Pirf £3 3 L 'U 5 W ro ft Voor tie jeugd. d Zaterdag 6 Januari 1940 No. 14 Vior den Zondag. Het kind van 0--7 jaar. 3 a> M» P (D CD 3 CD 3 Tot t-B °b o a aw p CD HP *1 M gB> °~.3 03H *-i CO - w JD 3 §"5°^ §3 E* rt> 5 H H® CO 3 L y ct- cd p 2 P- S»5N Ig^g 3 O - OT g E-W© p tr. cd >-i p 3 P° ft §3 °C wa-1 2 "si- 03 •3 to r'01 2 o <1 3?o I0 I 3 ^T? H od r °coê £§o p c co g bo 2. b m cd o w9« ?Ho H 2. 3 C 1c He to 3 CO* O H> M Cd H* O 2 to to r* o o a ?r r* 3" ft 2. tj »F r 2 3 Q 0) rö rf lj cj T j> 3-ia TJ n Wor^l opa. ra ra o poegw a ttUOltr r+ o 3- 3 *1™ cd cd -± xj1 3 £.?g 2 CD g o 2 3 3 C|aï P J CD O 2- P S- PmT 5- cd oos <-■• i Bo?®® TT» >2 3 a 2 i c a S co p *0 2 o 3^5- 2 ioE 3-°® CO 3 s-BT 3 cd o cd CD O O S5 9© P 3rm Orq P CJ1 H-1 cd c+ CJt OWOmR o S Od O <i CD O Pg S* CO g-po I—I R «"a o s* cd "o 3 2. 3 5°« 00 5 3 o H-A fS co o tff Q3 3 3 Eki (T" go 2 2 2-3- >ct t—i. S- 2. CJ. rt" CD CD DT C n- 3 P O 93 2" ft 93 2 P 3 O p O a"g! 3^2.® CD CD P 3 S D'O'ïï.g a 3 co w rH ft - 3 O 3 3 3 2 2 55 2 S p rr Ö- CD -• O 3 pi CD a p ?iü3^ II® 3" 3" O a r3 'S o" O* cd trq 3 ft o o £.<8 S §*1 W* Y O 3 3 3 o i s I 5 3 S-2.3-3 ft 2 *3 2 o ca o 3 n O 3 ft 3*^2 3 o* 93 2 3- W S" 2. 2. o p* o: 2. WW 2 £"2. i c3: tr 3 3 O 3- 2. S-B. Ü'g cd cr cd cd 0Q Pi cd pgSq 5 2 S-S-5 cd r» Pi w P ra 3 o* S g ^e?b 5 g SH. H3 PiCTQ «1W "i. W g-Qrq r«J O M ft »o 3-3 3 £- O o P 6_i. rt-3 p p 5 p 3. 93 S"< O s^p e 3 Hb N CD a-3 5- et- i cd i S-® CD w 3 ®g 3 3 a jr cT p 5" p P >0 p pi 3 w«-w p a p co 3 3 3 E-S-ft 3 3 CD p wSo Sftft cd a- p o p o p p> p p 2 o p a 3 pq p p; és a p p cd CD 2 Hh 3 cd - 95" ct^ 00 o^ep: cd p cd en g P o. 3 rt- 3 i g1 O ft 2 <2® g 1 p 5T a E. 3- S1 F? 3 P Oq 3 ftp «ggtf w <5 2 g o M §"3. p clt o- cd 09 O pHiCO 3 p N orq 3 H P 2.2, w 2 5^ wa tP: P os FT P P- cd {p O I O p? CD CD P* p g 2-ödg ftw üo 2 we 2 3 w 3 Pj Pi 3 3 2 CD Pi*P P P P to l" o*oq ft P h. a H r WtBg gggg g-ftlift® rftS ?(fg2S CD CO ct- CD CD <J p 93 a P g 3* 3 g o B rt O W 3" 3" W C 2 S"o cd q p m cd rt- ri- rt- O O P r+ cd p< p CD CD CD P CD cd a p 5 <TQ 5 S f 3. p p S-3 rt?ï3 B p 2 -xR 2 n ch O o ro g S-gti. g-i-gas- .WW® J 5 °8 p 2 tr- 3 Cj 2 O- 2 3 O O O 2 CO 3 O ft a- *o 5 a 3- 2 8 o £5.® <I§,3ft£3-'gS>3 <a53„§-®gg© - p CD e3- g s® _3 B «3 3 wE.ftg - g c+ i cd >t Beste Nichtjes en Neefjes! Jullie hebt wel wat lang moeten wachten op de beantwoording van de briefjes, maar je ziet dat het toch nog doorgaat. Ik ben tot de ontdekking gekomen dat acht weken wel wat erg lang is; het is niet gezellig als het zoolang duurt eer ik weer iets van jullie hoor, en daarom zullen we de acht weken maar inkorten tot vier. En nu in de eerste plaats hartelijk be dankt voor de Nieuwjaarskaarten die jullie mij stuurden. We zitten met het nieuwe jaar wel meteen in den winter. Eerst de sneeuw. Wat was het mooi overal. Alles was op eenmaal veranderd en natuur lijk wist de jeugd er het meest van te pro- fiteeren: baantje glijden, waarbij de blau we plekken vanzelfsprekend niet uitbleven, sneeuwballen, en toen kwam het ijs. De jongens hebben natuurlijk eerst eens voorzichtig langs de slootkant met hun klomp geprobeerd of het hield. Er op mocht nog niet van moeder, maar zoo eens voelen of het sterk werd, ik wed dat jullie dat niet konden laten. En toen het zoo fijn sterk werd, ja, toen kwam meteen ons Hollandsche hart weer boven en tegelijk de schaatsen van den zol- aer naar beneden. En toenrijden maar, jongens! Of je het goed kunt, of het een beetje krukkerig doet omdat je het nog moet lee- ren, dat geeft niet; de Hollandsche jongens en meisjes móéten nu op de schaatsen en niet achter de warme kachel zitten. Als we dan zulke fijne baantjes maken vergeten we alles, hebben we alleen maar plezier. Dat mag, en dat is goed ook, en hoe heerlijk is het dat we dat nog kunnen. Als we denken aan die andere sneeuw- en ijsvelden, daar hoog in het Noorden, waar in de strenge kou zulk een bittere strijd wordt gestreden, ja, dan zijn we ook dank baar voor déze vreugd, waarvan we nu nog in vrede kunnen genieten. Aagtekerke. „Vergeet mij nietje." Wat ben jij flink om zelf een kippenhok in elkaar te zetten. Het zal wel een heel werk zijn. Schiet je er al mee op? Je vertelt het me maar eens als de kippen er in komen. „Kleine Bertus." Fijn, dat die zus al zoo'n groote meid wordt. Je kunt er nu zeker al leuk mee spelen. Gaat het loopen al een beetje? Ik denk dat jullie nu met de sneeuw 's middags ook over mochten blij ven. Is het zoo? Serooskerke. „Parker." Ja, de sol daten waren bij ons weer gauw verdwenen. Hoe is het met de vinger van broertje; al weer aangegroeid? Gezellig dat je broer met Kerst thuis kon komen. Wanneer gaat de andere weg? „Karekiet." Als je zóóveel voor de postzegels kreeg, zou niemand ze weg doen denk ik. Wat een veranderingen bij jullie. Is het niet erg vreemd nu je zus ter weg is. Ja, het wintert hier nu ook flink. Heb je al schaatsen gereden? „Viool tje." Heerlijk dat je juist voor Kerst beter was. Is zusje ook alweer opgeknapt? Nu met de sneeuw en het ijs zou het niet mee vallen om binnen te moeten blijven. 'sH. Arendskerke. „De jonge Ba taaf". Jij hebt deze keer zoo goed je best gedaan en het is een gezellige lange brief geworden. Bewaar het potlood maar goed, dan kun je er lang plezier van hebben. Gaat het ook mee naar school? „Meizonpetje". Nu met het koude weer komt een gebreid jurkje wel goed van pas. Ben je er al flink mee opgeschoten of gaat nu de ijspret voor? Gelukkig dat de deur met St. Nico- laas toch weer open kon. „Herfstaster". Ja, er is heel wat gebeurd in dien tijd en St. Nic. was voor jou wel belangrijk. Je hebt tenminste zulke mooie cadeautjes gekre gen. Het is wel erg mooi als we eens een flink pak sneeuw hebben, maar voor heel wat menschen brengt het veel ongemakken mee. Goes. „Boertje." En zijn de cijfers nog wat meegevallen? Ik hoop het voor je want je hebt, geloof ik, weer flink je best ge daan. Jammer dat het ijs er niet wat eerder was, maar jullie zullen best eens een vrije middag krijgen. Nieuwdorp. „Frederik Hendrik". Al lereerst hartelijk gefeliciteerd met het nieuwe broertje. Wat een feest hé, dat we nu toch schaatsen kunnen rijden. Heb je er al flink van genoten? Oostkapelle. „Kwartel." Ik ben blij dat er weer een briefje van je was en natuurlijk mag je nog meedoen. Een heele verandering nu de school verplaatst is. Zit ten jullie gewoon in de kamers? Alleen, zoet zijn moet je hier natuurlijk evengoed. N i s s e. „Fie,tsertje." Je hebt gelijk, het duurt wel wat lang zoo, maar we kunnen het altijd weer veranderen. Zoo'n goede St. Nicolaas, dat zal jou wel goed zijn bevallen. En nu weer de ijspret, dat is ook niet wei nig plezierig. „Zusje." Ja hoor, de postze gels heb ik ontvangen en wat dat raadsel betreft, dat zal ik nog eens nakijken. Je moet het regenkapje nu maar met wol voe ren, dan kun je het toch nog gebruiken in de kou. S t r ij e n. „Hollandsch melkmeisje." Die naam had ik ook nog nooit gehoord, dus kan ik wel begrijpen dat ze hem daar een beetje vreemd vonden. Was je blij met het nieuwe zusje? Met hoevelen zijn jullie nu? Kattend ij ke. „Naerebout." Ik was al nieuwsgierig of er weer een vers in den brief zou staan en ja hoor, het was zoo. Heb je het zelf weer gemaakt? Als de men schen maar niet zoo gauw op het ijs gingen, zouden er ook niet zooveel ongelukken ge beuren, maar zooals het nu is kunnen we ons er wel op wagen. Bergen op Zoom. „Hardloo- per". Dat cadeau van Betsy was een fijn werkje voor de vacantie. Vooral de eerste keer heb je er zeker heel wat werk mee gehad? Heerlijk hé, dat je nu weer volop van de ijspret kunt genieten. Deze week zullen we maar één raadsel geven voor allemaal. Op iedere rij van onderstaande hokjes komt een woord te staan. De eerste letters van boven naar beneden vormen hetzelfde woord als op de bovenste rij komt te staan. 1 2 3 4 5 6 oo 9 1. Kunnen oud en jong nu van genieten. 2. Gooien de jongens graag. 3. Wordt uit vliegmachines neergelaten. 4. Is een watervogel. 5. Spelen kleine kinderen mee. 6. Kun je krijgen wanneer je door het ijs zakt. 7. Wordt mee in de sneeuw gereden. 8. Is niet vooraan. 9. Zagen we met het kerstfeest. Allen hartelijk gegroet van TANTE DOLLIE! ELLY'S STRIJD. 7) o— „Zeg jongens, Stekebie werd zoo nijdig op me. Ze sloeg wet d'r tasch boven op m'n hoofd en al d'r boeken vlogen in de modder. Nijdignijdig dat ze was. Kijk, daar is ze." „Ha Stekebie, hoe is 't met je boeken?" plagen de jongens. Stien doet alsof ze de jongens niet ziet en loopt met minachting voorbij. De andere meisjes hebben al in de gaten, dat er iets aan 't handje is. „Zeg Stien, wat is er gebeurd?" „Die lieve El stookt al de jongens tegen me op en Bob heeft al m'n boeken en schriften in at modder gegooid." „Laat eens zien." „He, wat gemeen. Tegen den meester zeggen." „Nou en of. Wat denkt ie wel, zoo'n domkop." jElly durft nu heelemaal niet bij de meis jes van haar klas te gaan staan, en Dientje Verhagen, haar vriendinnetje, is er ook niet. Ze voelt zich alleen te midden van al die kinderen en ze denkt: „Wat is 'ttoch verschrikkelijk, als je dom bentBob schijnt 't toch niet erg te vinden. Wat heeft ie nog 'n plezier." Stien ziet Elly alleen staan en denkt: „Lekker, net goed." Bob denkt nergens meer aan, hij is midden in z'n spel, zelfs z'n zakje met de paling is hij vergeten. Daar luidt de schoolbel. Gauw nog even springen en dan op een holletje naar bin. nen. Om de paling dekt Bob niet. Stien stapt dadelijk naar den Meester. „Meester, Bob heeft me geslagen en al m'n boeken eo schriften in den modder gegooid." „Zoo", zegt Meester, „ga maar zitten dan zullen we het na de Bijbelsche geschiede nis eens uitzoeken." Als Meester aan 't vertellen is, zitten de meeste kinderen aandachtig te luisteren. Meester kan ook zoo mooi vertellen. Stien ]ct slecht op. 't Duurt haar veel te lang, dat vertellen. Zij denkt in haar boosheid nog aan 't vech ten met Bob, en gunt Bob van harte een hoop strafwerk. Elly luistert met gespan nen aandacht. Meester vertelt van Jacob, hoe hij worstelt in gebed met God' hij houdt vast aan wat God hem beloofd heeft; hij houdt volen overwint. Elly denkt ineens vol spijt aan haar bidden van gisteravond toen ze dacht: „Wat helpt m'n bidden", en nu komt een stille droefheid over haar. Ze zou wel wil len huilen: „Ik heh niet volgehouden". Elly ziet Meester wel, maar hoort niet meer wat hij verder vertelt. Bob denkt bij 't worstelen van Jacob aan zijn vechten met Stekebie en opeens aan zijn dikke vette paling. Die heeft hij Dotabene vergeten. Hij steekt gauw zijn vinger op. „Wat is er Bob?" „Ooniks Meester, ik... ik..." „Wat nou", vraagt Meester vol onge duld. Als hij zegt van die paling, wat zullen de anderen gaan lachen en Meester beslist boos worden. Met groote oogen blijft Bob Meester aankijken. „Nou", zegt Meester boos. „Eh... eh... Meester, ik zal 't straks wel vertellen." „Je was met je gedachten zeker weer er gens anders. Je bederft m'n verhaal. Eigen lijk verdien je straf." „Als je 't maar eens wist Meester, dan zou je dat niet zeggen," denkt Bob en hij zit vol ongeduld te wachten. „Wat duurt die vertelling toch lang." Nauwelijks is Meester klaar met vertel len of Stien steekt haar vinger op. „Stien „Bob heeft m'n schriften in de modder gegooid." Meester voelt een wrevel in zich opko men 't is of hij langs die kinderen heen praat. „Ja, we zijn pas klaar met vertellen of jij komt weer met nare dingen. Heh je wel geluisterd? Je had het me al gezegd, je moet je beurt afwachten." 't Prettige, dat in de klas was gekomen door 't vertellen, is er weer ineens uit ver dwenen. „Omdat ik het weer ben", moppert Stien. „Bob, waarom heb je. dat gedaan?" „Meester, dat liegt ze, die Ste „Ho, ho, niet zoo boos worden, man neke." ,,'tls wel waar", roept Stien. „Wie is er nog meer bij geweest?" vraagt MöGstsr. „Elly", zegt Stien. „Is 'tnou niet El?" klinkt 't vleiend. „Elly, ben jij er bij geweest?" „Ja Meester", zegt Elly. Elly voelt wel, Stien heeft nou haar hulp noodig. Zeggen dat Stien gelijk heeft, dan is Stien misschien aardig voor haar. Maar dan moet ze liegen. Neen, neen, dat wil ze niet, dan maar een booze Stien. ÖÖS&UD 64e Jaar gang KRACHT IN ZWAKHEID. Zoo ik niet had geloofd, ik ware vergaan. Ps. 2713. Bij het begin van het nieuwe jaar zal bij menigeen, ziende op de moeilijke tijdsom standigheden waarin wij leven, de bange vraag zijn opgekomenWie zal ons het goede doen zien? Voor ons per soonlijk, voor onze kinderen, voor land en volk c o'kenwereld Met deze vraag heeft zich ook bezigge houden de dichter van Psalm 27. Zóó donker was het om hem heen, dat hij schier dreigde in wanhoop te verzin ken. Zoo ik niet had geloofd, zegt hij, dat ik het goede des Heeren zou zien in het land dér levenden, ik ware vergaan. Eigenlijk zegt hq het nog anders. Want die laatste woorden: „ik ware vergaan", is een toevoegsel van de Statenvertalers. De zin is daardoor duidelijker, maar tegelij kertijd minder krachtig. De Psalmist schreef enkel: Zoo ik niet had geloofd, dat ik het goede des Heeren zou zien in het land der levendenEn daarna brak'hij af. David heeft zich een oogenblik inge dacht, dat hij geen geloof had. Dan zou hij het niet meer weten. Dan brak voor hem alles af. Dan was hij alles kwijt. Dan kon hij geen stap verder op het pad des levens. Dan was het voor hem alles hopeloos en troosteloos. Zoo ik niet had geloofdneen, dan zou er voor David niets overblijven. Maar nu hij wel gelooft, nu is het alles anders. Ja de vijanden zqn er wel, de tegenpar- tijders zoeken zijn leven en valsche getui gen zijn tegen hem opgestaan, maar het geloof in zijn God tilt hem boven al die moeilijkheden en zwarigheden uit. Het mag dan donker zijn en benauwd en benauwend: de Heere is zijn licht en zijn heil, de Heere zal hem niet begeven en ver laten maar hem verbergen' in de verborgen heid van zijn Tent, de Heere zal liem leiden in het re"hte pad. Zoo ik niet had geloofder was al leen plaats voor wan-hoop. Maar nu, door het geloof, kan hij hopend v/achten en wachtend hopen op den Heere zijn God, die zijn hart zal versterken. De vraag waarop het voor ons in 1940 aankomt, is, of ook wij dat geloof bezitten. Aan moeiten en bezwaren ontbreekt het noo't, ri"ir zeker niet in deze tijden van oorlogsrumoer, nu ware zeeën van rampen met haar golven schijnen te slaan. Wat zijn er niet een zorgen van persoon lijken aard. Hoe klemt bp velen de brood- vraag! Hoe groot zijn de bekommernissen over de toekomst van de kinderen. DE KLOP OP DE DEUR. Veler stemming bij de wisseling der ja ren is uitnemend vertolkt, door de hier vol gende verzen van Henriëtte Roland Holst. De wereld is een worden en verworden, het hart vindt niets vasts, zich mee te omgorden, toch altoos hunk'rend naar het vaste goed. Zalen, die het om zich bouwde, vervallen die het oprichtte, lichte levenshalten storten ineen; 't blijft tusschen puinen staan. Ja, eenzaam overend, tusschen de puinen waar eenmaal koepels in bloeiende tuinen hun zachte bogen hieven naar het licht. Dan buigt het zich gelijk een wilg tot treuren het mijmert veel over voorbij gebeuren, en klampt zich vast aan een verzonken geluk. Het voelt zich bedrukt tusschen een zaamheden, zijn klop wordt zwakker; het is afge sneden van de bron, die grage harten voedt. 'tls alles één worden en verworden. Somber en zwaar hooren we voortdurend de harde klop van den tijd op de deuren van ons leven. Deze wereld gaat voorbij Maar, zegt Gods Woord, die den wil Gods doet blijft in der eeuwigheid. Och, er zijn er velen die eigenlijk geen raad meer weten. Zij zien geen uitweg meer Maar nu is er het Kerstfeest geweest. Wij hebben mogen vieren de heerlijke ge dachtenis van de komst van Christus in het vleesch. Hij die rijk was, Jezus Christus, is arm geworden, opdat Hij ons met zijn rijkdom zou vervullen. Vrijwillig is Hij ingegaan in onzen nood en dood. Onze ongerechtigheid heeft Hij op zich genomen, onze schande heeft Hij gedragen, onze vijanden heeft Hij versla gen. Hij heeft zich gesteld in onze plaats. En daarom mogen wij gesteld worden op Zpn plaats. Wie in den Zoon gelooft, is veilig in het heden en in de toekomst. Zoo ik niet had geloofd Maar nu: Wacht op den Heer, godvruchte schaar, houdt moed, Hij is getrouw, de Bron van alle goed. Het eerste levensjaar. Het is mijn bedoeling ditmaal eens een stuk of zeven artikelen te wijden in dit blad aan de eerste kinderjaren. Ofschoon hier over reeds een massa, ook populaire, lec tuur bestaat, bestaan nog zóóveel misver standen op dit gebied, dat ik gaarne de ge legenheid te baat neem in eenige stukjes in „De Zeeuw" op enkele fouten te wijzen. Wat het eerste levensjaar betreft kan gezegd, dat 't zelden voorkomt, dat ouders in dit tijdperk meenen paedagogische voor lichting noodig te hebben. Slechts wanneer zéér ernstige abnormaliteiten zich voor doen laat men zich door deskundigen in lichten. Toch is ook het eerste levensjaar voor de opvoeding van gróóte betee- kenis. Wanneer een klein kind van het be gin af niet dadelijk gewend raakt aan rust, orde en regelmaat, zal het reeds vóór den eersten verjaardag een last post zijn, een dwinger en tyran van heel de familie. Terwijl juist in dit jaar een strenge en gezonde gewenning een belangrijke grondslag is, voor de latere in gewikkelder en genuanceerder opvoeding. Wat een zuigeling het meest doet is slapen. Preyer vertelt dat "ijn anontje Axel de eerste maand 16 uur per etmaal sliep, meestal echter nog meer. Men moet voorzichtig zijn met het kind in den slaap te storen. Ofschoon wij zeer ge ringe ervaring hebben op dit punt, kan ik zeggen, dat de beste methode van behande ling isHet kleine kind nooit te vertoo- nen tijdens den slaap (en, in geen geval op dat bezoekers het zouden zien, wakker te maken). Ofschoon wij soms wel eens op het onvriendelijke af onze visite moesten te leurstellen hebben we, door hier streng in te zijn, prachtige resultaten gehad. Onze dochter heeft (men kan het gelooven of niet) nooit gejengeld, nooit ons ge stoord in den nacht, tenzij hoogst zelden als ze „nat" was, en, als ze dan was gehol pen, sliep ze oogenblikkelijk lief in. Ik moet hierbij opmerken, dat het kind apart stond, óók 's nachts. Wel konden we het steeds hooren. Nu weet ik wel, dat niet ieder zoo behuisd is dat een zuigeling apart kan staan. Maar: als men zich rustig houdt en in géén geval het kind uit de wieg haalt om er mee zingend en zeurend soms midden in den nacht mee rond te loopen, dan zal men bij een gezond kind géén last hebben. Als het huilt terwijl het heeft gedronken en niet nat is: laten huilen. Liever een navel breuk geschreeuwd dan het kind uit de wieg gehaald: Dit is niet hardvochtig: Dit is teeder en liefdevol, want het zorgt dat het kind niet slaaf wordt van eigen instinc ten, maar dat het reeds van den eersten levensdag af leert zich aan regels te wen nen, goede gewoonten zich eigen te maken. Wilt u in apenliefde zenuwpatiënten van uw kinderen maken: stoor ze in hun slaap, verwen ze als ze huilen zonder aanleiding.

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1940 | | pagina 7