r Voor den Zondag. 1§ T - *i B 1TTT B O g* B cd S"g 2L ffSP-i S S I B i Zaterdag 9 September 1939 53e Jaar gang No. 50 Vrouwen in oorlogstijd. E ps- g <D P 00 M- CO CD c-i. P P to CO a, <t> o 3- g jo Bgig g®- 0 F Q jï P Q n> W w Cfl O U1 (0 pZ Z t> r-m IT. P-rwe*^ K- g - cd a* Wg-^O® ^ji 2.n- e> 2 15^1» C^Q. CD CO P Pi 03 I 1 rn i m v— S. c <6 B P'Sti CD ChP^CH u. rt P w v- B ►1 p w w CD B to B W O, g> to ?d P. 2 ffto- 2 M^^ïgiS ?V o a 2 a* 2 cd B 5 b CD J. CD 1 ai p Oi CD crq aq P CD CD p- cr a4 oo C5 CD P. ®oq g- P CD "j 0! Tf 5-" Cd g&«5 B 2 CD CD N CD u- HJ 8ë| «r-voq - CD CD .- 5 P 8 j - CO h-i r -• i td I o o fr- gf" c 60 Si 'Si M *5 1 5 S 2 o 2 <p SP? vw •P w I CD w P P CD "*5 P C+- CO QO rf^. a B O^Oly H o w o H- P y OH.fi cj§ <1 3 cc zr c W -(p H, P P -,,bC§S «L B0^g,r 5 s co tl l-1^ L fiuOOro tObOMp is! 2 It* 2. b m b g fj- 7 w to ouior .N WP Bij deze behaalde victorie; Ziedaar hoe het damspel, ons boeit en ontgloeit, De schranderste strijkt met de glorie I Het tweede is „militair", maar aan den humoristischen kant: DAMSLAG GAAT VÓÓR! Door enkele spelers 't is verkeerd, Dit weet de kenner wordt beweerd, Dat, waar een dam en schijf moet slaan, Zulks dan met d' eerste dient gedaan, Omdat, en dit is buiten kijf, Een dam meer waard is dan een schijf. Een marketenster bij de armée Had nu en dan in 't spel idee Zij was als zulke dames zijn, Niet erg beschaafd, veel minder fijn; Eens zat zij weder dam te spelen In de onderofficierenzaal, (Nu deed zij 'tmet een korporaal,) Maar spoedig raakten ze aan 'tkrakeelen; Het was haar beurt, zoo meende hij, Neen, de uwe, gij moet schuiven, gij! Zoo sprak ze vinnig; uit haar oogen Schoot min of meer een kleine vlam; Maar de ander, wijzend op haar dam, Bleef wachten, leuk en onbewogen; Toen werd ze boos en nimmer bang Riep ze uit: „Vooruit! geen tijd verspillen! Ik laat me, als een soldaat, niet drillen!" En... gaf een pats hem op de wang. Juist trad een superieur naar binnen; „Hei, hei-wat!" sprak een kolonel „Hoort klappen geven ook bij 'tspel? „Dan moet de sterkste hand het winnen." Maar onze feeks, op haar gebied, Een blinde vink, die lustig doorslaat, Zei onvervaard: „Weet U dan niet, „Mijn kolonel, dat damslag vóórgaat?" Aan de jongens en meisjes! Jullie hebt verleden week al een brief gehad en nu gaan we ook weer aan de raadsels beginnen. De Nichtjes en Neefjes verwacht ik na tuurlijk allemaal terug en dan hopen we dat er weer een flink aantal nieuwelingen bij zal komen, want jullie weet het, hoe meer ziel hoe meer vreugd. Zoo is het hier ook. Jullie begint dan maar met de raadsels op te lossen en een brief te schrijven Dat laatste is wel eens moeilijk, maar ik vermoed dat het nu wel mee zal vallen. Jul lie hebt pas vacantie gehad, waar je in de eerste plaats al een brief over vol kunt schrijven, en dan zijn er de laatste weken ook nog wel bijzondere belevenissen ge weest, vermoed ik. Ik heb tenminste zoo'n idee, dat er wel zullen zijn, die, als ze een maal beginnen haast niet meer aan een eind zullen komen. De raadsels zullen we den eersten keer maar niet te moeilijk maken, dit voor de nieuwelingen. De briefjes 'met de oplossingen van de raadsels, je naam, schuilnaam en leeftijd, kunnen gezonden worden aan het Bureau van „De Zeeuw", Goes. In de linkerboven hoek zet je: Voor de Jeugd. Prijsjes worden na vier prijsraadsels ge geven, dus wie dadelijk mee gaat doen, heeft het vlugst kans er op. Hier volgen de prijsraadsels. 1. Voor de grooteren. Het geheel bestaat uit 41 letters. Een 27. 16. 34. 41. 22. 39. 9. 11. geeft licht. Een 7. 15. 23. 19. is een deel van een plant. 37. 32. 8. 34 14. 5. 40. zijn gedroogde vruchtjes. Een 12. 22. 21. 37. is tuingereedschap. Een 18. 39. 28. is een kleedingstuk. Een 35. 16. 27. 33. 39. is een najaarsbloem. Een kind, dat een 29. 31. 2. 25. is, mist veel. De Joden hadden vroeger 4. 26. 6. 3. 36. 15. 28. Een 1. 20. 38. 3. 2. 40. 4. 10. 17. 13. is een rolletje smal gekleurd papier. Een 7. 30. 24. 25. 41. 13. 35. is een ouder- wetsche slaapplaats. 2. Voor de kleineren. Het geheel bestaat uit 28 letters. 16. 18. 26. 19. 28. 1. 12. zijn nog geen daden. Een 10. 8. 13. 19. is een groot water. Rieten 4. 11. 3. 20. 22. 6. worden gevlochten. De 10. 5. 5. 15. is een hemellichaam 9. 2. 4. 7. 23. is niet krijgen. 24. 21. 14. 27. beteekent nog eens. 17.25. 4. is een familielid. Allen hartelijk gegroet van TANTE DOLLIE! ROODE PAPAVERS. 23) o— „Kijk" zei Lot, we gaan een fijnen om weg maken en dan gaan we daar heen en daar heen... Met haar drukke gepraat probeerde ze Klazientje over het moeilijke oogenblik hun te helpen en dat lukte haar ook, maar welk moeilijk oogenblik het was, dat wist ze toch niet. Klazientje hoefde nu niet meer uit te kijken of Gert er soms ergens aankwam, ze wist nu waar hij was. Zou hij haar nu nooit meer aan willen kijken? Nee vast niet en Vader ook niet, hij had immers gezegd, dat ze wel voor goed weg kon blijven. Het mooie huis en de mooie kleeren had den niets aantrekkelijks meer voor Klazien tje. Ze verlangde alleen nog maar naar Vader en naar Gert. Nu kon ze nooit meer met Gert op het hek zitten, nooit meer met de zusjes spelen, nooit meer bij Moeder in de kamer haar handwerkjes voor school maken en, ze zou ook niet meer Klazientje zijn, voortaan was ze Ina. Mevrouw merkte wel, dat het gesprek ach ter haar niet erg vlotte en ze begreep best, dat Klazientje nu nog met haar gedachten bij haar Moeder was. „Als 'tzoo door gaat, Ina, zul je zien hoe gauw je Moeder weer beter is. De dokter was erg tevreden over haar." Toen ging ze ergens anders over praten, ze maakten plezier en even later lachte Ina weer vroolijk mee. Eigenlijk was het al tijd om naar bed te gaan, toen ze thuis kwamen, maar voor dezen keer mochten ze nog een kopje thee blijven drinken. Ze zaten in de serre om de tafel, waarop de roode papavers stonden. De laatste stralen van de zon schenen op de roode blaadjes. Klazientje kon haar oogen er maar niet van afhouden. Wat waren ze toch mooi. Mijnheer kwam ook nog even binnen en toen werd het werkelijk tijd om naar bed te gaan. „Welterusten Ina" zei mijnheer en gaf haar een hand. En toen, terwijl hij even haar hand nog vast hield, zei hij: „Kind je lijkt zelf wel zoo'n roode papaver". Klazientje wist niet wat ze antwoorden moest. Ze ging maar gauw met Lot naar boven, maar alleen op haar kamertje bleef ze op den rand van haar bed zitten. Je lijkt zelf wel een roode papaver, had mijnheer gezegd. Met groote verschrikte oogen zat ze voor zich uit te staren. Ze zag immers weer alles voor zich van dien middag op het hek, toen ze had moeten kiezen wat voor jurk ze wil de hebben. En Gert had moeten zeggen wat hij mooier vond, zoo rood als een papaver of zoo blauw als de hemel. Ze dacht weer aan de kamer bij den do minee, waar ze met Gert was en waar ze voor het eerst de roode papavers gezien hadden. En nu het tuintje van Gert met de roode bloemen, en die beneden stonden, die hij hier voor haar gebracht had. O, ze begreep ineens alles. Gert had ze natuurlijk gekweekt om haar te verrassen, omdat zij rood zoo mooi vond. En zij, toen Gert hier kwam. O, het was vreeselijk. Klazientje sprong op en deed onhoorbaar de deur open. Het was heel stil in huis. De trap was vlak om den hoek en beneden was ze zoo bij de tuindeur in de gang. Vooruit Klazientje dacht er niet over na of ze het wel of niet zou doen, ze sloop naar beneden. In een paar stappen was ze bij de tuindeur, die nog wijd-open stond. Toen bolde ze opzij om het huis en den weg op. Ze liep maar door, nu eens een eindje hard en dan weer zachter. Ze dacht er heelemaal niet over na wat ze zeggen moest als ze zoo onverwacht thuis kwam. Ze zag alleen maar het hek, waar Gert op zat, en het tuintje met de bloemen en Gert bij de sloot Klazientje was al dicht bij huis, toen ze Gert ineens van den anderen kant aan zag komen. Hij zag haar nog niet, maar ze riep hem zoo hard, dat hij het meteen hoorde. Even bleef hij verbaasd staan, maar kwam toen naar haar toe hollen. „Wat kom je doen?" „Die bloemen, ik had ze wel gezien van de week en ze zijn zoo mooi, ze staan prachtig." En toen ineens. „Gert ik ga niet meer terug hoor. Ik wil hier blijven. Ze zeggen allemaal Ina tegen me. Vindje dat een mooien naam? En moet ik heusch van Vader maar een zusje van Lot worden?" „Ben je mal", zei Gert, natuurlijk niet." Gert was zoo verbaasd, dat hij heelemaal vergat verder te antwoorden. Maar hij was ook blij, dat Klazientje er weer was en ze moest eerst mee naar zijn tuintje. En daar vertelde hij Klazientje hoe hij de plantjes gekregen had, en van den koop man op dien regenmiddag. Ja, dat wist Klazientje nog best. Nou die had hem zoo bedrogen. Gert vertelde ook van zijn tocht op dien warmen middag. Hij vergat heelemaal, dat hij eigenlijk erg kwaad was op Klazientje, maar hij zei, dal hij het best kon begrijpen, dat ze net ge daan had of ze hem niet kende. De zuster had het dadelijk gezegd toen hij thuis kwam, jongen, wat zie jij er vies uit en toen had hij in den spiegel gekeken. Als ik bij zulke deftige menschen was, be sloot hij, en jij kwam er zoo vies aan, zou ik ook net doen of je mijn zussie niet was. Ze hadden zooveel te praten. Samen zaten ze in het gras bij de bloemen. Die zijn nu allemaal van jou, had Gert blij en trotsch gezegd. Het werd al een beetje donker buiten en toen ineens schrokken ze op van Vader's stem, die riep: „Gert, bedtijd!" Samen sprongen ze op. „Kom gauw mee", zei Gert, die dacht, dat Vader wel net zoo blij zou zijn als hij, maar Klazientje was ineens niet meer zoo dapper. Ze begreep wel, dat Vader heelemaal niet blij zou kijken als ze alles vertelde en hij hoorde hoe ze gejokt had, niet éénmaal, maar tel kens weer. Gert deed al zijn best om zichzelf ook de schuld te geven, maar dat hielp niet veel. Vader begreep best, dat Klazientje alleen de schuldige was. Heelemaal donker was het toen ze Vader weg zagen rijden. Hij zou alles gaan ver tellen, maar morgen moest Klazientje er zelf naar toe. Daar dacht ze nog maar niet aan, ze was nu thuis bij Gert en heel even was ze bij Moe geweest. De zusjes werden niet wakker toen Kla zientje naar bed ging. Maar ze lagen allebei half bloot gewoeld. Zie je wel, ze had het wel gedacht. Klazientje trok het dek hoog op en stopte de dekens stevig in hun rug in. Klazientje wist nu wel wat ze bidden moest en het was niet als den vorigen avond dat ze het niet durfde. Toen ze even later onder de dekens kroop in haar eigen bed, had ze het gevoel of ze niet weg geweest was. De nare gedachte aan morgen schoof ze van zich af, ze was nu alleen maar blij, dat ze thuis was en dat Gert niet boos op haar was. Beneden wachtte Gert tot Vader thuis kwam. Vaag lichtten de bloemen op in den sla- penden tuin. Duidelijk zag Gert het rood van de papavers, die, de bladeren in den slaap gevouwen, in den lichten avondwind zacht heen en weer wiegden. Einde. crq cd cd co M o o O 03 H p co £g 3 cd -q 3-o u 3 F to r: <D Gq s.2®, CD 2 S P rt S.g h Sd-Ï A 3. O pr b Q CD P <P S-B ff h-*- O O O s O Q* H4 co CO 3 co 0 jö P3 SS P CD 4 CD f g. g 8, 2 g cd <3: p,3 aq 3 H> CD W Éi» O O B g 3-1 g POP p (D CD 5 P s™ 2L GO 1 s-J S CD -i m cp P? p 2 p Crq S -o ÖKD/ÖS&LAD EEUW DE DOOD VAN ABRAHAM. En Abraham gaf den geest, en stierf in goeden ouderdom, oud en des levens zat, en hij werd tot zijn volken verzameld. Gen. 25 8. Het laatste wat de Bijbel ons van Abra ham verkondigt, is zdjn sterven. Wat als een eentonig refrein gehoord wordt in iedere geslachtslijst, het staat ook van Abraham geschreven: en hij stierf. Hij moge dan grooter geweest zijn dan velen, zijn einde is gelijk aan het hunne: de dood. Ook deze vorst Gods deelde het lot van hen, die in Hebr. 11 ons worden voorge steld: „Deze allen zijn in het geloof gestor ven, de beloften niet verkregen hebben de Doch over het sterfbed van Abraham sprankelt de lichtglans van Gods genade. Zegt niet de gewijde schrijver, dat hij stierf in goeden ouderdom? Oud te worden is voor 't geloovig besef reeds op zichzelf een zegen. De vromen baden dat van den Heere als een teeken van genade: dat hun ne dagen verlengd werden. Aan den wijzen Salcmo werd dat als een gunst voor oogen gesteld, vele dagen te mogen leven. Dat voorrecht viel ook aan Abraham ten deel. En hoe heeft hij van dit leven genoten. Dat toch is de bedoeling van heto u d en des levens zat. Het is niet, wat velen er van maakten: levensmoede. Als zouden de gebreken van den ouderdom hem alle levensvreugde vergald hebben en doen ver langen naar het einde. 't Is dit, dat de patriarch van 's levens goedheid nu alles genoten had. Hij had het leven en het levensgenot geproefd op alle manieren. Zooalp een die, aan den disch gezeten, zich tegoed deed aan een keur van spijzen, en eindelijk verzadigd daarvan opstaat, zoo had de aartsvader zijn plaats gehad aan den disch des levens, en het goede er van ont vangen tot verzadiging toe. Toen richtte zich zijn blik naar het land aan de overzijde, en zocht zijn hart almeer het goed dat nimmer meer vergaat. Gelukkig de mensch die dan mag zeggen „Bezwijkt mijn vleesch en mijn hart, zoo is Godmijn deel in eeuwigheid". Een tweede lichtsraal over het sterfbed van Abraham is, dat hij tot het laatste hel der bleef. Het blijkt wel uit de beschikkin gen, die hij trof voor het einde kwam. Ook hij heeft beseft zijn huis te moeten bereiden, aleer de dood hem overviel. En zoo lezen wij van maatregelen ten opzichte van Keturas zonen. Het geslacht van Izak moest vrij blijven van valsche vermenging. Het isolement zet zich voort. De scheidslijn wordt doorgetrok ken. Ging hij zelf eerst uit zijn land en maagschap, nu volgt de afzondering in den kring van zijn nakomelingen: de een wordt aangenomen, de ander wordt niet aange nomen. Eerst toen de oude vader daarvoor ge zorgd had, kon hij rustig het hoofd neder- leggen, en wachten op het einde. Maar het heerlijkste, wat uitstraalt over den stervenden patriarch, is zijn heengaan in vollen vrede. Onder ons wordt al te veel gehunkerd naar een laatste woord, dat van den vrede getuigt. En hoe heerlijk het ook zij, als in him laatste stonde onze stervenden nog ge tuigen van de hoop die in hen is, de Schrift ziet meer naar het leven. Een getuigend sterfbed is schoon. Een getuigend leven is beter. En daarin spreekt Abrahams leven met klare woorden. Hij was een leesbare brief. Hij die leefde uit het geloof, hij is ook in dat geloof gestorven. En wanneer Jezus Christus spreekt van den Hemel, dan noemt hij dat de schoot van Abraham. Nog één ding voegt het Schriftverhaal aan het sterven van Abraham toe: dat de Heere Izak heeft gezegend na zijns vaders dood. Abraham mocht heengaan, de zegen des Heeren bleef, en werkte voort in zijn ge slacht. 't Verbond met Abraham, zijn vrind. Bevestigt Hij van kind tot kind. „K. B." Jaren rijgen aaneen. Herinneringen keeren weer. Dezen zomer hebben we herdacht, dat het 25 jaar geleden was, dat de wereldoorlog uitbrak. Is het werkelijk 25 jaar geleden? En hebben we al die jaren in vrede ge leefd? Of beter in vrijheid? Deze week kregen we de distributiekaar ten weer in handen. Een kleine kaart met bonnen, voor iedere week, voor ieder gezinslid. Het is of we ineenen weer overgeplaatst zijn in den tijd van den vorigen wereld oorlog. We weten nu, dat het herdenken van den wereldoorlog toch eigenlijk nog langs ons heen is gegaan. Alles schijnt met deze kaart teruggekeerd. Het is of we ineens weer midden in dien tijd leven. Die kaart, die doet ons weer denken aan zuinig zijn, altijd maar schipperen om toe te komen met het ons toegewezen rantsoen. De hooikist, de theesiroop, en nog heel veel meer; te veel om op te noemen. Duizend herinneringen springen in ons op. Komen steeds dichter bij. Lang vergeten voorvallen uit dien tijd gaan weer voor ons leven. Is het wel 25 jaar geleden, dat dat alle maal gebeurd is? Was het niet het vorige jaar of de vorige maand? Hebben we werkelijk zoo'n lang tijdperk gehad, dat in de winkels alles in overvloed te koop was wat we maar begeerden? Dat we niet uit hoefden te rekenen, zooveel van dat, zooveel van dat, meer mag ik niet heb ben? En hoe komen we er mee toe? Wat waren we er weer gauw aan gewend toen we alles weer vrij mochten koopen. Wat waren we gauw vergeten de rant- soeneeringsnarigheid. En nu, die kaart brengt ons alles weer voor den geest, kleine voorvallen, die we al lang vergeten waren. Zijn we wel altijd dankbaar geweest voor onze vrijheid? Och, we hebben het haast als vanzelfspre kend aanvaard. In 't begin was er wel de groote blijdschap, maar we waren het zoo gauw gewoon. Het ongemakkelijke wende niet gauw, maar het gemakkelijke, het ge wone, we aanvaardden het, zonder er meer veel bij na te denken. De jongeren van toen, die nog wel vaag een herinnering hebben aan broodkaarten, maar niet aan de ongemakken er van, staan nu zelf met de distributiekaart in hun hand, moeten nu straks zelf met hun gezin zien rond teTcomen met het hen toegedachte deel. Toch hebben we de kaarten met vreugde begroet, en met dankbaarheid en ook... met eenige beschaming. Met vreugde omdat we weten, dat nu ieder zijn deel zal ontvangen. Dankbaar zijn we de regeering, die voor ons doet alles wat maar mogelijk is. En wat is dat veel. Lezen we wel geregeld al de regeeringsmaatrege- len, die geregeld in de krant staan? We zijn wel gauw geneigd dat over te slaan. Het is heelemaal geen prettige lectuur, er staan wel andere dingen in de krant, die meer onze belangstelling waard zijn, denken we, en toch, toch is het wel de moeite waard om het te lezen, omdat al die maatregelen genomen worden ter wille van ons, opdat ons leven zoo gewoon mogelijk door kan gaan, opdat wij allen ons deel kunnen krijgen. Met beschaming hebben we de kaarten begroet om de eenvoudige reden, dat het voor onze Nederlandsche huisvrouwen be schamend is, dat die maatregel er moet zijn. Immers, als ieder den moed had, onge dwongen niet meer te koopen dan werkelijk noodig is, dan kon deze maatregel achter wege blijven. Maar dat kan helaas niet Immers er zijn altijd vrouwen, die op het eerste gerucht naar de winkels vliegen en in voorraad nemen al wat ze maar voor geld koopen kunnen. Veel meer dan ze noodig hebben vaak. We konden niet anders dan eenig leed vermaak hebben over haar, die in him wild

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1939 | | pagina 7