ISSgig Voor de jeugd. 3 3 srllS»? §l s prg: to Zaterdag 25 November 1939 54e Jaar gang No. 8 Voor den Zondag. fcw9p at 5? 8 w 8 |3 C 1 OB' Ol CO O HL {4. g P O ï1 Ol CD N H« fr M CD D co CD élto p Zwart 6 schijven op 1, 2, 8, 12, 15 en 22. Wit 6 schijven op10, 13, 24, 30, 31 en 32. En nu is de partij voor Wit gewonnen. Als volgt: 24 20 a 5 19 b 13 9 c 1 5 de 10 7 2 11 30 26 wit wint. Analyse: (hier wordt wèl een verbin- dingsstreep gebruikt) a: Als wit 3227 speelt wordt de partij remise. b: 15—18, 32—27; 8—11, 10—7; 11—15, 73 doet wit winnen. c. 32—28?, 19—23; 13—9, 1—5; 9—6, 2—9; 106 en wit kan slechts remise ma ken. d. 19—23, 9—5; 23—26, 30—23; 22— 25, 3126; 2529, 2016 en wit wint. e. 19—24, 9—5; 24—28, 31—27, wit wint. Gaarne geven we nadere inlichtingen over dit spel. In een onzer volgende rubrie ken hopen we ook een fragment met dam men te plaatsen. Dat is weer anders. De bedoeling is natuurlijk niet, dat onze lezers nu Engelsch gaan dammen. Ons spel is m.i. mooier en moeilijker. Als wetens waardigheid leek het me goed en interes sant om er een rubriek aan te wijden. Allen hartelijk gegroet van TANTE DOLLIE. Hier volgen eerst de raadsels. Voor de grooteren. Het geheel bestaat uit 45 letters. Een 5. 32. 1. 8. 15. is een boom. De 5. 6. 10. 25. 33. 39. 17. 23. 45. 20. is een lichaamsdeel. 36. 18. 19. 34. is een metaal. 3. 6. 30. 41. 5. is een muziekinstrument. 11. 31. 13. 43. 2. 7. 13. 12. 12. 8. voor spelt vaak een regendag. 25. 35. 16. 9. 26. 5. is een specerij. 40. 42. 24. 29. 4. 28. zijn sappige vruch ten. Een 37. 26. 21. 27. 39. hoort bij een schoen. 22. 44. 13. 5. 38. 8. 33. 7. is niet heden. Een 9. 14. gebruikt de boer op 't land. Voor de kleineren. Het geheel bestaat uit 37 letters. Een 23. 24. 25. 7. 27. is een vaartuig. 4. 9. 6. 26. is een grondsoort. 32. 13. 22. 10. 19. 28. 13. 18. de naam van een dag. 1. 15. 17. 28. 30. 3. zijn zwemvogels. Een 35. 14. 21. 29. 27. behoort aan een jas. 8. 16. 18. 30. 34. is een oneven getal. 17. 20. 36. 31. is een jongensnaam. 12. 5. 33. 37. 11. 2. 19. is een straatsteen. 1) ELLY'S STRIJD. In de klas. „Een pen heeft twee beenen om op te loopen. 'k Hoor weer geweldig krassen.1" 't Is Meester Bosman, die dit zegt. Zijn blik gaat spiedend de klas door om de krassers te ontdekken. Hij zit voor de klas aan een tafeltje schriften na te kijken. Af en toe staat hij op en gaat dan de klas door om naar 't werk van de leerlingen te zien en een tobber te helpen. Knip... knip... klinkt een vinger-duim- geluid door de klas. „Stien, 'kheb je nu al meermalen gezegd, dat ik geen hondje ben. Wat is er?" „Meester, 'k heb mijn sommen af." „Zoo, dat is verbazend vlug. Als die maar goed zijn en netjes geschreven, want gauw en goed is twee. Kom maar eens hier met je werk." Stien stapt triomfantelijk met haar reken- schrift naar den Meester! ...„Nou, nou, alles goed, maar 't schrijven had toch wel beter kunnen zijn, als je wat langzamer geschreven had." £j3tien trekt een gezicht van: ,,'tls hou ook nooit eens heelemaal goed bij dien Meester." Geërgerd gaat ze naar haar plaats. Op de voorste bank zit Elly Koopmans. Elly zit haar penhouder af te knagen. Die vervelen de sommen ook. Stien gaat langs haar heen en zegt vol leedvermaak: „Stumper, ken je ze weer niet?" Meester kijkt op en ziet Elly zitten met een kleur zoo rood als vuur. „Elly", vraagt Meester, „zei Stien wat?" „Ik weet het niet Meester," antwoordt Elly verlegen. „Stien wat zei je?" „Niets Meester, ik vroeg of ze haar som men niet kende." „Daar behoef jij je niet bezorgd over te maken hoor. Laat dat maar aan mij over. Elly heb je de sommen nog niet begrepen? Je zei toch van wel?" Nu komen de waterlanders: ,,'kBen het weer vergeten." „Daar moet je niet om huilen, meisje. Na vieren zal ik je dan wel weer eens apart helpen. Stien, wat heb je met Bobby?" Meester Bosman wordt nu een beetje boos. „Hij ziet ze vliegen, Meester." Alle kinderen schieten in den lach. „Wat is dat voor onzin van je." „Ja Meester", zegt Bobby, „ik zie ze vlie gen." Meester Bosman glimlacht nu ook, weer net iets voor Bobby. „Twee Meester, twee vliegmachines." „Maar jongen heb jij je sdmmen al af?" „O nee Meester, ze willen niet uit komen." „Hoeveel keer heb je 'tal geprobéerd?" „Dat weet ik niet, maar 'k geloof van wel honderd keer." Weer dwalen de oogen van Bobby naar 'traam. „Meester, ze duikelen." „Wie", vraagt Meester, „je sommen." „Nee Meester, die vliegmachines." „Ik zal je na vieren eens laten duikelen." „Och nee Meester, ik mag na vieren met Vader gaan visschen." „Visch jij nu maar eens goed naar je sommen." Bobby gaat recht zitten en begint te wer ken, alsof hij in een half uur 'theele boekje uit zal werken, hij schrijft wel tien keer hetzelfde op in zijn werkschrift, maar komt niets verder. Meester Bosman gaat de rijen weer eens langs. Sommige leerlingen zien Meester met schrik komen. Daar heb je 't al. „Kees, 't is niet netjes genoeg, na vieren over", en een roode potloodstreep gaat door zijn sommen. „Jij ook." „En jij ook..." „O denkt Bob, nou ben ik aan de beurt." ,,'k Heb ze van alle kanten bekeken, maar ze willen niet uitkomen." „Ja, jongen, dan om vier uur nog maar eens proberen." „En nou heb ik zoo goed opgelet en U hebt gezegd: Heel goed opletten, dan mag je om vier uur gaan visschen." ZOEKPRENTJE. Waar is de hengelaar? „Ja maar, dan zou je ze toch ook gemaakt hebben." „En ik heb toch goed geluisterd," jammert Bobby, „en ik büjf toch zitten." „Vind je dat dan niet erg?" ,,'k Kan er niks aan doen en Vader geeft er ook niks om, als ik mijn best maar doe. Mag ik gaan visschen, Meester?" Bob met z'n bolle wangen kijkt Meester met z'n groote blauwe oogen smeekend aan. En Meester ziet in die blauwe oogen 'tover groot verlangen van Bob. Zal Meester „Neen" zeggen of... „Meester, mag ik?" Bob wil 'tja uit Meesters mond halen. Meester glimlacht, zijn heerlijk echt jon- gensplezier bederven voor sommen, die hij toch niet kent. „We zullen eens zien Bob, eerst nog een poosje werken." „Ik mag, ik mag, juicht het in Bob, of, zou Meester... en vlug begint hij te werken. Overdreven spant hij zich in, Meester moet zien, dat hij z'n best doet..., maar..., Bob ziet eigenlijk niets anders dan paling en baars en water... o, heerlijk, met Vader gaan visschen... arme sommen. Bij Elly blijft meester ook staan. „Ja, Elly, er deugt zoo goed als niets van. Moet je ook om vier uur met Vader gaan visschen?" Elly lacht - een zuurzoet lachje en schudt dan heftig van nee. „Dus jij wou na vieren nog eens pro beren?" „Ja, Meester." „Wil je dat zoo graag?" „Vader wil 't hebben. Ik moet zorgen, dat ik overga", en de tranen rollen Elly over de wangen. „Nou, nou", zegt Meester, „zoo verschrikke lijk is dat niet." „Wat een huilebalk", roept Stien halfluid. „Stien, jij moet na vieren maar eens blij ven. Jij mag niet door de klas roepen. Alle kinderen zijn niet zo knap als jij, maar ge lukkig ook niet zoo vervelend." Bob grinnikt en fluistert zacht: „En nou mag jij niet uit visschen gaan". „Jammer", denkt Bobby, „dat Elly geen zusje van me is. Mijn Vader geeft er niks om, dat ik blijf zitten. Elly is nog dommer dan ik. Kijk ze nou zitten huilen." Bob steekt z'n vinger op. „Bob wat is er?" „Meester, laat ze ook gaan visschen." Alle kinderen schieten in een lach. Nu moet Elly ook lachen en Bob grinnikt dan tevreden. „Ring", gaat 't belletje. „Opbergen", zegt Meester. Dan wacht Mees ter een oogenblik tot het heelemaal stil is en allen eerbiedig zijn; dan dankt Meester en vraagt een zegen over 't werk. Elly denkt: „Wat helpt dat bidden. Vader bidt voor me, Meester bidt voor me en zelf bid ik ook eiken morgen en avond en nog blijf ik dom Als Meester „Amen" zegt, zit Elly troosteloos voor zich uit te kijken. Bob steekt dadelijk z'n vinger op: „Mees ter, mag ik gaan visschen?" Meester kijkt Bob weer aan. Ja... of... neen. De oogen van Bob zeggen: „Toe dan Mees ter, zeg maar gauw „Ja". „Ga jij maar Bob", zegt Meester, „en breng morgen dan een grooten snoek voor me mee." „Ja, Meester, als ze goed bijten. Dag Mees ter", en weg is de overgelukkige Bob. „Wat gemeen", mompelt Stien, „hij heeft geen een som af." „Wat zit je te mopperen, Stien?" „Ik heb een tien en hij heeft geen een som goed en hij mag weg." „Dat jij school moet blijven heeft niets met de sommen te maken. Je bent brutaal geweest en je bemoeit je weer met zaken, die je niet aangaan." En zacht moppert Stien: ,,'k Zal blij zijn, als ik in de vijfde zit." „Meisje", zegt Meester, ,,'k zou nu maar eens ophouden, anders volgt er nog meer straf, 't Is of je een bromtol ingeslikt hebt, zoo zit je te brommen." De andere schoolblijvers hebben er schik in, dat die Stien met al d'r drukte zo door Meester weer eens op haar nummer wordt gezet „Elly, zullen we maar eens beginnen? Niet zoo moedeloos hoor. Alles komt op z'n pootjes terecht" „Behalve die akelige sommen", denkt El. CD o O B cd 5* P p 0Q £5 ff "T 3 ffl 'P o 5. 3 3 3 sj 8 m s S H *T (D I I"! 0 0 N N 5" Ff (KJ ja* Ff ffi p3 ts *1 co Oq g P> ,P 0 ffi 0 O 5 S b Z Pu 8 O er K-P g 2, o- cd CD tSl CD J cr tj a P4 pf2 g CD (ET H O B £L CD CD PS*,r0Q®ï»iBB» i i C> S ffi O P CD P D 4 CD TT* CD H S trP"2.® 5 to S' 5» O-.mpS —TO g 5* o W g. r> r-* P ga?!» tr *-3 CD HH \Z. J-; 3 Pi" cd "g p-ti 8 r- cd 0 Ff 0 0 0 c 7? 6 S c6 w 0 oq oP PO 3 S3 o cd TT- p- P- cd cd p - cd cd p- cd p-. p cd cd n cd cd 2 s-0 tr1 cd era Ff Cf TT M M CT re oq ts H O W 3 cp CD p ïi. T *-i CD t oq I D c- &Z cd hj co 0 6 Cf p I %0 TO H B e O O'S g P a >i 0 ojto go TO K <p P- ET Op. $-5" 0 cd 0 0 S' co CD PC M £-© ET w as.4 O Ff TJ M t© p. ÖNÖSBLAt) RUST BIJ ONRUST. De Heere regeert. Hij is met hoog heid bekleed; de Heere is bekleed met sterkte. Ps. 931. Wij leven in veelbewogen dagen. Dagen die misschien een keerpunt zullen vormen in de geschiedenis van de volken en ook in de geschiedenis van de Kerk des Heeren. Wij zien een geweldige worsteling om de wereldmacht. Het gaat om de vraag wie heerscher zal zijn, wie het te zeggen zal hebben in de wereld. Geen mensch weet hoe deze oorlog zich zal ontwikkelen. Niemand weet hoe straks de partijen tegenover elkaar zullen staan en welke macht tenslotte de overwin ning zal behalen. Maar dit staat wel vast,het ziet er donker uit. Nu en in de toekomst. Geen wonder dat er bij velen een zenuw achtige stemming openbaar wordt. Dat men grijpt naar de krant en naar de radio, om toch maar iets nieuws te hooren en in zicht te krijgen in het verloop van den strijd. Geen wonder ook, dat de Christen grijpt naar het Woord des Heeren, dat een bood schap heeft voor alle tijden en voor alle om standigheden. Neen, wij weten niet hoe het zal gaan in de wereld. Maar hoe het ook gaat, Psalm 93 zegt het onsde Heere regeert. Hij heeft zich be kleed met majesteit en met kracht heeft Hij zich omgord. De macht van de vorst der duisternis is verbroken; de strijd is met een volkomen overwinning geëindigd. Als vrucht van zijn middelaarswerk is aan den Heere Jezus gegeven alle macht in den hemel en op de aarde. En al wordt nu Zijn Koningsmacht nog niet in alles ten volle openbaar: Hij zal heerschen van zee tot zee, alle koningen zullen voor Hem nederbuigen, alle volkpn zullen Hem dienen. De Heere regeert. Dat mogen zich ge zegd houden, de machthebbers van deze we reld, die met God niet rekenen en niet er kennen het gezag van Hem, van Wien alle gezag afkomstig is. Zij spreken door trotschen waan verblind, groote woorden. Zij verklaren een macht gevestigd te hebben, die de eeuwen kan verduren. Zij verzetten zich tegen den Heere en Zijn Gezalfde en met krachtige hand worden neergeslagen zij, die voor de ordinantiën des Heeren het pleit durven voeren Al deze machten kunnen het misschien ver brengen. Zij kunnen misschien hun anti-goddelijk pogen, tot op zekere hoogte volvoeren. Maar de Heere regeert. Geweldige mach ten mogen zich verheffen, sterke wateren mogen dreigen alles te vernielen en te ver slinden, de Heere in de hoogte is meer dan het bruisen van alle wateren, Hij is heerlij ker en hooger dan de golven der zee. Dat mogen zich ook gezegd houden, al len, die ook in deze woelige dagen bij het zien van de geweldige baren die zich in de volkerenzee omhoog stuwen, op den Heere hun vertrouwen stellen. Ja, het kan wel bang worden in deze wereld. Verdrukking en benauwdheid kan het deel worden van hen, die den Naam des Heeren belijden en Jezus Christus als hun Koning erkennen. Maar hoe het ook gaat: de Heere re geert. Zijn raad zal bestaan. Hij zal al Zijn welbehagen doen. Dit te weten geeft rust, te midden van de onrust van deze dagen. OPVOEDINGSMOEILIJKHEDEN ONT STAAN DOOR DE MOBILISATIE. VI. Als de vader met verlof is. Voor de ons beschreven vader zal het verlof een geweldige beteekenis hebben. Er is echter een gevaar: dat hij er te véél van verwacht. De eerste malen is het natuurlijk een heel feest. Laat men er om denken dat deze dagen, die men thuis is, vooral besteed worden in den kring van het gezin. En niet te veel vrienden en bekenden over den vloer ha len. En ook niet van den een naar den ander vliegen. Ek is thuis genoeg te doen. Er is veel te praten met de kinde ren. En met ze te stoeien en te spelen. Zoo'n avond thuis is gauw om! Moeder de vrouw heeft ook haar recht om nog eens een of twee uurtjes gezellig met va der alleen te zijn en iets te praten over ginds en hier. Het is een eigenaardigheid van vele vrou wen dat ze reeds lang voor het afscheid weer daar is, stiller en teruggetrokkener worden. Het naderend afscheid werpt zijn schaduw soms reeds een heele of halve dag VREDE EN GELUK. In zangen, die zwaar door de werelden bruisen, roept wanhoop en weemoed om vrede en geluk; maar 't wordt overstemd door het machtige druischen van drommen demonen in dood'lijken druk. Was 't dan tevergeefs, dat een vredelied ruischte in Bethlehems velden en zei dat het juk dier wereldbeheersching eens door den Gekruiste zou worden verbroken en dat uit him druk de zielen der menschen, der armen, verguisden, weer zouden gaan leven? Ach Heer, zie ik buk mij neder in deemoed; hergeef den gekluisden, in keet'nen der wanhoop, 't verloren geluk vooruit. Het maakt deze vrouwen dan on bewust gejaagd, en ze krijgen soms huil- neigingen. Laten ze zich toch terwille van den man èn van de kinderen beheerschen. Hoe kalmer en hoe meer welgemoed de vrouw is, hoe blijder en zinvoller, want waarlijk sterkend kan het verlof zijn. De door mij getypeerde moeder, zal om dat ze een flinke, actieve vrouw is, nog een ander gevaar loopen, waardoor het verlof niet geheel aan de verwachtingen beant woordt. Zij zal misschien te véél willen doen. Lekker koken. Iets extra's, waar vader zoo'n behoefte aan heeft, ondanks het feit dat de rats uitnemend is. Ze zal voor een bloemetje in huis willen zorgen. En ze zal zóó veel te vertellen hebben. Alles natuur lijk al loopend, en druk bezig zijnd. Zij zal voor alles haar liefde in vele en velerlei daden willen omzetten, terwijl de man mis schien, hoe zéér hij dit alles op prijs stelt, méér behoefte er aan heeft, dat ze eens rustig gaat zitten en ook eens rustig luis tert. Er zijn vrouwen die de voortreffelijke gave van het luisteren hebben. Zij zetten zoo stilletjes weg koffie. Zij gaan even er bij zitten, al groente schoonmakend, of aardappelen-schillend. En de man-militair, blijft staan in het keukentje en praat. Praat en praat! Praat zich uit. Meer dan dat: Spreekt zich uit. Vanzelf komen nu de moeilijkheden ook ter sprake. De zorg voor het gezin. De angst vaak ookals er eens oorlog kwam. En de ingewikkeldheden van het soldatenleven. Het geestdoodende, het eendere en grauwe van dit bestaan. En de vrouw zit daar, en ziet nauwelijks op. Zij zegt niets. Zij luistert. Maar als ze straks op eenmaal de aardappels klaar heeft, en naar de gootsteen loopt, zal ze den man aanzien: zóó, dat er geen woor den meer noodig zijn. O, die gave te kun nen luisteren, en die gave, om met een en kel gebaar van streeling, of een enkele

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1939 | | pagina 7