Pirf
£3
3
L 'U 5
W ro
ft
Voor tie jeugd.
d
Zaterdag 6 Januari 1940
No. 14
Vior den Zondag.
Het kind van 0--7 jaar.
3
a>
M»
P
(D
CD
3
CD
3
Tot
t-B
°b
o
a
aw
p CD
HP *1
M
gB>
°~.3
03H
*-i CO -
w JD
3
§"5°^
§3
E* rt>
5 H H®
CO 3 L y
ct- cd p
2 P-
S»5N
Ig^g
3 O - OT
g E-W©
p tr. cd >-i
p 3
P° ft
§3
°C
wa-1
2 "si- 03
•3 to
r'01
2 o <1
3?o
I0 I 3
^T?
H
od r
°coê
£§o
p
c
co g bo
2. b
m cd o
w9«
?Ho
H 2.
3 C
1c
He
to 3
CO*
O
H> M
Cd H* O
2 to to
r* o o
a ?r
r*
3" ft
2. tj
»F
r 2
3 Q
0) rö
rf lj
cj
T
j>
3-ia
TJ
n Wor^l
opa. ra
ra
o poegw
a ttUOltr
r+ o 3-
3 *1™
cd cd -± xj1
3 £.?g 2
CD g
o 2 3 3
C|aï P J
CD O 2- P
S- PmT 5-
cd oos <-■• i
Bo?®®
TT»
>2 3
a 2 i
c a S
co p *0
2 o
3^5-
2 ioE
3-°®
CO
3
s-BT 3
cd o cd
CD O O
S5
9©
P
3rm
Orq
P
CJ1
H-1
cd
c+ CJt
OWOmR
o S
Od
O <i CD
O
Pg
S*
CO
g-po
I—I R
«"a
o s*
cd "o
3 2.
3 5°«
00 5 3
o
H-A
fS
co
o
tff
Q3
3
3
Eki
(T" go 2
2 2-3-
>ct t—i.
S- 2.
CJ. rt" CD
CD DT C
n- 3 P O
93 2"
ft 93 2
P 3
O p O
a"g!
3^2.®
CD CD P
3
S
D'O'ïï.g
a 3
co w
rH ft -
3
O 3 3 3
2 2 55
2 S
p
rr
Ö- CD
-• O 3
pi CD a
p
?iü3^
II®
3" 3" O a
r3 'S o" O*
cd trq 3 ft o o
£.<8 S §*1
W* Y O 3 3 3
o
i s
I 5
3 S-2.3-3
ft 2 *3
2 o ca o
3 n O 3 ft
3*^2 3
o* 93 2
3- W
S" 2. 2.
o p* o: 2.
WW 2 £"2.
i c3: tr
3 3
O
3- 2.
S-B.
Ü'g
cd
cr
cd
cd
0Q
Pi
cd
pgSq
5 2
S-S-5
cd
r» Pi
w P
ra 3
o*
S g
^e?b
5 g
SH. H3
PiCTQ
«1W "i. W
g-Qrq
r«J O M
ft »o
3-3 3 £-
O o P 6_i.
rt-3 p
p 5 p
3. 93 S"<
O
s^p e
3
Hb
N
CD
a-3 5-
et- i cd i
S-®
CD
w 3
®g
3 3
a jr
cT
p 5"
p
P >0
p
pi 3
w«-w
p
a p co
3 3 3
E-S-ft
3 3
CD p
wSo
Sftft
cd a-
p o
p o
p p>
p p
2 o p
a 3
pq
p p;
és a
p
p
cd
CD 2
Hh 3
cd - 95" ct^
00 o^ep: cd
p cd
en g P o. 3
rt- 3 i g1
O
ft 2
<2®
g
1 p
5T a
E. 3- S1
F? 3
P Oq
3 ftp
«ggtf
w <5 2 g o
M §"3.
p clt
o- cd
09 O pHiCO
3
p N
orq
3 H
P 2.2,
w 2 5^
wa
tP: P os
FT P P-
cd {p
O
I
O
p?
CD
CD P*
p
g 2-ödg
ftw üo 2
we 2
3 w 3
Pj Pi
3 3 2
CD Pi*P
P P P
to l" o*oq ft P
h. a H r
WtBg gggg
g-ftlift®
rftS ?(fg2S
CD CO
ct- CD
CD <J p
93 a P g 3*
3 g o
B rt O
W 3" 3"
W C 2
S"o
cd q p
m cd
rt- ri- rt-
O O P
r+ cd p<
p CD
CD CD P CD
cd a p
5
<TQ 5
S f
3. p
p
S-3
rt?ï3 B
p 2
-xR 2
n
ch
O
o ro g S-gti.
g-i-gas-
.WW® J
5 °8
p 2
tr- 3
Cj
2 O-
2
3 O O
O
2
CO
3 O ft
a- *o 5
a 3-
2 8 o £5.®
<I§,3ft£3-'gS>3
<a53„§-®gg©
- p CD
e3- g s® _3 B
«3 3 wE.ftg
- g c+ i cd >t
Beste Nichtjes en Neefjes!
Jullie hebt wel wat lang moeten wachten
op de beantwoording van de briefjes, maar
je ziet dat het toch nog doorgaat.
Ik ben tot de ontdekking gekomen dat
acht weken wel wat erg lang is; het is niet
gezellig als het zoolang duurt eer ik weer
iets van jullie hoor, en daarom zullen we de
acht weken maar inkorten tot vier.
En nu in de eerste plaats hartelijk be
dankt voor de Nieuwjaarskaarten die jullie
mij stuurden. We zitten met het nieuwe
jaar wel meteen in den winter.
Eerst de sneeuw. Wat was het mooi overal.
Alles was op eenmaal veranderd en natuur
lijk wist de jeugd er het meest van te pro-
fiteeren: baantje glijden, waarbij de blau
we plekken vanzelfsprekend niet uitbleven,
sneeuwballen, en toen kwam het ijs.
De jongens hebben natuurlijk eerst eens
voorzichtig langs de slootkant met hun
klomp geprobeerd of het hield. Er op
mocht nog niet van moeder, maar zoo eens
voelen of het sterk werd, ik wed dat jullie
dat niet konden laten.
En toen het zoo fijn sterk werd, ja, toen
kwam meteen ons Hollandsche hart weer
boven en tegelijk de schaatsen van den zol-
aer naar beneden.
En toenrijden maar, jongens!
Of je het goed kunt, of het een beetje
krukkerig doet omdat je het nog moet lee-
ren, dat geeft niet; de Hollandsche jongens
en meisjes móéten nu op de schaatsen en
niet achter de warme kachel zitten.
Als we dan zulke fijne baantjes maken
vergeten we alles, hebben we alleen maar
plezier.
Dat mag, en dat is goed ook, en hoe
heerlijk is het dat we dat nog kunnen.
Als we denken aan die andere sneeuw- en
ijsvelden, daar hoog in het Noorden, waar
in de strenge kou zulk een bittere strijd
wordt gestreden, ja, dan zijn we ook dank
baar voor déze vreugd, waarvan we nu nog
in vrede kunnen genieten.
Aagtekerke. „Vergeet mij nietje."
Wat ben jij flink om zelf een kippenhok in
elkaar te zetten. Het zal wel een heel werk
zijn. Schiet je er al mee op? Je vertelt het
me maar eens als de kippen er in komen.
„Kleine Bertus." Fijn, dat die zus al zoo'n
groote meid wordt. Je kunt er nu zeker al
leuk mee spelen. Gaat het loopen al een
beetje? Ik denk dat jullie nu met de
sneeuw 's middags ook over mochten blij
ven. Is het zoo?
Serooskerke. „Parker." Ja, de sol
daten waren bij ons weer gauw verdwenen.
Hoe is het met de vinger van broertje; al
weer aangegroeid? Gezellig dat je broer
met Kerst thuis kon komen. Wanneer gaat
de andere weg? „Karekiet." Als je zóóveel
voor de postzegels kreeg, zou niemand ze
weg doen denk ik. Wat een veranderingen
bij jullie. Is het niet erg vreemd nu je zus
ter weg is. Ja, het wintert hier nu ook
flink. Heb je al schaatsen gereden? „Viool
tje." Heerlijk dat je juist voor Kerst beter
was. Is zusje ook alweer opgeknapt? Nu
met de sneeuw en het ijs zou het niet mee
vallen om binnen te moeten blijven.
'sH. Arendskerke. „De jonge Ba
taaf". Jij hebt deze keer zoo goed je best
gedaan en het is een gezellige lange brief
geworden. Bewaar het potlood maar goed,
dan kun je er lang plezier van hebben. Gaat
het ook mee naar school? „Meizonpetje".
Nu met het koude weer komt een gebreid
jurkje wel goed van pas. Ben je er al flink
mee opgeschoten of gaat nu de ijspret
voor? Gelukkig dat de deur met St. Nico-
laas toch weer open kon. „Herfstaster". Ja,
er is heel wat gebeurd in dien tijd en St.
Nic. was voor jou wel belangrijk. Je hebt
tenminste zulke mooie cadeautjes gekre
gen. Het is wel erg mooi als we eens een
flink pak sneeuw hebben, maar voor heel
wat menschen brengt het veel ongemakken
mee.
Goes. „Boertje." En zijn de cijfers nog
wat meegevallen? Ik hoop het voor je want
je hebt, geloof ik, weer flink je best ge
daan. Jammer dat het ijs er niet wat eerder
was, maar jullie zullen best eens een vrije
middag krijgen.
Nieuwdorp. „Frederik Hendrik". Al
lereerst hartelijk gefeliciteerd met het
nieuwe broertje. Wat een feest hé, dat we
nu toch schaatsen kunnen rijden. Heb je er
al flink van genoten?
Oostkapelle. „Kwartel." Ik ben
blij dat er weer een briefje van je was en
natuurlijk mag je nog meedoen. Een heele
verandering nu de school verplaatst is. Zit
ten jullie gewoon in de kamers? Alleen,
zoet zijn moet je hier natuurlijk evengoed.
N i s s e. „Fie,tsertje." Je hebt gelijk, het
duurt wel wat lang zoo, maar we kunnen
het altijd weer veranderen. Zoo'n goede St.
Nicolaas, dat zal jou wel goed zijn bevallen.
En nu weer de ijspret, dat is ook niet wei
nig plezierig. „Zusje." Ja hoor, de postze
gels heb ik ontvangen en wat dat raadsel
betreft, dat zal ik nog eens nakijken. Je
moet het regenkapje nu maar met wol voe
ren, dan kun je het toch nog gebruiken in
de kou.
S t r ij e n. „Hollandsch melkmeisje." Die
naam had ik ook nog nooit gehoord, dus
kan ik wel begrijpen dat ze hem daar een
beetje vreemd vonden. Was je blij met het
nieuwe zusje? Met hoevelen zijn jullie nu?
Kattend ij ke. „Naerebout." Ik was
al nieuwsgierig of er weer een vers in den
brief zou staan en ja hoor, het was zoo.
Heb je het zelf weer gemaakt? Als de men
schen maar niet zoo gauw op het ijs gingen,
zouden er ook niet zooveel ongelukken ge
beuren, maar zooals het nu is kunnen we
ons er wel op wagen.
Bergen op Zoom. „Hardloo-
per". Dat cadeau van Betsy was een fijn
werkje voor de vacantie. Vooral de eerste
keer heb je er zeker heel wat werk mee
gehad? Heerlijk hé, dat je nu weer volop
van de ijspret kunt genieten.
Deze week zullen we maar één raadsel
geven voor allemaal.
Op iedere rij van onderstaande hokjes
komt een woord te staan. De eerste letters
van boven naar beneden vormen hetzelfde
woord als op de bovenste rij komt te staan.
1
2
3
4
5
6
oo
9
1. Kunnen oud en jong nu van genieten.
2. Gooien de jongens graag.
3. Wordt uit vliegmachines neergelaten.
4. Is een watervogel.
5. Spelen kleine kinderen mee.
6. Kun je krijgen wanneer je door het
ijs zakt.
7. Wordt mee in de sneeuw gereden.
8. Is niet vooraan.
9. Zagen we met het kerstfeest.
Allen hartelijk gegroet van
TANTE DOLLIE!
ELLY'S STRIJD.
7) o—
„Zeg jongens, Stekebie werd zoo nijdig
op me. Ze sloeg wet d'r tasch boven op
m'n hoofd en al d'r boeken vlogen in de
modder. Nijdignijdig dat ze was. Kijk,
daar is ze."
„Ha Stekebie, hoe is 't met je boeken?"
plagen de jongens. Stien doet alsof ze de
jongens niet ziet en loopt met minachting
voorbij. De andere meisjes hebben al in de
gaten, dat er iets aan 't handje is.
„Zeg Stien, wat is er gebeurd?"
„Die lieve El stookt al de jongens tegen
me op en Bob heeft al m'n boeken en
schriften in at modder gegooid."
„Laat eens zien."
„He, wat gemeen. Tegen den meester
zeggen."
„Nou en of. Wat denkt ie wel, zoo'n
domkop."
jElly durft nu heelemaal niet bij de meis
jes van haar klas te gaan staan, en Dientje
Verhagen, haar vriendinnetje, is er ook
niet. Ze voelt zich alleen te midden van al
die kinderen en ze denkt: „Wat is 'ttoch
verschrikkelijk, als je dom bentBob
schijnt 't toch niet erg te vinden. Wat
heeft ie nog 'n plezier."
Stien ziet Elly alleen staan en denkt:
„Lekker, net goed."
Bob denkt nergens meer aan, hij is
midden in z'n spel, zelfs z'n zakje met de
paling is hij vergeten.
Daar luidt de schoolbel. Gauw nog even
springen en dan op een holletje naar bin.
nen. Om de paling dekt Bob niet. Stien
stapt dadelijk naar den Meester. „Meester,
Bob heeft me geslagen en al m'n boeken
eo schriften in den modder gegooid."
„Zoo", zegt Meester, „ga maar zitten dan
zullen we het na de Bijbelsche geschiede
nis eens uitzoeken."
Als Meester aan 't vertellen is, zitten de
meeste kinderen aandachtig te luisteren.
Meester kan ook zoo mooi vertellen. Stien
]ct slecht op.
't Duurt haar veel te lang, dat vertellen.
Zij denkt in haar boosheid nog aan 't vech
ten met Bob, en gunt Bob van harte een
hoop strafwerk. Elly luistert met gespan
nen aandacht. Meester vertelt van Jacob,
hoe hij worstelt in gebed met God' hij
houdt vast aan wat God hem beloofd
heeft; hij houdt volen overwint.
Elly denkt ineens vol spijt aan haar
bidden van gisteravond toen ze dacht:
„Wat helpt m'n bidden", en nu komt een
stille droefheid over haar. Ze zou wel wil
len huilen: „Ik heh niet volgehouden".
Elly ziet Meester wel, maar hoort niet
meer wat hij verder vertelt.
Bob denkt bij 't worstelen van Jacob aan
zijn vechten met Stekebie en opeens
aan zijn dikke vette paling. Die heeft hij
Dotabene vergeten. Hij steekt gauw zijn
vinger op.
„Wat is er Bob?"
„Ooniks Meester, ik... ik..."
„Wat nou", vraagt Meester vol onge
duld.
Als hij zegt van die paling, wat zullen
de anderen gaan lachen en Meester beslist
boos worden. Met groote oogen blijft Bob
Meester aankijken.
„Nou", zegt Meester boos.
„Eh... eh... Meester, ik zal 't straks wel
vertellen."
„Je was met je gedachten zeker weer er
gens anders. Je bederft m'n verhaal. Eigen
lijk verdien je straf."
„Als je 't maar eens wist Meester, dan
zou je dat niet zeggen," denkt Bob en hij
zit vol ongeduld te wachten. „Wat duurt
die vertelling toch lang."
Nauwelijks is Meester klaar met vertel
len of Stien steekt haar vinger op.
„Stien
„Bob heeft m'n schriften in de modder
gegooid."
Meester voelt een wrevel in zich opko
men 't is of hij langs die kinderen heen
praat.
„Ja, we zijn pas klaar met vertellen of
jij komt weer met nare dingen. Heh je wel
geluisterd? Je had het me al gezegd, je
moet je beurt afwachten."
't Prettige, dat in de klas was gekomen
door 't vertellen, is er weer ineens uit ver
dwenen.
„Omdat ik het weer ben", moppert
Stien.
„Bob, waarom heb je. dat gedaan?"
„Meester, dat liegt ze, die Ste
„Ho, ho, niet zoo boos worden, man
neke."
,,'tls wel waar", roept Stien.
„Wie is er nog meer bij geweest?" vraagt
MöGstsr.
„Elly", zegt Stien. „Is 'tnou niet El?"
klinkt 't vleiend.
„Elly, ben jij er bij geweest?"
„Ja Meester", zegt Elly.
Elly voelt wel, Stien heeft nou haar hulp
noodig. Zeggen dat Stien gelijk heeft, dan
is Stien misschien aardig voor haar. Maar
dan moet ze liegen. Neen, neen, dat wil
ze niet, dan maar een booze Stien.
ÖÖS&UD
64e
Jaar
gang
KRACHT IN ZWAKHEID.
Zoo ik niet had geloofd,
ik ware vergaan. Ps. 2713.
Bij het begin van het nieuwe jaar zal bij
menigeen, ziende op de moeilijke tijdsom
standigheden waarin wij leven, de bange
vraag zijn opgekomenWie zal ons
het goede doen zien? Voor ons per
soonlijk, voor onze kinderen, voor land en
volk c o'kenwereld
Met deze vraag heeft zich ook bezigge
houden de dichter van Psalm 27.
Zóó donker was het om hem heen, dat
hij schier dreigde in wanhoop te verzin
ken.
Zoo ik niet had geloofd, zegt hij, dat ik
het goede des Heeren zou zien in het land
dér levenden, ik ware vergaan.
Eigenlijk zegt hq het nog anders. Want
die laatste woorden: „ik ware vergaan", is
een toevoegsel van de Statenvertalers. De
zin is daardoor duidelijker, maar tegelij
kertijd minder krachtig.
De Psalmist schreef enkel: Zoo ik niet
had geloofd, dat ik het goede des Heeren
zou zien in het land der levendenEn
daarna brak'hij af.
David heeft zich een oogenblik inge
dacht, dat hij geen geloof had.
Dan zou hij het niet meer weten.
Dan brak voor hem alles af. Dan was hij
alles kwijt. Dan kon hij geen stap verder op
het pad des levens.
Dan was het voor hem alles hopeloos en
troosteloos.
Zoo ik niet had geloofdneen, dan
zou er voor David niets overblijven.
Maar nu hij wel gelooft, nu is het alles
anders.
Ja de vijanden zqn er wel, de tegenpar-
tijders zoeken zijn leven en valsche getui
gen zijn tegen hem opgestaan, maar het
geloof in zijn God tilt hem boven al die
moeilijkheden en zwarigheden uit.
Het mag dan donker zijn en benauwd
en benauwend: de Heere is zijn licht en zijn
heil, de Heere zal hem niet begeven en ver
laten maar hem verbergen' in de verborgen
heid van zijn Tent, de Heere zal liem leiden
in het re"hte pad.
Zoo ik niet had geloofder was al
leen plaats voor wan-hoop.
Maar nu, door het geloof, kan hij hopend
v/achten en wachtend hopen op den Heere
zijn God, die zijn hart zal versterken.
De vraag waarop het voor ons in 1940
aankomt, is, of ook wij dat geloof bezitten.
Aan moeiten en bezwaren ontbreekt het
noo't, ri"ir zeker niet in deze tijden van
oorlogsrumoer, nu ware zeeën van rampen
met haar golven schijnen te slaan.
Wat zijn er niet een zorgen van persoon
lijken aard. Hoe klemt bp velen de brood-
vraag! Hoe groot zijn de bekommernissen
over de toekomst van de kinderen.
DE KLOP OP DE DEUR.
Veler stemming bij de wisseling der ja
ren is uitnemend vertolkt, door de hier vol
gende verzen van Henriëtte Roland Holst.
De wereld is een worden en verworden,
het hart vindt niets vasts, zich mee te
omgorden,
toch altoos hunk'rend naar het vaste
goed.
Zalen, die het om zich bouwde, vervallen
die het oprichtte, lichte levenshalten
storten ineen; 't blijft tusschen puinen
staan.
Ja, eenzaam overend, tusschen de puinen
waar eenmaal koepels in bloeiende tuinen
hun zachte bogen hieven naar het licht.
Dan buigt het zich gelijk een wilg tot
treuren
het mijmert veel over voorbij gebeuren,
en klampt zich vast aan een verzonken
geluk.
Het voelt zich bedrukt tusschen een
zaamheden,
zijn klop wordt zwakker; het is afge
sneden
van de bron, die grage harten voedt.
'tls alles één worden en verworden.
Somber en zwaar hooren we voortdurend
de harde klop van den tijd op de deuren
van ons leven.
Deze wereld gaat voorbij
Maar, zegt Gods Woord, die den wil
Gods doet blijft in der eeuwigheid.
Och, er zijn er velen die eigenlijk geen
raad meer weten. Zij zien geen uitweg
meer
Maar nu is er het Kerstfeest geweest.
Wij hebben mogen vieren de heerlijke ge
dachtenis van de komst van Christus in
het vleesch.
Hij die rijk was, Jezus Christus, is arm
geworden, opdat Hij ons met zijn rijkdom
zou vervullen.
Vrijwillig is Hij ingegaan in onzen nood
en dood. Onze ongerechtigheid heeft Hij
op zich genomen, onze schande heeft Hij
gedragen, onze vijanden heeft Hij versla
gen.
Hij heeft zich gesteld in onze plaats.
En daarom mogen wij gesteld worden
op Zpn plaats.
Wie in den Zoon gelooft, is veilig in het
heden en in de toekomst.
Zoo ik niet had geloofd
Maar nu:
Wacht op den Heer, godvruchte schaar,
houdt moed,
Hij is getrouw, de Bron van alle goed.
Het eerste levensjaar.
Het is mijn bedoeling ditmaal eens een
stuk of zeven artikelen te wijden in dit blad
aan de eerste kinderjaren. Ofschoon hier
over reeds een massa, ook populaire, lec
tuur bestaat, bestaan nog zóóveel misver
standen op dit gebied, dat ik gaarne de ge
legenheid te baat neem in eenige stukjes in
„De Zeeuw" op enkele fouten te wijzen.
Wat het eerste levensjaar betreft kan
gezegd, dat 't zelden voorkomt, dat ouders
in dit tijdperk meenen paedagogische voor
lichting noodig te hebben. Slechts wanneer
zéér ernstige abnormaliteiten zich voor
doen laat men zich door deskundigen in
lichten. Toch is ook het eerste levensjaar
voor de opvoeding van gróóte betee-
kenis. Wanneer een klein kind van het be
gin af niet dadelijk gewend raakt aan
rust, orde en regelmaat, zal het
reeds vóór den eersten verjaardag een last
post zijn, een dwinger en tyran van heel de
familie. Terwijl juist in dit jaar een
strenge en gezonde gewenning een
belangrijke grondslag is, voor de latere in
gewikkelder en genuanceerder opvoeding.
Wat een zuigeling het meest doet is
slapen.
Preyer vertelt dat "ijn anontje Axel de
eerste maand 16 uur per etmaal sliep,
meestal echter nog meer.
Men moet voorzichtig zijn met het kind
in den slaap te storen. Ofschoon wij zeer ge
ringe ervaring hebben op dit punt, kan ik
zeggen, dat de beste methode van behande
ling isHet kleine kind nooit te vertoo-
nen tijdens den slaap (en, in geen geval op
dat bezoekers het zouden zien, wakker te
maken). Ofschoon wij soms wel eens op het
onvriendelijke af onze visite moesten te
leurstellen hebben we, door hier streng in
te zijn, prachtige resultaten gehad. Onze
dochter heeft (men kan het gelooven of
niet) nooit gejengeld, nooit ons ge
stoord in den nacht, tenzij hoogst zelden
als ze „nat" was, en, als ze dan was gehol
pen, sliep ze oogenblikkelijk lief in. Ik moet
hierbij opmerken, dat het kind apart stond,
óók 's nachts. Wel konden we het steeds
hooren. Nu weet ik wel, dat niet ieder zoo
behuisd is dat een zuigeling apart kan
staan. Maar: als men zich rustig houdt en
in géén geval het kind uit de wieg haalt
om er mee zingend en zeurend soms midden
in den nacht mee rond te loopen, dan zal
men bij een gezond kind géén last hebben.
Als het huilt terwijl het heeft gedronken en
niet nat is: laten huilen. Liever een navel
breuk geschreeuwd dan het kind uit de
wieg gehaald: Dit is niet hardvochtig: Dit
is teeder en liefdevol, want het zorgt dat
het kind niet slaaf wordt van eigen instinc
ten, maar dat het reeds van den eersten
levensdag af leert zich aan regels te wen
nen, goede gewoonten zich eigen te maken.
Wilt u in apenliefde zenuwpatiënten van
uw kinderen maken: stoor ze in hun slaap,
verwen ze als ze huilen zonder aanleiding.