-^e- W fff I h co
PP Sor«®§g.^awffPB,K S g
SSStcwSffj^gig 3.gS"F
P P5P?fcP«}gP:3?P§fs g
Voor de jeugd.
e*
g s
s-3 8 S
VI
Zaterdag 11 November 1939
54e
Jaar
gang
No. 6
Voor den Zondag.
a
WKg 3
a o
ft® 9
oo
OQ
On
©3 -
QOQM*' Q •"Q^^QHXS
|j« p W p p p®
rr* (c it», h js. c.i »-f r; >-< c.i cr.
Q3
27X^7; 32—27, 21X32; 38X27, 47X29; 40—34
en wint
3Q
40. 43—39
41. 39X50
42. 36—31
43. 31X22 gedwongen
44. 32X21
45. 41—36
30—35
35X44
24—30
21—27?
18X27
16X27
gaat het
zwarte stuk op 27
winnen.
45.
2—7
46.
50-44
7—12
47.
44—39
19—24
gewongen
48.
4842
13—18
49.
42—37?
14—19
50.
28—22
27-32
51.
22X4
32X34
52.
4-27
30—35
53.
37-49
12—18
54.
37—32
18—23
55.
36—31
24-30
56.
31—26
19—24
57.
32—28
23X32
58.
49X16 en wit won.
Aan de Nichtjes en Neefjes!
In de week die achter ons ligt is er weer
meer spanning gekomen in het wereldge
beuren en ook in ons land, dat zoo direct
grenst aan de oorlogvoerende staten.
Allerlei geruchten over Duitsche of En-
gelsche invallen deden de ronde, maar niets
ervan is waar gebleken, tenminste nu nog
niet.
En wat de toekomst zal brengen weten
we ook niet.
Velen van ons leven nog zoo rustig, dat
als ze de berichten in de kranten niet lazen,
ze haast zouden vergeten dat er oorlog is.
Velen van ons, maar niet allen.
Want er zijn hier ook heel wat menschen,
die, al zijn we nog niet in den oorlog be
trokken, toch er de moeilijkheden al van
ondervinden.
Denken we alleen maar aan hen, die hun
huizen moeten verlaten omdat stukken
land onder water worden gezet. Hoe erg
/dat voor hen is, kunnen we ons
als buitenstaanders maar een heel klein
beetje indenken.
Natuurlijk weten jullie allemaal dat onze
Koningin en de Koning van België, Koning
Leopold een vredespoging hebben onder
nomen.
In alle landen schrijven de bladen erover,
en vooral, waarom zij dat hebben gedaan.
Nu, wij kunnen alleen maar dankbaar
zijn dat zij het gedaan hebben, wat precies
de reden ervan ook mag zijn.
Immers, hierin is ons weer duidelijk ge
bleken, dat we geregeerd worden door een
vredelievende Vorstin, en dat wat Haar be
treft, niets ongedaan zal worden gelaten,
om den vrede, vooral wat ons land betreft,
te bewaren.
En wij allen, ook de kinderen, bidden tot
God, dat Hij ons dien vrede wil blijven
schenken.
Hier volgen de prijsraadsels.
1. Voor de grooteren.
Het geheel bestaat uit 41 letters.
Een 32. 5. 38. 14. 1. 12. 17. is een man
van het gezag.
Een 20. 25. 34. 4. 30. 41. is een fijne
vrucht.
22. 9. 19. 13. is een ander woord voor
dapper.
Een 23. 3. 17. 8. 35. 26. 37. is een voort
zetting.
Een 11. 40. 34. 16. 37. 27. is een stalling
voor bepaalde voertuigen.
Een 39. 15. 6. 7. 2. 31. 10. vergemak
kelijkt heel wat werk.
18. 21. 29. 39. 33. 36. is een spel waarbij
je goed moet denken.
Een 41. 15. 26. 22. 24. 19. 28. is iemand
uit het hoenderpark.
2. Voor de kleineren.
Het geheel bestaat uit 39 letters.
31. 8. 38. 10. 18. 39. 15. 22. 30. 19. 26. 35.
is een dorp op Walcheren.
Een 3. 19. 27. 11. 6. 23. 1. 36. kan moei
lijk stilzitten.
Een 26. 7. 21. 33. 22. 14. 39. is een be
paald soort letter.
Al de kinderen zijn 20. 4. 13. 37. 33. van
de Babbelhoek.
De 29. 11. 16. is een bekend plein in een
groote stad.
Een 5. 27. 31. is een gevaarlijke plek in
het ijs.
Sommige dieren slapen in een 2. 32.
12. 24.
Bij de oeververdediging worden veel 15.
28. 17. 25. 12. 9. 33. gebruikt.
34. 1. 33. 15. is heel zacht.
Allen hartelijk gegroet van
TANTE DOLT JE.
AART'S IDEAAL.
9) -o—
Aart had er het verdere van den Zondag
niet meer over nagedacht maar den volgen
den morgen viel het hem ineens op, dat Va
der nog niet naar zijn werk ging.
Hij had graag willen vragen hoe het pre
cies in elkaar zat, maar nu hij het eigenlijk
al wist
Als hij niets gehoord had gisteren, was
het heel gewoon geweest als hij gevraagd
had; Vader waarom gaat U nog niet naar
het werk? Maar nu durfde hij het niet.
Nu Aart zelf stiller was dan gewoonlijk,
en opmerkzamer, had hij er ook erg in dat
Vader en Moeder gedrukt waren, en steeds
meer kwam de angst in hem boven, dat Va
der werkelijk ontslagen zou zijn.
Hij durfde het niet te vragen; nu ja, hij
hoefde het ook niet te vragen, want eigen
lijk wist hij het toch alhij had het immers
duidelijk gehoord. En toch hoopte Aart nog
dat het niet waar washeelemaal zekerheid
had hij niet, maar het kón geen vergis
sing zijn; en als hij over alles van de laat
ste dagen na ging denken, hoe meer hij
tot zekerheid kwam, dat het werkelijk zoo
was.
Maar waarom?
Zou het zoo slecht gaan met het schilde
ren? Dat kan wel, maar daar stond tegen
over dat ze nu met de mobilisatie weer
overal menschen tekort kwamen, nu er zoo
veel mannen weg waren.
Het was toch wel raar, dat ze Vader nu
ook ineens niet meer noodig hadden.
Totineens zag Aart zijn vader weer
over den weg loopen. Ja, daarom zou het
zijn. Mankepoot, klonk het weer in hem. Ja,
natuurlijk. Een schilder, die zoo mank was
als Vader, hij kon haast geen trap op, en
dan zoo'n schildersladder, dat zou natuur
lijk heelemaal niet gaan; telkens van be
neden naar boven en van boven naar bene
den klimmen, nee dat kon niet.
Maar, Aart had meteen al een oplossing
gevonden: ze konden Vader toch wel het
benedenwerk laten doen, daar kwam geen
klimmen bij te pas.
De volgende dagen merkte Aart telkens
dat Vader en Moeder spraken over
dingen die de kinderen niet hooren moch
ten. Al een paar keer was hij de kamer bin
nengekomen, dat ze ineens ophielden met
praten.
Aart begreep best waar ze het dan over
hadden, maar daar wisten Vader en Moeder
nu weer niets van, en verder kwam Aart
ook niets aan de weet.
Tot, ja, en toen ging alles zoo vlug.
Op een avond toen ze aan tafel zaten,
vertelde Moeder het, dat ze gingen verhui
zen.
Verhuizen?
Een waar gejuich steeg op. Aart deed
ook mee.
Verhuizen, dat was nog nooit gebeurd,
want zoolang de kinderen zich konden her
inneren, hadden ze altijd in het zelfde huis
gewoond.
Riekje vroeg dadelijk of ze ook in den
wagen mocht zitten en Jan wou naast den
chauffeur. Aart zou wel helpen met de meu
bels te versjouwen; hjj was zoo sterk, dat
kon hij best.
Toen moest hij ineens aan iets anders den
ken, en hij dacht er niet over na of hij het
wel of niet zou zeggen, maar plotseling
vroeg hij tot verbazing van Vader en Moe
der: „Vader, gaat u dan ook weer aan het
werk, weer schilderen?"
„Daar praten we straks wel eens over,"
zei vader, met een waarschuwenden blik
naar de kinderen, maar zij hadden er geen
erg in, te druk als ze het hadden over de
aanstaande verhuizing.
Aart voelde zich meteen gewichtig.
Vader zou het aan hem wel vertellen en
niet aan de kleintjes. Nu, als het iets was,
waar hij niet over mocht praten, dan kon
Vader er zeker van zijn dat hij het niet
doen zou ook; hij vond het veel te fijn om
iets te weten, waar de „kleintjes" nog niets
mee noodig hadden.
Hij vroeg nu verder niets meer, maar
begon ook mee te praten over de verhuizing
en toen vertelde Moeder iets, wat Jan en
Riekje prachtig vonden, maar Aart, die al
meer wist, begreep wel dat het heelemaal
niet iets was om zoo blij over te zijn.
Ze zouden in een klein straatje gaan wo
nen, in een ander deel van de stad, en
dit was het wat het voor Jan en Riekje zoo
interessant maakte: ze zouden in een win
kel gaan wonen.
Het was maar een kleine winkel, Aart
wist precies waar het huis stond; hij zag
het meteen voor zich: een onooglijk grijs
huisje, met kale posten langs de ramen, ze
zouden er verf verkoopen, en borstels en
zeep. Nee, dat was heusch niet iets om zoo
fijn te vinden.
„Is er ook een tuin bij?" vroeg Aart, die
nu aan Jannis moest denken, „en kan ik
Jannis meenemen?"
Vader stelde hem gerust. Een tuin was er
niet, maar wel een plaatsje en daar kon het
hok van Jannis wel staan.
„En gras?" vroeg Aart verder. Nee, dat
was er niet, dus dat zou hij ergens anders
moeten halen.
„En mag ik wegen?" vroeg Riekje nu.
Zelf had ze een speelgoedwinkeltje, daar
was ook een weegschaaltje bij, maar als ze
nu een echte winkel hadden, met een groote
weegschaal, in haar verbeelding zag ze
zichzelf al bezig.
's Avonds, toen Jan en Riekje naar bed
waren, vertelde Vader aan Aart waarom ze
gingen verhuizen.
Het was precies zooals hij eigenlijk al
wist: omdat Vader geen werk meer had.
En nu hadden ze het winkeltje overgeno
men, waar best wat te verdienen zou zijn.
„Jongen", besloot Vader, „we zijn toch
zoo dankbaar, dat de Heere zoo spoedig al
ons gebed verhoord heeft en deze uitkomst
heeft gegeven. Er zijn zooveel menschen die
geen werk hebben en je begrijpt wel als er
ergens een plaats open is dat ze dan liever
een flinke kerel nemen met gezonde ledema
ten, dan een zooals ik."
Aart zei niets, hij kon geen antwoord ge
ven; maar hij nam zijn tasch en ging naar
boven om zijn huiswerk te maken.
Eenmaal boven, kwam er van werken
dadelijk niet veel.
Hoe kon Vader nu dankbaar zijn.
Hij was het heelemaal niet. En als hij
aan God dacht, kwamen er booze gedachten
in zijn hart. God immers had er voor
kunnen zorgen dat dit niet hoefde te ge
beuren.
En dat laatste, als Vader over zijn been
sprak, daar bad Aart heelemaal een hekel
aan.
Hij keek zijn kamertje eens rond.
De boekenplanken zouden er nu niet ko
men, en de tafel tegen den muur en daar
een schrijfbureau van maken, daar kwam
natuurlijk ook niets van.
In het andere huis? Zou hij daar ook een
eigen kamertje krijgen?
Aart merkte wel dat hij nog heel wat
moest vragen.
Hij nam een Vaderlandsche Geschiedenis
boek en ging leeren en al leerende vergat hij
de heele verhuizing.
Het nieuwe huis.
„Aart", zei Moeder den volgenden dag na
schooltijd tegen hem, „ik moet straks naar
het nieuwe huis om de gordijnen te gaan
meten. Je moet maar mee gaan, want ik
weet niet of ik er overal bij kan en dan
kan jij mooi even helpen."
„Ja, Moeder."
2 CD
®-K1
- CD CD
X
o S
K
>"5 S
ST 2
2 3
6 E rr-
2. CD o
"8 7
pa N
53
0*?
P CD
3
5.
T Cl
c>
CD
crq
I CD
tr P 3
CKJ g P a
O 5 E3
O 0Q
P-93 P, 52.
2 ST
Pu Qj P JT
s; ,Ü3 3
- pa cd
ff ff<S «B. S ff-» "ft®3
3 2. pp 00
SETs-piwo
CD CD P r I -
- w 3
Pi Qj {5 H— P* 2
Y-b CD CD CD CD P
CD
§L bT
5r«®
hPÏ
co tr'
*0
l* CD M
S> B
CD gL
CD
r* £f
N
2 cr?
P CD
ÖNDA^ S BLAD
EEUW
IN DE SCHUILPLAATS DES
ALLERHOOGSTEN.
U zal geen kwaad wedervaren.
Ps. 91:10a.
U zal geen kwaad wedervaren!
Wat dat maar waar zullen misschien ve
len zeggen bij het lezen van dit woord.
We worden immers door het kwaad als
overstelpt.
De toekomst ziet er donker uit. Wel is
ons land nog niet in den oorlog betrokken,
maar toch ondervinden we eiken dag de
kwade gevolgen er van. Wij zitten als tus-
schen hamer en aambeeld en dat is altijd
een gevaarlijke plek. De handelsoorlog
heeft voor ons land al zeer onaangename
gevolgen. En de luchtoorlog kan aanleiding
geven tot allerlei incidenten.
En dat is dan nog maar een klein onder
deel van het kwaad dat ons voortdurend be
dreigt en van de gevaren die ons eiken dag
omringen.
Het leven is vol van gevaren en waarlijk
elke dag heeft genoeg aan zijn zelfs kwaad.
Toch zegt de Psalmist hier zeer positief:
U zal geen kwaad wedervaren.
En wat de Psalmist hier zégt, is het
woord van God, waaraan we zeker tekort
zouden doen door het zoo te wringen, dat
het alleen zou gelden voor goede dagen, en
niet voor de omstandigheden waarin wij
nu leven. Indien het zóó was, dan was dit
woord waardeloos. Maar het heeft waarde
omdat het altijd geldt en onder alle om
standigheden.
Alleen maar, om de beteekenis er van te
verstaan, moeten we den geheelen Psalm
lezen.
Het gaat hier over hen die gezeten zijn
in de schuilplaats des Allerhoogsten. Over
hen, die hun vertrouwen stellen op God, die
den Heere hebben tot een veilige toevlucht
tot een vaste burg, die niet staan in eigen
kracht, maar wier sterkte is in God.
Zoo valt er een ander licht op de bedoe
ling van dit Woord.
Het is niet zoo, dat een geloovige altijd
voorspoed zou hebben, dat het een Christen
altijd voor den wind zou gaan.
Ook de dichter van dezen Psalm was niet
iemand, die geen zorgen en geen moeiten
kende.
Hij noemt hier heel wat op, dat uit zijn
levenservaring gegrepen, op zorg en kom
mer betrekking heeft.
Hij kent de gevaren van den strik des vo
gelvangers, van de zeer verderfelijke pesti
lentie, van den pijl die des daags vliegt, van
het verderf dat op den middag verwoest
en de doodelijke gevaren die des nachts
dreigen.
Evenwel, al dit kwaad is in zekeren zin
langs hem heen gegaan.
Hij kende een veilige schuilplaats, waar
heen hij steeds kon vluchten en waar het
kwaad hem niet meer kon bereiken.
Hij vluchtte tot God, en hij steunde op de
beloften Gods.
En wie in Christus Jezus tot God vlucht,
en in de schuilplaats des Allerhoogsten toe
ven mag, is tegen alle kwaad bestand. Dien
werkt zelfs alles, ook het kwade, mede ten
goede.
Een zee van ramp moog' met haar golven
slaan, hoe hoog zij ga, zij raakt hem zelfs
niet aan.
Want de schuilplaats des Allerhoogsten
is tegen alle kwaad bestand.
Wie daar toevlucht zoekt, mag geslagen
worden verslagen nooit.
Hij is in den Heere gerust en weet dat
God getrouw is. Hij laat geen bidder staan.
Hij kent de zijnen en bewaakt ze als een
appel van het oog.
Wie in kinderlijk geloof op den Heere zijn
vertrouwen stelt is veilig.
Want zoo luidt het Woord van God: Hij
zal mij aanroepen, en Ik zal hem verhoo-
r e n.
OPVOEDINGSMOEILIJKHEDEN ALS
GEVOLG DER MOBILISATIE.
HL
De vorige maal zagen we dat het van het
grootste belang is, dat er regelmatig en
véél geschreven wordt over en weer tus-
schen de gemobiliseerden en „thuis". Ik
legde toen de nadruk op de „gezinsbrie-
ven", die gezamenlijk werden geschreven
en verzonden. De vader in het garnizoen
moet naast zijn eigen belevingen óók
schrijven over de interesses der huisgenoo-
ten thuis. Hij moet dus ingaan op wat de
kinderen schrijven. En hierbij moet hij de
groote tact hebben opbeurend en helpend
aan ieder iets persoonlijks te schrij
ven. En angstvallig zorg dragen dat hij
hierin geen „scheele oogen" maakt door
het eene kind uitvoèriger te schrijven dan
het andere. Zeer verstandig is het diens
volgens dat hij naast de „gezamenlijke"
brief", kleine briefjes privé aan ieder
schrijft. Doet hij dit als regel dan is het
daardoor ook heel eenvoudig als naast het
„gezinsbericht" aan moeder apart wordt
geschreven. Want; moeder heeft dit óók
GETROUW IS GOD.
Getrouw is God, Zijn plannen falen ""et.
Hij kiest de Zijnen uit en roept hen - -
Die 't heden kent, de toekomst overzie
laat van Zijn woorden geen ter aarde "-''en.
en 't werk der eeuwen, dat zijn hand om-
volvoert Zijn hand. [spant,
De Heer regeert, Zijn Koninkrijk staat ari.
Zijn heerschappij omvat den loop der tijden.
Een sterke hand, die nooit heeft misgetast,
blijft met het heilig woord des Ge~"tes
strijden,
en d' adem Zijner lippen overmant
den tegenstand.
De Heil'ge Geest, die in de waarheid leidt,
doet aan Zijn kerk Gods heilgeheimen
weten.
Die nimmer van haar wijkt in eeuwigheid,
heeft zijn bestek met wijsheid uitgemet'
Hij komt in Christus' kerk van land tot
als Gods gezant. [land
zeer noodig. En er is veel dat de kinderen
niet mogen of behoeven te weten. Laten
onze mannen hier toch wijs en voorzichtig
te werk gaan. Misschien is ook een goede
manier deze. Eén brief per week voor alle
maal. (Liefst meer, dit is het minimum.)
En dit moet een „dikke" brief zijn. Liefst
iederen dag, en anders minstens om den
anderen dag een brief aan moeder privé
én een kaart aan ieder kind. Deze kaarten
moeten ansicht-kaarten zijn; maar er moet
méér opstaan dan alleen maar een enkele
groet. Ze hoeven niet apart over de post
gezonden als dit te kostbaar wordt. (Al
stellen kinderen het zéér op prijs als de
post voor hen een aparte kaart brengt.)
Kinderen zijn dol op plaatjes: vandaar dat
ansichtkaarten zeer gewenscht zijn voor
dir. doel.
Aan moeder moet vader niet alleen over
algemeen-huiselijke of militaire zaken
schrijven. Ook als men vijf kinderen heeft,
zal de liefde, óók de verliefdheid, toch nog
wel niet gedoofd zijn, mag ik hopen. En als
het huwelijk wat erg een „sleur" is gewor
den: wel dan kan de mobilisatie een zegen
zijn. Oude, en nog wel aanwezige, maar
helaas soms al te veel begraven gevoelens
kunnen weer frisch en schoon tot leven
worden. Juist in die eenzame wereld onder
enkel mannen, met zijn dikwijls eigen ruw
heid en laag-bij-de grondschheid, kan een
hartelijk en liefdevol schrijven aan de
vrouw, die God ons gaf, veel dat dreigde te
verworden, gezond maken. Help elkaar
toch menschen. In dezen móógt gij niet
overdreven in u zelf gekeerd zijn. Spreek
u tegen elkaar in uw brieven uit. Onze
mannen hebben het soms zoo ongelooflijk
moeilijk. En er is zoo veel verleiding, en
zóó veel eenzaamheid, dat zelfs de besten
geen geringe gevaren loopen. Maar: on
der Godes oog, en levend in Godes vrees,