m*»* g 8>« g §U| a OÖ f ft g"S Voor de jeugd. Zaterdag 23 September 1939 53e Jaar gang No. 52 Voor den Zondag. Ol 9 p i- 5! rj E M CK) O Mg !°n> »i COp OP P c° cn o p g aiO% MgS tO M CD hTo B Sop' B r 3 - 9 cl P tr L S g CD CD C 2 K 'W ff B 2 M- CO £- r p uioo^ CP 2 w 1 O DO M°g Hws ca A r y CO o >§:m^o.I9'^"° E w <ipDSyt»3uioai!> a--?0 <0 00 00 I O -^Sil 05o*P3 g liMbS cl§ OH r*o® g s oiow i o i orvo? (b S o "1 CO .3« s CD P a on? W g C g.w ■8 W 2 8 S o a r*> SE.F ft 9 btS-öS-S v»< 3„ ft tSl cr so P M (D p M n- 1 3 rt- CP <L 1 C CD CO - CO Qj v.- SO O o OQ g. f*© O I O ft§ c+ i (5 P B- B 2 J- <w g O w j 3 o O Mm S* 0 T3 P N» -t p. O 3 CD SL ki P ft£2§ ri> N O 3&S CP o »-j P o ?r 3 rt- i i 8 8 ^3 g"&o-B Q Fe* CD CD Da |3 CD - 13- pr8- CO rt- o ft.5* N g CD P 3 3 ftJ^fl CD Sf-go^gg'S 3 3 CD CO sês-s-g»? po N 2 <P Da O CS CP p p 5 p CP CP 3sa^ 3 OTP 3 3 j CD -"1-3 c~t- CD CO O- CD O P tr4 3 cd a a pr J3- o p o 2.K <t> CP 2-s* 4? o CP N 5 rt- CP 1 rt- CD K ^<W >0 n (P (5 CD 3 3 CD 3 3 p r* jo - a (-•• CJ w Pa CD J34 B. 3 2 <d (w ÖS' 3 C2 P 3 CD «I -i i ^Pa t± CP CP HJ W B 3' S p w a? P 3 3 g-Ba. 3 - c+ af I 3 pr g S p o U* H N CP r*^ 2 P M S hH P O rt 5® cd A p- r> m He CP - re <-t- CD So H< H» i_> a* a 3* w ts4 B CP p p a> r— - -- 5' 2 .ÓP aq >- S.(y "1 B a- £- P p. a- 0 T^ST'fTSc Probleem rtr 2. Auteur: J. N. Puyman, Amsterdam. 1 2 3 4 5 47 48 49 60 Zwart 9 schijven op: 1, 8, 10, 1214, 19, 21 en 26. Wit 10 schijven op: 17, 23, 28, 29, 30, 32, 33, 37, 40 en 41. Wit speelt en wint! Beste Nichtjes en Neefjes, De briefjes van de vorige keer zijn nog niet beantwoord, maar na het tweede prijs raadsel, komen de volgende week de be antwoordingen in de krant. Visschertje en Zwemmertje, twee nieuwe neefjes uit Goes, zijn hartelijk welkom. Ik heb jullie alvast bij de grooten ingedeeld. Als er zijn, die liever om de vier weken een briefje willen schrijven en de oplossin gen inzenden, dan mag dat ook. Deze week is dan de tijd voor het eerste briefje. Deze week hebben we raadsels over iets waar jullie allen wel van gelezen zult heb ben, en de meesten ook wel iets gezien. Probeer maar eens de oplossingen te vinden. Hier volgen de prijsraadsels. 1. Voor de grooteren. Het geheel bestaat uit 53 letters. De spoorwegen bestaan nu 32. 19. 25. 38. 50. 7. 11. jaar. De 13. 35. 2. 49. is steeds bij het vertrek van den trein. De 13. 18. 3. 5. 33. 13. 43. 51. 33. 7. rijdt mee. Een 41. 27. 6. 16. 39. 8. rijdt in bepaalde deelen van ons land. Voor een 1. 53. 29. 15. 27. 37. moet men bijslag betalen. In sommige groote treinen is een 48. 15. 42. 53. 46. 33. 40. 9. 43 27. 24. 21. 47. 23. 44. 31. Het 17 28. 29. 48. 36. 10. hoort bij het station. Een 21. 27. 12. 52. 4. 8. regelt den trei nenloop. Een 53. 20. 47. 45. 22. 13. 43 is een be paalde afstand. Een 18. 26. 30. 7. 21. 39. 23. is soms een gevaarlijk verkeerspunt. 34.14. is de afkorting van een provincie- naam. 2. Voor de kleineren. Het geheel bestaat uit 21 letters. Een 8. 10. 19. 5. 16 zoekt veel in de bos- schen zijn buit. Een 17. 14. 20.11. 4 is een eend. 1. 15. 20 is een vraag. Een 13. 9. 3. wordt in de keuken ge bruikt. De 12. 13. 2. 15. 6. is een bekend vervoer middel. 12. 13. 2. 21. 7. 18 is een ander woord voor bed. Allen hartelijk gegroet van TANTE DOLLJE! A ART'S IDEAAL. 2.) -o— De meester wist wel, dat hij het daar niet om had gedaan, maar Aart vond het toch fijn, dat hij het gekregen had. Gek, dat je er niets van kon merken, dat het mobilisatie was. Op een land, dat nog half vol korenscho ven stond, werd hard gewerkt, net als al tijd. Maar toen bedacht Aart opeens: Dat is Dirk zijn vader, en Dirk heeft ook gezegd: mijn Vader moet morgen weg. Én als de knecht nu ook eens weg moet. Nou dan mochten ze wel gauw vandaag alles binnen halen. Aart wist ineens, dat hij eens ergens ge lezen had, dat de kinderen het werk deden, omdat de mannen naar den oorlog waren, zoo zou het hier misschien ook wel gaan. Dat zou een leuke boel worden. Ofschoon, nee hij ging toch maar liever naar school. Stel je voor, dat hij met April nu eens niet naar de H.B.S. mocht, omdat de kin deren op het land moesten werken, nee, dan had hij toch liever maar geen mobili satie. Meteen was Aart weer met zijn gedachten bij Vader. Het zou een fijnen avond worden. Vader weer thuis en er waren mooie bloemen en koekjes. Vroolijk fluitend ging hij den weg naar huis in, toen hij in de verte vlak voor hun tuin iemand den weg zag oversteken. Iemand, die bij Brandse aan den overkant vandaan kwam. Wat een mankepoot, dacht Aart. Moest je eens zien hoe gek die vent liep. En toen... Doodstil bleef hij staan. Hij werd heet en koud tegelijk. De man was nu al vlak bij hun huis. Hij keek niet dezen kant op, maar toch zag Aart het heel duidelijk, die man, die daar zoo gek liep, dat was zijn Vader. Nee, zei Aart heel hard en hij stamp voette van kwaadheid. Maar het was ja, hij wist het heel zeker. En hij had gedacht, wat een mankepoot. Met een ruk keerde hij zich om, hij wou niet naar huis nu, maar hij holde terug den weg, dien hij zooeven zoo vroolijk ge gaan was. Hij holde door langs de op het land wer kende boeren en maar steeds klonk het in zijn ooren: Mankepoot, mankepoot, je vader is een mankepoot. En voor zijn oogen zag Aart maar steeds een man over den weg loopen, die zoo gek liep en die man, dat was zijn Vader. Nee, nee! Aart liep nog harder, en stamp te nog harder op den grond. Nee, hij was het niet, dat was zijn Vader niet, en toch wist hij het zeker, die man was zijn Vader wel. Éindelijk bij een stillén dijk liet hij zich buiten adem in het gras neervallen. Het boek smeet hij zoo hard hij maar kon op den grond. Toen begon hij woest te huilen, met zijn hoofd op zijn armen en schopte met zijn beenen. Nee, zijn Vader kon geen mankepoot zijn, hij wou het niet, en toch, hij wist het zeker: het was wel zoo. Stemmengerucht deed Aart ineens recht op zitten. Er kwamen menschen aan, drong het tot' hem door, en, niemand hoefde te zien dat hij hier lag te huilen. Gauw veegde hij met zijn mouw over zijn gezicht en keek schuw opzij. Het waren een paar arbeiders die van het land kwamen. Ze gingen naar huis om te eten. Ja, nu moest hij toch ook naar huis, hij kon hier toch niet blijven. Meteen drong het vreeselijke weer met nieuwe hevigheid tot hem door, zijn vader, die zoo gek liep, die mank was, nee, hg wou het niet, hg wou het niet. Even later slenterde Aart naar huis. Eigenlijk moest hij opschieten; het was al niet vroeg meer en wat zouden ze wel zeg gen als hij zoo laat kwam? Maar hij ging toch niet harder loopen; het kon hem niets schelen. In de straat was nu niemand te zien, maar in den tuin kwam Riekje, zijn vijfja rig zusje hem al tegemoet. „Aart, kom gauw. Pappie is thuis en hij loopt zoo raar. Zooen voor Aart uit ging Riekje precies loopen zooals zg het Vader had zien doen. Aart schrok. Als Vader dat zag, en tegen Riekje snauwde hij: „Meid schiet op, doe niet zoo gek." Hij gaf haar een duw dat ze bijna voor over rolde, waarop Riekje huilend haat toe vlucht bg Moe ging zoeken, waar ze zich beklaagde over die akelige Aart. Toen moest Aart naar binnen. In de gang stond een koffer, en aan den kapstok hing Vader's regenjas. Alles heel gewoon, maar het was niet gewoon, want even later kwam een ongewoon bedaarde Aart de kamer binnen. Het eerste wat hij zag was Vader, die daar net als altijd in zijn eigen stoel zat. Er was niets bijzonders aan hem te zien. Vader praatte ook heel gewoon tegen hem over het ziekenhuis en over de mobili satie. En niemand wist nog dat Aart het wist. Moeder was al aan het tafeldekken en Aart hing op het bankje tegen het orgel aangeleund. Hij zei niet veel, maar dat hoefde ook niet, want Jan, zijn twee jaar jongere broer, praatte wel voor drie. Er was maar één woord in zijn hoofd: Mankepoot Maar was het wel zoo? Hij zat strak voor zich uit te kijken; hij durfde niet naax Vaders been te zien, en toen ineens begon Vader er zelf over te praten. Hij vertelde het zelf aan Aart, die met een boos gezicht zat te luisteren en meteen toen Vader klaar was, uitviel: Hadden die dokters daar dan niet beter voor kunnen zorgen Vader vertelde dat er al van alles aan gedaan was. "Maar als u dan eens naar een professor gaat?" hield Aart koppig vol en toen Vader zei, dat ook dat niet zou helpen, kwam het er uit: „Maar u kan zoo toch niet over straat loopen Even bleef het stil. Vader begreep wel dat Aart zich voor hem zou schamen en zei toen alleen maar: „Ja, dat zal toch moe ten". Juist kwam moeder met de schaal met brood de kamer binnen. Ze begreep waar ze het over hadden en zei: „Maar de licht zijde ervan is, dat vader nu niet op hoeft te komen; hij wordt natuurlijk afgekeurd." „Oooh!" Daar had Aart niet meer aan gedacht. Nu ging Vader morgen ook niet weg en hij had nog wel meegeroepen: „Mgn vader ook!" En nu was er niets van waar. Heel 't tafereeltje van den middag kwam weer in zijn gedachten, en morgen ochtend, als ze weggingen, dan kon hij wel thuis blijven, dan hoefde hij' niet te gaan kijken, zijn vader hoorde er immers toch niet bg. „Joh, kijk uit je doppen!" Jan, die langs hem heen moest en tegen zijn been stootte kreeg een stomp in zijn rug. Jan trapte achteruit en gaf Aart een flin ke schop terug, maar toen klonk Vaders stem: „Jongens, aan tafel!" en dat liet Jan zich geen tweemaal zeggen; als het op eten aankwam, zorgde hij wel er op tijd bg te zijn. Het was toch ook weer zoo gewoon toen Vader voor het eerst na een langen tijd weer mee aan tafel zat. Net als het altijd gebeurd was, bad Va der ook nu hardop, maar Aart luisterde ineens beter, Vader dankte ook den Heer, dat Hij hen weer bg elkaar had gebracht. Meer hoorde Aart niet. Nou het was nog al wat ook, als je Vader zoo terug kwam, als je daarvoor moest danken. Na het eten ging hij dadelijk met zijn boekentasch naar boven. Hij had geen huiswerk, de meester had niets opgegeven, maar hij deed toch maar alsof. Hij was nog niet lang boven, toen Moe ders stem onder aan de trap klonk: „Aart, direct komt de Koningin voor de radio, kom gauw beneden!" O ja, dat was waar ook; hij' holde meteen naar beneden, daar moest hij bij zijn. Met z'n allen zaten ze om het toestel. Aart luisterde goed, bijna tot het einde, tot de Koningin zei: „In het bijzonder gaan mij' ter harte de tallooze gezinnen, die echt genoot, Vader of zoon moeten afstaan toen was zijn aandacht weg. Daar hoorden ze immers niet bij, dat was niet voor hen, hij had het vanmiddag gelogen dat zijn Vader ook weg moest, enen ÖKD^UBLADi NAAR EEN RECHTVAARDIG OORDEEL. Daarom dat Hij eenen dag ge steld heeft op welken Hij den aardbodem rechtvaardiglijk zal oordeelen. Hand. 1730. Deze woorden zijn ontleend aan de pre diking van den apostel Paulus op den Areopagus, de plaats waar in den bloeitijd van Athene het hoogste gerechtshof zijn bijeenkomsten hield. Paulus is hier gebracht om het werk program van Christus te helpen uitvoeren: gij zult mgne getuigen zijn, zoo te Jeruza lem als in geheel Judea en Samaria en tot aan het uiterste der aarde. Met grooten nadruk waarschuwt de apostel zijne hoorders zich te bekeeren tot den Heere des hemels en der aarde, daar om dat Hij eenen dag gesteld heeft op wel ken Hij den aardbodem rechtvaardiglijk zal oordeelen door een man dien Hij daar toe geordineerd heeft, verzekering daar van doende aan allen dewijl Hij hem uit de dooden beeft opgewekt. Paulus spreekt hier dus van het ko mende gericht. Hij handelt hier over Je zus Christus, na zijn dood en opstanding zittende ter rechterhand Gods, vanwaar Hij komen zal om te oordeelen de leven den en de dooden. Het komende gericht. Er zijn wel men schen die van geen gericht willen weten, terwijl toch heel de wereld om een ge- richtsdag roept. Er gebeurt vooral ook in onze dagen zooveel onrecht, dat schijnbaar ongewro ken blijft. De aarde is vervuld met wrevel. Het recht struikelt op de straten. Het zwakke wordt meedoogenloos verdrukt, het ruw geweld voert den boventoon. De macht wordt gesteld boven het recht. Er wordt zooveel gezegd en gedaan dat indruischt tegen den geopenbaarden wil van God. Er is bg overheden en onderda nen een niet erkennen van het gezag van God, met het gevolg, dat aan den eenen kant het gezag der Overheid niet wordt geëerbiedigd en dat aan den anderen kant de door God aan het menschelijk gezag ge stelde grenzen niet in het oog worden ge houden. In het persoonlijke, maar ook in het na tionale en het internationale leven is er de brutale verwerping van God en Zijn Woord. „Laat ons hunne banden verscheuren en hunne touwen van ons werpen." Niet de macht van het recht, maar het recht van de macht regeert. En menigmaal heeft het den schgn alsof het onrecht ook uiteindelijk zal zegevieren. Er zijn niet zoo weinig menschen die het daar moeilijk mee hebben in onze dagen. Het gaat alles zoo anders, dan men het meende te mogen verwachten. De twij- JEZUS KOMT! Dreigend blikt op 't aardrijk neder 't rood der ondergaande zon! 't Menschdom vraagt zich, welk een toekomst bij dien blik haar loop begon? o, Die toekomst door den Christen wordt zij glorievol verwacht! „Als de God der eere dondert en den dag verkeert in nacht, antwoordt onder de onweersgalmen diep van uit het heiligdom, bij een koor van hemel-psalmen, 't jongste woordZgns Woords„Ikkom!" felmoedige vraag komt op: zou er weten schap zijn bij den Allerhoogste? Maar dan wordt vergeten acht te geven op het woord des Heeren: „Ik toch heb mijnen Koning gezalfd over Sion, den berg mijner heiligheid": Onrecht en geweld zullen niet altoos ze gevieren. De wereldgeschiedenis loopt uit op het wereldgericht. De Heere des hemels en der aarde, groot van goedertierenheid en barm hartigheid maar ook schrikkelijk in zijn toorn, heeft een dag gesteld op welken Hij den aardbodem rechtvaardiglijk zal oordeelen. Aan het woeden en woelen van hen, grooten en kleinen, die de genadeheer schappij van Jezus Christus verwerpen, zal eenmaal een einde komen. De dag komt waarop Jezus in majesteit verschijnt op de wolken, om te oordeelen de heidenen die Hem niet kenden, de Joden die Hem verwierpen, de Christenen, die weigerden Hem als Heere en Koning te er kennen. En zijn oordeel zal rechtvaardig zijn. Rechtvaardig ten opzichte van allen die zich beroemen op hun macht en kracht en die weigeren zich voor God den Heere te buigen. Maar rechtvaardig ook voor hen, die hoe zondig ook in zichzelf, gerechtvaardigd zijn door het geloof in den van God geschon ken Middelaar, Jezus Christus. SLAGVAARDIGHEID VAN PAUL KROGER. Toe hy afskeid nam van Lord Carnarvon in Engeland sê die Lord aan die tolk: „Sê vir Pres. Krüger dat ek hoop dat as hy weer na Engeland kom hy instaat sal wees om my in my eie taal toe te spreek". Dadelik was Paul Krüger se antwoord klaar: „As hy nou met my in my taal wil praat sal ek hom antwoord in syne". („Neerlandia.") TOEGEPASTE ZIELKUNDE. (Vervolg.) Voor ik door de tijdsomstandigheden daar toe gedrongen, onze serie afbrak, had ik juist een en ander verteld over den Ameri kaan Taylor en zijn onderzoekingen. Van de uitgestrekte gebieden der Psycho techniek kies ik nu twee onderdeelen, die ik nader wil behandelen: de beroeps- psychologie en de psychologie der reclame. De beroepszielkunde houdt zich bezig met de vraagstukken, welke aan den dag tre den bij de beroepskeuze en bij de arbeiders selectie. Dat wil dus zeggen met twee pro blemen: le. die, welke betreffen het vinden van een geschikt beroep voor een zeker persoon; 2e. die, welke betreffen het vinden van den besten en geschiktsten persoon vooreen bepaalde werkzaamheid. We moeten, om deze vraagstukken te kun nen oplossen, derhalve kennis hebben van de eischen, welke voor deze beroepen aan den gegadigde gesteld dienen te worden, en verder moeten we kennis hebben van de zielkundige eigenschappen van hem, die zich voor een beroep aanmeldt De Duitsche professor Hugo Münsterberg, hoogleeraar aan de Harvard University te Boston, is de man, die door zijn studies de grondlegger van deze wetenschap is ge worden. Hij heeft van het begin ai aan zich voor de bovenbeschreven dubbele taak ge steld gezien. Een Amerikaansche telefoon-maatschappij, die ongeveer 16000 beambten in dienst had, was genoodzaakt binnen 'tjaar 75 van de opgeleide en in dienst genomen telefo nisten wegens ongeschiktheid te ontslaan. Het behoeft geen betoog tot welke groote extra-onkosten dit leidde, temeer daar de beambten op kosten der maatschappij voor hun beroep werden opgeleid. Teneinde raad riep men de hulp van Münsterberg in, om de geschiktheid van de candidaten zielkundig te onderzoeken. Münsterberg vond, dat voor het werk van telefoniste vooral op de volgende eigen schappen moest worden gelet: geheugen voor getallen, snelle reactie op gezichts gewaarwordingen, trefzekerheid, vlugge ver bindingen der voorstellingen, taaie opmerk zaamheid, en een zekere graad van intelli gentie. Daarna stelde Münsterberg een serie proe ven samen, om deze functies te onderzoeken. Om b.v. de opmerkzaamheid te onder zoeken, gebruikte hij de Bourdon-proef. Deze proef gaat aldus: onderzocht moet worden of een bepaalde persoon zijn volle aandacht en opmerkzaamheid gedurende een zekeren tijd (b.v. 3 of 5 min.) kan be palen op een zeer eentonigen arbeid. De proefpersoon krijgt nu een blad papier voor zich, vol met cijfers. Aldus: Naam: Leeftijd: Opmerkingen:

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1939 | | pagina 7