r 3 a» <T+- c t-> ffi Voor de jeugd. 10) 4\ llioll w Zaterdag 18 November 1939 No 7 Voor den Zondag. rf» rf* K CO CO CO TgJ <F o CR C- g&fi* SS.3 r ?r O ^■(D o 3 2 (S '3 5* B 3 *8 CD S «3 e.S-05" :crO.® 2 3 p *0 P p. (D 3,® 5 P gS CD 2 w b O >-**0 'sp.oO'^a p E? |a2||sls«|§g §sr§. §s?3?s C P. 3: N CD p P. (K'S. CD 2 3- g 3 - a s. 50 3 "5- g 5 P->O p r* B* u-," - o o p »o c. ffi R »P 3C g 7 S 3 Pp.0- £*"2 ÏÏ- p o £-§• s P behulp van een spiraalvormig draadje be vestigd. Broeder Candite was verrukt en van zelfsprekend waren er slimme menschen, die er van hoorden en den „vulpenhouder" gingen fabriceeren en exploiteeren. In de. stad Salanges kwam een fabriek van vul penhouders tot stand. Het duurde echter nog een heele tijd, eer er gouden pennen in vulpenhouders ge bruikt werden. Toch was dit al lang vóór den wereldoorlog het geval. Later ge bruikte men iridium om de punt van de pen te verharden en duurzaam te maken, want goud slijt zeer spoedig. De eerste vulpennen met gouden pennen waren bui tengewoon duur en slechts rijken konden zich de luxe van zulk een pen veroorloven. Thans kan men voor betrekkelijk weinig geld al een vulpen van goede kwaiiteit koo- pen, vaak met een garantie voor eenige jaren. Misschien, dat de volgende stap zal zijn, dat ook weer de vulpenhouder verdrongen zal worden en wel door de schrijfmachine. Op kantoren lijkt het er al bijzonder veel op. Als het zoover kómt, dan zal de pen toch wel in eere blijven voor het schrijven van de handteekening, want deze waarborg van echtheid kan onze samenleving niet missen en vermoedelijk zal er wel niet spoedig iets gevonden worden, wat haar zal kunnen vervangen. Aan de Nichtjes en Neefjes! Het lijkt wel of de stormwind van deze week alle briefjes heeft meegenomen, zoo dat ze hier de bus voorbij zijn gewaaid, er zijn er tenminste maar enkele terecht gekomen. Maar de werkelijke oorzaak zal wel een andere zijn. Ik hoorde tenminste al van verschillen de nichtjes en neefjes, dat ze niet geregeld meer mochten schrijven omdat het op het oogenblik te veel postzegels kost. Maar nu heb ik er wat op gevonden dat jullie toch allemaal mee kimt blijven doen. Jullie hoeft niet meer telkens na een prijsraadsel een briefje te schrijven, maar alleen na het laatste prijsraadsel. Het is nu natuurlijk wel zaak, dat jullie de oplossingen vooral goed bewaart, want zonder oplossingen begin je natuurlijk niets. We gaan dus gewoon door met om de veertien dagen een prijsraadsel. Jullie be waart de oplossingen en ik zal het er wel bij zetten als jullie ze moet insturen en dan verwacht ik er natuurlijk van iedereen een extra-lange brief bij. En dan heb ik nóg een nieuwtje. Jullie hebt wel gezien, dat we aan het eind zijn van het nu loopende verhaal. De volgende week beginnen we weer met een nieuw, en dqn, wat we nog nooit gehad hebben, krijgen we een verhaal met plaat jes. Voor de jongens en meisjes die gewoon zijn het verhaal uit te knippen en in te plakken is dit dus wel bijzonder aardig. Allen hartelijk gegroet van TANTE DOLLTE. AART'S IDEAAL. Aart was wel nieuwsgierig naar het nieu we huis, maar omdat hij er bij voorbaat al een hekel aan had, was hij niet gaan kijken. Jan en Riekje wel. Die waren er dadelijk samen op uit ge gaan. Teleurgesteld waren ze thuisgekomen, want veel hadden ze niet kunnen zien. Voor het raam en de deur hing een blauw gordijn, en nergens was een kiertje ge weest om naar binnen te kijken. En nu ging Aart met moeder naar het nieuwe huis, dat hem van te voren al vij andig was. Op de stoep haalde Moeder de groote, wat roestige sleutel uit haar taseh. Aart keek er naar hoe ze hem in het slot stak. Toch raar, dat ze nu zoo maar in een vreemd huis gingen. De bel, aan een ijzeren staaf boven de deur, bleef lang en hard narinkelen, toen zij samen stil in het winkeltje stonden rond te kijken. De grijs-steenen vloer was aan den eenen kant iets verzakt en er liep een scheur door. De toonbank, eens bruin geschilderd, was nu kaal en zat vol verfvlekken van allerlei kleur, en de pakjes en potten in de rekjes langs den muur leken allen even grauw en groezelig. De groote helderroode letters van het „Persil wascht alles" op het raam van de kamerdeur was het eenige fleurige. „Wat een rommel", wilde Aart zeggen, maar nog juist bijtijds hield hij zijn lippen stijf op elkaar. Hij zag ineens zgn moeder geleund tegen de toonbank, Moeder, die hier heelemaal niet bij paste en ineens begreep Aart dat het voor haar ook wel heel erg moest zijn, en aat van Vader. Hij had er niet veel van gemerkt, maar daarom was het wel zoo. Met een ruk keerde hij zich om en ging de leege kamer binnen. De kamer was klein en tamelijk donker daar de muur van het binnenplaatsje veel licht tegenhield. Aart stond voor het raam en keek naar buiten. De muren waren niet wit meer maar grijs, vol zwarte plekken; opzij was een plankje getimmerd, waarop een verwelkte geranium stond. Tusschen de steenen groei den hier en daar wat grassprietjes. „Hoe vind je het, Aart?" Was het eerste wat Moe eindelijk zei. „Oh, ehMoeder's stem klonk zoo vreemd. Aart durfde niet naar haar te kij ken; zijn oogen zochten een plaatsje voor het hok van Jannis. ,,'t Gaat wel," zei hij toen, „een beetje donker." Dat hij het afschuwelijk vond, nee, dat durfde hij niet tegen Moe te zeggen. Ze kwam naast hem staan voor het raam. „Kijk, als we die muren nu ééns flink wit maken, dan zal het al heel wat oplichten, en dan wat bloemeneen paar planken zijn er gemakkelijk bij te timmeren, en we heb ben planten genoeg om er op te zetten." KRUISWOORDRAADSEL. Zooals je wel ziet wordt dit kruiswoord raadsel door vier ruiten gevormd. Deze ruiten hebben ieder horizontaal een ver ticaal drie woorden, maar de horizontale woorden zijn gelijk aan de verticale. Als je dus bij verticaal het woord hebt inge vuld, moet je op de overeenkomstige ho rizontale plaats hetzelfde woord invullen. Probeer het maar eens: 1. veel schepen bij elkaar; 2. een berkachtige boom; 3. maak je op school; 4. een plaats in Limburg; 5. een zangstem; 6. een groente; 7. een nauwe spleet; 8. een zangstem; 9. een jongensnaam; 10. een plaats in Zuid-Holland; 11. een slangvormig damesbont; 12. een meisjesnaam. -A. A 11 I Bk li? sa* JË I |8 g|8 1 19 Ik '•SKI vil I-VA?" *«®2| Ill I |l2 Ijr --SSI m. •SKI [fgsr Toen gingen ze naar boven; maar daar was het ook al niet veel moois, vond Aart. Een zolder, met aan iederen kant een klein kamertje. Hij durfde niet te vragen of hij weer al leen een kamertje kreeg, want hij begreep wel dat daar toch niets van komen zou. Een poosje liep Moe nog op zolder heen en weer en vertelde Aart hoe ze alles in zouden richten. Aart gaf afwezige antwoorden, en luis terde maar half. Met zijn gedachten was hjj heel ergens anders. Even later waren ze weer in het win keltje. En het winkeltje, dat vond Aart nog het ergst van alles. De potten verf en de zeep- pakjes haatte hg al bij voorbaat. Moeder praatte nu over de zaak. Als het nu maar wat wilde loopen. Alles was den laatsten tijd verwaar loosd, maar ze zouden nu flink aan pakken. En als Vader dan wat schilderwerk er bij kreeg. „En dan met Januari, als jij van school af kunt, hebben we ineens een flinke knecht er bij. Je kunt nu na vieren al wat hel pen, maar als je dan heel den dag thuis bept, kun je heel wat meer doen." Er kwam geen antwoord. Aart stond boven op een traje voor het etalageraam. De centimeter waarmee hij het raam moest meten gleed uit zijn hand. Met Januari van school af en niet naar de RB.S.? Nee natuurlijk geen H.B.S., hoe had hij dat nog kunnen denken. Hij had toch dade lijk wel kunnen weten dat dat nu niet meer kon. Nan ging niet, maar hij ook niet. Moeder had de centimeter weer opge raapt en gaf hem die. Werktuigelijk ging hij verder met meten en volgde de aanwijzingen die Moeder hem gaf, terwijl zij de maten opschreef. Van binnen stormde het. Nu had hij het als een uitkomst gezien dat Vader niet hoefde te dienen, omdat hij dan tóch naar de H.B.S. kon en nu, o, alles ging verkeerd. Verkeerd? „Vier en tachtig" zei Aart hardop en klom meteen van het trapje dat hij nu naar de deur sjouwde om daar het boven raam te gaan meten. Verkeerd? Ja, alles ging verkeerd. Vader zijn been, de H.B.S., de oorlog. En toch wist Aart dat het niet verkeerd ging, dat er niets verkeerd kon gaan. Op weg naar huis liep Moeder nog in gedachten na te rekenen en was al bezig aan de verhuizing. Ze merkte er niets van wat er in Aart omging. O, het ging allemaal verkeerd. Hij zou wel willen schelden, zijn ideaal, naar de H. B. S. en leeren en later studeeren, er zou niets van komen, in dat donkere verfwin- keltje moest hg werken, en dat wou hij niet en het moest toch. Maar verkeerd? Nee, Aart wist heel zeker, dat er niets verkeerds kon gebeuren, thuis en op school en in de kerk, overal had hg geleerd dat wat er gebeurde, dat dit van God kwam; Vader immers had dat ook nog tegen hem gezegd. Dien avond viel Aart niet vroeg in slaap. Vader en moeder hadden nog met hem gepraat. Ze vertrouwden hem geheel en ver trouwden er op, dat hg hun tot een flinke steun zou zijn. Dat wilde Aart wel graag, maar dat an dere? Zijn ideaal naar de H. B. S. te gaan had hij op moeten geven, daar hoefde hij nu niet meer over te denken, dat was voorbij en voortaan zou zijn ideaal moeten zijn Vader en Moeder helpen in het winkeltje en later, daar dacht hij' nog maar niet aan, wie weet wat er dan nog gebeurde als het zaakje goed ging. Maar om dit ideaal na te volgen zou niet gemakkelijk zijn. Aart voelde wel, dat het heel wat strijd zou kosten en dat hg dat niet alleen zou kunnen, maar dat hij hierbg Gods hulp noodig zou hebben. EINDE. ÖNDA<i S BLAD ft I -U 54b Jaar gang EEUW BLIJVEN OF HEENGAAN? Wilt gijlieden ook niet weg gaan?Heere, tot wien zullen wij heenengaan? Joh. 6 67. Altijd weer komt openbaar de absolute tegenstelling tusschen het Koninkrijk Gods en het rijk van Satan, den vorst der duis ternis. Schijnbaar meestrijden in het Koninkrijk Gods en toch inderdaad niet tot dat rijk be- hooren, moet op 'n allesbeslissend conflict uitloopen. En in dit conflict zien wij er dui zenden vallen, 't Zijn de deserteurs, die zich in werkelijkheid niet onder de wetten van den van God gegeven Koning willen stellen. In de dagen toen de Heere Jezus op aarde wandelde was het niet anders. Zeer velen volgden Hem zonder zich rekenschap te ge ven wat dat eigenlijk beteekende. Zij had den him eigen en eigengevormde verwach tingen omtrent den Messias. Maar als Jezus dan onomwonden zegt', dat niemand tot Hem kan komen tenzij het hem gegeven wordt van Zijn Vader en dat er onder hen zijn die in Hem niet gelooven, dan trekken velen zich terug en wandelen niet meer met Hem. Zij hadden Jezus een tijdlang gevolgd. Zg waren meegeloopen met de anderen en ze waren in verrukking als Jezus een wonder verrichtte, als Hij hen spijzigde door broo- den, die Hij op wonderlijke wijze vermenig vuldigd had. Maar dat het Koninkrijk Gods niet is spijs en drank, daar begrepen ze niets van. En als Jezus Zijn vleesch waarlijk spijs en Zijn bloed waarlijk drank noemt, en zegt, dat wie van dat brood eet, eeuwig zal leven, dan zijn ze teleurgesteld. Als het er zoo mee staat, kunnen ze niet langer bij Hem blijven. Ze gaan weg, ge- ergerd, bij den Heere Jezus vandaan. Wij zien ze ook in dezen tijd heengaan, ver weg van Jezus en van het Koninkrijk der hemelen. Zij keeren de kerk den rug toe. Zg moe ten van den Bijbel niets meer hebben. Ze gaan heen, om misschien nooit meer terug te keeren. Het zijn degenen, die zich teleurgesteld gevoelen in en bij den Heiland. Het zijn de genen die hun eigen wil en opvatting niet willen prijs geven, die zichzelf willen hand haven in hun onbekeerlijkheid en niet willen buigen onder de wetten van het Koninkrijk der Hemelen. Als de velen van Jezus heengaan, dan stelt Hij de twaalf overgebleven discipelen voor de keus heen te gaan of te blijven bij Hem. Wilt gijlieden ook niet weggaan? Simon Petrus dan antwoordde Hem Heere! tot wien zullen wij heengaan? Gij hebt de woorden des eeuwigen levens; en wij hebben geloofd en bekend dat Gij zijt de Christus, de Zoon des levenden Gods." Hier hebben wij de keus der discipelen. Voor hen is Jezus niet te vervangen. Zij be lijden dat Jezus is de Christus, de Beloofde der Vaderen, Die de woorden des eeuwigen levens heeft, Die de Weg is en de Waarheid en het Leven. De discipelen aanvaarden Jezus als den Christus, hun Verlosser en Zaligmaker. Ook nu nog worden wij evenals de disci pelen voor de keus geplaatst. Blijven of heengaan. Wilt gijlieden ook niet weggaan? Als wij in Jezus niet meer willen zien dan een mensch, zg het dan een verheven voor beeld, dan komt het tot een conflict als wij hem zullen moeten aanvaarden als de Christus, de Zoon des levenden Gods. Wij kunnen wel een tijdlang meeloopen met anderen, maar vroeg of laat komt het tot een botsing. De absolute tegenstelling tusschen het Koninkrijk Gods en 't rijk van Satan wordt openbaar, telkens weer. Heengaan of blijven? Christus vaarwel zeggen of Hem volgen? Zij de belijdenis van Petrus de onze. Ja, U kiest mijn hart, eeuwig tot een Koning. OPVOEDINGSMOEILIJKHEDEN DOOR DE MOBILISATIE. V. De tweede vraag die we moeten bezien waswat zijn de moeilijkheden van de moe der, als moeder en opvoedster terwijl vader in zijn regiment is? Wat de moeder betreft, die we eenige weken geleden beschreven, kan gezegd wor den, dat deze gezonde, degelijke vrouw, met haar actieve natuur, niet veel kans zal heb ben, dat ze er „de wind niet onder kan houden". Er dreigt voor haar een heel ander ge vaar. Namelijk dit: dat ze alles wil doen gaan als gewoonlijk. D.w.z. dat het huis houden even precies en secuur moet loopen als toen vader nog thuis was, en dat ze dus NADER BIJ U? De dag die verdwijnt en de nacht die ver schijnt, brachten zij me U naderbij? De avond die daalt en de morgen die praalt, vinden ze mij aan Uw zij? Of schoven wereld, duivel en vleesch, zich tusschen U, Heer, en mij, en vinden mij morgen- en avondstond minder en minder steeds vrij? Bracht mij de nacht in. des Boozen macht, en glipte ik weg van Uw zij Vond mij de dag dien ik gloren zag, dood en verderf naderbij? Ach, van de wereld, van duivel en vleesch, red mij, o Heer, maak mij vrij Schep me een rein hart en een zeer vasten geest, dan blijf ik U immer nabij! (Uit „Stamelingen".) niet méér tijd aan de kinderen gaat beste den, dan ze tot nu toe deed. De „ernstige" vader deed zóó veel voor zijn jongens, door zijn belangstelling, door de tijd die hij voor ze over had, door spelen of knutselen met hen. Dit alles zal de moeder nu gedeeltelijk dienen over te nemen, en ze zal hiervoor van haar anderen arbeid wat moeten offe ren. Want anders komt de overspanning (niet lichamelijk, maar geestelijk). Het zal iets minder netjes zijn in huis. Er wordt iets meer met de Fransche slag gewerkt. Er moet tg'd zijn voor de kinderen, al is het maar uur per dag. En er moet gelet op het huiswerk. Bovenal moet de moeder, ook als ze dit vroeger nooit deed, doch zulks alleen door den vader werd gedaan, nu aan tafel uit den Bijbel lezen en hardop bidden. Zij moet ook met de kinderen dage lijks voor hun vader bidden. Dit kan zéér goed bg het naar bed gaan, of in één der tafelgebeden. Juist voor de door ons ge schetste, eenigszins nuchtere, vooral in het aardsche zeer arbeidzame vrouw zal dit wel eenige moeite kosten. Zg, met haar weinige fantasie, zal misschien lastig de goede woorden kunnen vinden. Laat ze dan toch niet alleen tot een gestameld formulier gebed haar toevlucht nemen, maar in elk geval één maal per dag, in eenvoudige, des noods stuntelige woorden, de nooden van haar, haar kinderen en haar man in pre sentie der kinderen aan God opdragen. Ik weet het wel, er zijn moeders, die, daar zij dit steeds aan den man overlieten, verlegen en schuw hiertegenover staan. Zij schamen zich tegenover de oudere kinderen, en om er zich vanaf te maken, gebieden ze het oudste jongetje van een jaar of 10: „Piet, jg bidt hardop het „Onze Vader". Een groote fout, die de moeder dient te voorkomen is, te trachten den vader na te bootsen. Zij moet zichzelf blijven, en zich niet an-

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1939 | | pagina 7