318 (22X13, de minst slech
te), 9X40. Keller's positie is dermate sterk,
dat zelfs met een schijf achter er nog mo
gelijkheden zijn, maar als Keiler remise uit
den stand gehaald zou hebben, had hij meer
dan tevreden kunnen zijn. O.i. zou hem dit
wel gelukt zijn.
3516—21???
36. 31—27 11—16
37. 50—44 7—11
Hier onderbreken wij de partij. Bezien
wij nu goed dezen stand, dan zal blijken,,
dat zwart, juist door zijn randspel, in een
schier hopelooze positie is gekomen. Het
vervolg zal dit bevestigen.
Aan de Nichtjes en Neefjes!
We hebben nu de tweede prijsraadsels
en volgens onze laatste afspraak worden
er dus nu ook weer briefjes geschreven.
Er zal nu wel meer tijd voor zijn dan
de laatste weken, daar jullie je nu niet
meer met je werk behoeft te haasten om
gauw nog wat te gaan schaatsen.
Het begint buiten weer wat gewoon
te worden.
Het land heeft voor een deel zijn witte
feestkleed afgelegd.
En al bracht dat feestkleed voor het
verkeer, denken we maar aan de inge
sneeuwde treinen, heel wat ongemakken
mee, een feestkleed bleef het.
Wat had de grauwe dorre winteraarde
een smetteloos wit tapijt gekregen en de
meest onaanzienlijke huizen een fijn ge-
waadje. En dan de boomen, de dorre tak
ken, wat waren ze mooi opeens met sneeuw
en ijzel.
De geluiden buiten waren ook zoo heel
anders.
Stil was het overal en geheimzinnig rit
selden de ijzelboomen als de wind ze deed
rillen.
Maar nu begint alles weer gewom te
worden.
De velden liggen daar koud en bloot,
met hier en daar nog wat vergrijsde
sneeuw, de boomen staan er weer met
kale takken, en de groenverweerde daken
van de oude huizen zijn nog even groezelig
als daarvoor.
Waar nog niet alles gewoon is, dat is op
het water en in de rivieren.
De Noordelijke eilanden zijn nog steeds
geïsoleerd en de rivieren, nu jullie hebt
alles wel gelezen van het drijfijs; de
groote sterke schollen die met den stroom
meedrijven, zich op elkaar stapelen tot
groote barricades zich overal vastzetten en
in hun wilde vaart alles vernielen en mee
sleuren wat in hun weg komt.
Wat wordt er gewaakt op de plaatsen
waar het ijs „vast" zit, en men afwacht
wat er zal gebeuren als het water nog
meer gaat wassen.
Op sommige plaatsen zijn de huizen
langs de rivieren al ontruimd. Immers als
het water blijft stijgen en tot aan de hui
zen komt en daarbij de ijsschollen mee
voert, dan zullen zij niet bestand blijken
tegen de kracht van de natuur.
Gister was er nog de groote vraag: Wat
zal het water doen? Wat zal het ijs doen?
Niemand die hier een antwoord op kon
geven en ook hier bleek wel weer duidelijk
de nietigheid van den mensch en de groot
heid en de wondermacht van God die
sneeuw geeft als witte wol, het ijs daar
heen werpt als stukken, Zijn woord zendt
en het ijs doet smelten en zijn wind doet
waaien waarop de wateren zullen vloeien.
Hier volgen dus de 2e prijsraadsels.
1. Voor de grooteren.
Het geheel bestaat uit 41 letters.
De 33. 18. 11. 15. 23. 4. 22. 36 zijn alweer
aan het aftellen.
Aan de 14. 36. 5. 10. 34 wordt graag ge
smokkeld.
Een 27. 1. 41. 14 vind je bij den haard.
16. 12. 39. 28. 29. 3 zijn fijne rapportcij
fers.
Als er ijs is wordt niet veel visch 17. 9.
30. 24. 20. 8. 37. 38.
Van een 6. 36. 31. 7. 33 lees je vaak in
sprookjes.
De 29. 32. 25. 26. 35 brengt rust.
In veel 2. 19. 13. 21. 40. 10 is het hard
winter.
2. Voor de kleineren.
Het geheel bestaat uit 31 letters.
Een 24. 9. 19. 12. 16 is een klein mensch.
25. 11. 8 is een andere benaming voor
weg.
9. 7. 10. 26. 4; 18 is een dorp in Zeeland.
Een 13. 14. 3. 1 is aan een schip.
Een 11. 6. 25 is een dier.
Een 30. 23. 20. 31 is een geldstuk.
Zeewater is 5. 2. 29. 31.
22. 31. 17. 27 is een jongensnaam.
Voor 21. 3. 28. 15. 11. 1 krijg je ook een
cijfer op je rapport.
Allen hartelijk gegroet van
TANTE DOT <T JE.
ELLY'S STRIJD.
11)
Wat moet ze zeggen, die Meester heeft
alles gedaan wat hij kon om 'thaar dui
delijk te maken.
Dien fluistert: „Zeg maar ja."
Elly knikt alleen maar.
„Nu, dan allen aan 'twerk. Dien, jij
zorgt, dat Elly niet op je schrift kan zien."
Meester kijkt meteen Dien een beetje streng
aan.
Elly krijgt een kleur: „Wat denkt Mees
ter wel van haar."
Dien glimlacht een beetje.
„Ja, want je helpt een ander nog al graag
is 'tniet?"
Dien gaat met haar rug naar Elly zitten
en legt een vloeipapier op haar schrift.
„Zoo, hè Meester, zoo kan ze niets zien."
„Niet zoo overdreven", zegt Meester en
gaat de rijen langs.
Dien heeft gauw de eerste som op een
papiertje geschreven en schuift 'top Elly's
schrift. Elly duwt 'teen eindje terug.
„Toe nóu, bèn je mal, je zult er niets
van krijgen."
Elly voert een geweldigen tweestrijd:
doen of niet-doen? Doet ze 't, dan is ze
van alle narigheid af en zonder flink door
te denken schrijft Elly de som over. Zie
zoo, die is klaar. Nou nummer twee. Mees
ter komt weer eens kijken. Vlug heeft Dien
't papiertje weer weggemoffeld.
„Flink zoo, El, flink zoo, dat is al één.
Nu nummer twee."
Elly krijgt een kleur en durft Meester
niet goed aanzien. Dien zit nog in dezelfde
houding, een ondeugend lachje schittert in
haar oogen:
„Zoo kan ze niet afkijken, hè Meester."
„Nee", zegt Meester, maar hij kijkt Dien
toch een weinig wantrouwénd aan. Dat
meisje lijkt een ondeugende grappen-
maakster.
Met angst en vrees krijgt Elly haar
sommen af.
Meester kijkt ze na en zegt: „Twee fout
van de vijf. Hm, dat gaat al aardig. Je
kunt best geloof ik. Dien laat jou werk
eens zien?"
„Nu zal het uitkomen", denkt Ellij.
„Alles goed. Ja, jij bent een slimmerd."
Elly snapt er niks van, dan heeft Dien
haar verkeerd voor gezegd.
Als Meester weg is, fluistert Dien: „Jij
mocht ze toch niet allemaal goed hebben,
anders zou hij het in de gaten gekregen
hebben."
Elly is er niet erg gerust over. Na vieren
loopt ze een eindje met Dien mee: „Zeg
Dien, dat is toch eigenlijk de Meester be
driegen."
„Ik vind van niet. Meester doet de som
men voor en ik doe ze jou ook voor. Be
driegen? Nee hoor, 'tis de Meester maar
een beetje foppen."
Over een poosje ken je misschien de som
men wel. 'k Heb nu de opgaven uit 't school
boekje op een papiertje geschreven, dan
maak ik ze vanavond en dan kan jij ze
morgen voor schooltijd een beetje van bui
ten leeren."
„Ja", zegt Elly, „dat is geen bedriegen,
hè? Nou, dag Dien."
„Saluut", roept Dien en belde meisjes gaan
naar huis.
Dien iiuppelt blijmoedig voort en Elly
loopt maar te denken: „*tls tocii eigenlijk
bedriegen."
's Avonds als Elly voor haar bed neer
knielt is 't alsof ze niet bidden kan. Gister
kon ze zoo echt vragen of de Heere haar
helpen wilde, maar nu, 't kan haar niet
schelen. Even denkt ze aan hetgeen Meester
Bosman kort geleden nog gezegd heeft:
„Ons gebed wordt niet altijd verhoord,
maar echt bidden bewaart ons voor veel
kwaad."
Echt bidden moet ze, maar dan moet ze
Dien verraden en wat zou Stien lachen. Van
echt bidden komt niets en met een onvol
daan gevoel gaat Elly slapen.
't Echte gebed, dat het kwaad moest
tegen houden, heeft Elly niet gedaan en
'tbooze kan nu zoo maar haar hartje bin
nenkomen. Arme Elly. Zoo helpt Dien Elly
dag in dag uit en steeds onverschilliger
wordt El.
Dien zegt: „Hét gaat goed zoo."
„Nou", zegt El en denkt verder: „Wat
een goeie Dien."
Stien, altijd vol booze gedachten over
een ander, denkt:
„Dien helpt haar vast. 'k Wou, dat de
Meester het eens zag."
Bob had al eens gevraagd aan Elly: „Kom
je nog niet terug of ben je ineens zoo knap
geworden?"
„Nee hoor", had Elly met een beetje trots
geantwoord, „vooreerst nog niet."
Meester Zuidkamp vertelt op een goeden
morgen in geuren en kleuren tegen M'nheer
Visser en Meester Bosman, dat Elly voor
uit vliegt.
Meester Bosman is geheel uit 'tveld ge
slagen. „Hoe is 't mogelijk en ik heb er
zoo geweldig mee moeten tobben. Kijkt ze
niet af?"
„Daar heeft ze geen kans voor. Dien is
altijd nummer één klaar en dan gaat ze
ander werk maken."
„Nou, 'tis gelukkig voor haar."
Óp een dag, na vieren, ziet Meester Bos
man Elly in de gang. Ongemerkt wil ze
gauw weggaan. Maar 'tis al te laat, daar
klinkt Meesters stem: „Elly, hoe gaat het
tegenwoordig met je?"
,,'k Geloof van goed, Meester", terwijl
Elly dit zegt, krijgt ze een kleur en slaat
haar oogen neer.
Zooiets heeft Elly nog nooit gedaan. Ze
staat daar voor Meester Bosman als iemand,
die kwaad heeft gedaan.
Meester schrikt en denkt: „Dat is Elly
van voor een maand niet meer, zou ze mij
soms altijd bedrogen hebben?"
„Nou ik ben blij voor jou", koel klinken
die woorden van Meester Elly in de ooren.
Zou Meester denken, dat ik hem altijd
bedrogen heb, of... Elly weet niet meer wat
ze zeggen moet en brabbelt: „Dag Meester"
en weg holt ze naar huis.
's Avonds bidt ze heelemaal niet, maar
schreit zacht haar verdriet uit. Nu is 't nog
erger voor haar. Ze heeft tegen Moeder
ook al gezegd, dat ze al gebeden had en
er was niks van waar. Had ze maar vol
gehouden met echt te bidden. Nu heeft ze
niets gewonnen, maar alles verloren. O, als
't uitkomt, wat zal dat vreeselijk zijn. „Dat
is allemaal Dien d'r schuld", klinkt een
stemmetje van binnen.
„Nee, nee", zegt ze tot zichzelf, „die goeie
Dien de schuld niet geven ze helpt mij im
mers uit medelijden en... en... toch is 't niet
goed. Wat moet ik toch doen! Ook die
goeie Dien verraden?" Ach, alles, alles is
zoo droevig donker, ze ziet geen uitkomst
meer en dan, dan snikt ze het uit... O, Lieve
Heer, help mij toch" en dat is weer echt
gemeend.
Maar opeens komt er weer een stemmetje
in haar hart: „Wat helpt bidden?"
Dan is het weer of Meester Bosman tot
haar zegt: „Echt bidden bewaart je voor
veel kwaad."
„En ik heb niet volgehouden", klaagt
Elly.
Alleen ligt Elly met haar verdriet, nie
mand die het ziet. Niemand? Jawel.
Eén, de Trouwe Kindervriend, Hij ver
geet Elly niet en heeft haar roepstem om
hulp gehoord.
3P s-g
tm
pr 2
CS w
a 3
e
9
cs ci
3® 3-® 3 53
ÏQ PT tl. en
O p
p P
W7T
a >5: 2pö2£" öS.
P C >-* - R. £-• PP3 S H,X (D w p
M \f
P* 5-
Ï*- s S,o u O S ff W B "IHs
t-t sr i-f P m a> K m CD E CfCTC)
«5-E.
A S- £.crq P»
CD JS CD
2 P CD
SB CD
I» >r® -H
12 W3 S B" Pf m
il 8-1 3 2 go-S g* I- lü
C2.B K-
:cd cs
£.3
A 2
o* cs
*a s» -
5 S c g B o £3 p S S 2.>ö ,5"g*o r+ g CD O-5 ts
®ft2S®,'?3C<P S-?rÊ2,?.S«¥'Pi?<<«'g?a>2-3.3cD>79
•5 Bi "s -
2
r cs
CD P Ma »-S
P P
p P
g»" S 8-1 g
e-ÊS-frls
3 SB x m 3
§crqcs- m p O f 3 rf® o ?a S
d m p N n ffi H) CF p p
zk. CD O N h (P
O CL O (P
m >-* 1-4. JT* - M I
p p
cd orq
P
M
DJ*
s
Xr co
CD 2
p*
^O^p^ ü^ppjc- O er cd
-i O pj ^(DCDpCO^CrQfD
o O. QJ ft> O H CD W -T»
CD p
P
CD 2
Jo
O I-s P
ö°3
CTC Cfl
CD H
<D
2 9»
S3»
O CD
C3 CO
O
CS CD
S1 b" O
P CD
cd2T
2 sr <t>
P-»
CC CL
l-J
o 3:
i
29 S-ET
p
oq P
W CO-
öndaI s blad
EEUW
DE WANDEL DER OPRECHTEN.
Welgelukzalig zijn de oprechten
van wandel, die in de wet des Hee-
ren gaan. Ps. 119:1.
Men heeft Psalm 119 met recht het
hooglied der gehoorzaamheid genoemd.
Vers na vers gaat over het gehoorzamen
aan de wet, de bevelen, de geboden, de ge
tuigenissen des Heeren.
De dichter wordt niet moede telkens
weer de rijkdom dezer gehoorzaamheid uit
te zingen. In heel den psalmbundel wordt
niet één thema zóó breed uitgewerkt, als
juist in dezen psalm.
Het is de rijkdom van het Christelijk ge
loofsleven op de aarde, het wandelen in de
inzettingen Gods, dat zoo krachtig wordt
bezongen.
En dit Christelijk leven is geen bene
pen somberheid en angst, geen gezucht op
den bodem van een put waar geen zonne
straaltje doordringt.
Het woord waarmee dit eerste vers be
gint is immers de grondtoon van heel den
psalm: welgelukzalig!
Zalig, beteekent vervuld te zijn van iets.
Gelukzalig, is vervuld van geluk. Welge
lukzalig is een overvloed van geluk.
De dienst van God is niet van deze
wereld en mag de wereld zeker niet gelijk
vormig worden. Het is zelfs een afster
ven van de wereld. Maar: daar blijft het
niet bij; daar komt iets voor in de plaats.
Wie God in waarheid dient, wordt ontle-
digd van wereldzin, doch „vervuld" van
geluk. De dienst van God geeft het hoog
ste geluk dat denkbaar is.
Wie een soortgelijke uitspraak in het
Nieuwe Testament zoekt, denke b.v. aan
het woord van Paulus, dat hij een vermaak
heeft in de wet Gods naar den inwendigen
mensch.
Hij heeft strijdde wereld vecht met de
wet der zonde, die in zijn vleesch hem
steeds belaagt, maar zijn inwendige mensch
die dagelijks vernieuwd wordt, is over
winnaar in dezen strijd. De geest strijdt
tegen het vleesch. En de geest is door
Gods genade de sterkste.
De bevelen en inzettingen des Heeren
wijzen den juisten weg door dit leven.
Wie dezen weg verlaat, verlaat het pad
des levens. Wie in dezen weg bevestigd
wordt, wint het leven.
Daarbij is de wet geen hindernis, doch
een staf waarop men leunen kan, een richt
snoer dat den weg wijst, een roepstem tot
het doel der reis.
Want immers, de liefde is de vervulling
der wet. In het hooglied der gehoorzaam
heid hooren wij dus overal het hooglied
der liefde.
Daarom kan er bij den dienst der wet
van welgelukzalig worden gesproken.
Het leven in den dienst van God, de
Christelijke levenswandel, is vol van lie
deren in de vreemdelingschap.
Zulk een leven wordt door den Heere
gezegend, zoodat de waarachtige vrede en
de ware vreugde in het hart gaan wonen.
Het is een vrede en een vreugde die de
wereld niet kent en die alle verstand te bo
ven gaat, maar waarin de oprechten van
«vandel zich al den dag mogen verheugen.
Welgelukzalig zijn de oprechten van wan
del, die in de wet des Heeren gaan.
Welgelukzalig zijn zij, die Zijne getuige
nissen onderhouden, die Hem van ganscher
harte zoeken, die wandelen in Zijne wegen.
Voor mijn vader Ds P. J. Steinz
bij zijn 40-jarig ambtsjubileum.
Mijn vader was, men heeft het in de
bladen kunnen lezen, deze week 40 jaar
predikant. Hij heeft niet gewild, dat deze
gebeurtenis „gevierd" zou worden. Zelf
was hij op dien dag bij zijn jongste dochter
in Den Haag gelogeerd. Daar zijn mijn
vrouw en ik hem gaan gelukwenschen.
En, nu ik hier weer mijn wekelijksch
artikel ga schrijven voor „De Zeeuw", moet
ik maar steeds denken aan mijn bepeinzen
op de terug-reis in den trein naar Rotter
dam. Dit was de grondgedachte van mijn
overleggingen toen: wat is er een genade
van God in het feit, dat je vader predikant,
herder en leeraar, mocht zijn. Wat zit daar
voor de kinderen een bijzondere opvoedende
waarde in. Iets „extra's", dat, als alle bij
zondere genade, dus ook weer een extra
taak is, die ons werd opgelegd.
Ik geloof, dat ik er goed aan doe, zonder
in persoonlijke en al te intieme bijzonder
heden te treden, ditmaal hier eens van te
getuigen.
In denzelfden tijd, dat mijn vader 40 jaar
dominee was, vierde de nestor onzer Neder-
landsche paedagogen zijn 80sten jaardag.
Ik heb de auto-biografie van professor Gun
ning weer eens gelezen. En het trof mij
hoe hij, met volle waardeering voor de
moeder als opvoedster, vooral den nadruk
legt op de beteekenis van den vader. Hij
doet dit mede op grond van de eigen levens
ervaring. Het was voor mij treffend te
GELIJK EEN KIND.
Gelijk een kind, bevend en bevreesd.
Een donkere kamer door moet gaan
Waar het den weg niet weet en overal
Veel dreigend, nieuwe dingen staan,
En toch niet bang is, want zijn handje rust
Heel vast in Vaders sterke hand,
Die zacht hem voortleidt door het duister
heen
Naar 't licht vertrek, waar Moeder wacht,
Zóó wil ik door het leven gaan. Ik zie
Geen weg, 't is donker om mij heen;
Het leven is mij vreemd, 'k begrijp het niet;
Inneev'len gaat mjjn ziel alléén
Toch vrees ik niet; mjjn Vader houdt mijn
hand,
Ik weet, ik voel dat Hjj mij leidt;
En 'k klèm mij vast, want Vaders hand is
méér
Dan licht, èn weg èn veiligheid.
lezen, hoe Prof. Gunning, onder invloed
van de, èn vrije, èn gebonden, opvoeding
door zijn vader, die de groote lijnen steeds
aangaf, maar in het bijzondere veel vrijheid
liet, werd tot de krachtige persoonlijkheid,
die hij nu op zijn 80ste jaar nog is.
Ik weet het bij ervaring hoe belangrijk
een dergelijke vader-opvoeding kan zijn. Een
vrouw, een moeder ziet meer op het kleine,
het intieme, het dichtbije. Dat is goed. Zij
zal met groote intuïtie kleine conflicten
vermijden, kleine zorgen lenigen, vooral het
gevoels- en gemoedsleven vormen.
De vader, en zoo ook m ij n vader, zal
vaak conflicten in 't kleine hebben met zijn
kinderen: hoeveel „waaien om de ooren"
heb ik niet gekregen!, maar: niets er van
is in de herinnering bewaard. Ik moet
extra moeite doen om me één van de vele
uitbarstingen van drift van vader te her
inneren, en, ik zeg het met de hand op het
hart: ik weet waarlijk niet meer waarom
hij toen zoo kwaad op me was. Maar ik
herinner me alles van zijn algemeene
levenshouding: en héél veel heb ik tot op
heden aan zijn aanwijzingen, zijn „groote
lijnen", die hij trok, te danken.
Dat is de belangrijke waarde der op
voeding door den vader: Hij geeft het plan
aan, ook het doel, de richting. Hij stuwt,
hij drijft, hij inspireert.
Van onze moeder onthouden wij kinderen
tallooze kleine hulpvaardigheden, een enkel
t gebaar, een blik.
Vader is in de herinnering meer een ge
heel: een persoonlijkheid. Het gevaar van
deze vaderlijke opvoeding is dikwijls, dat
ze te domineerend kan worden. Vooral
groote, sterke karakters werken soms op
hun zonen remmend, omdat het kind ont
moedigd wordt door het gevoel nooit vader
te kunnen voldoen, en later achter te blij
ven bij hem. Zoo werd de zoon van Bis
marck, die toch een bekwaam diplomaat